< Terug naar vorige pagina

Project

Feminisering van de educatieve ruimte en het beroep van leerkracht

De voorbije decennia is creativiteit uitgegroeid tot een centrale bekommernis in onze maatschappij. Het begrip wordt omschreven als een motor voor persoonlijke en sociale harmonie en economische vooruitgang. Tegelijkertijd heerst de angst dat het onvoldoende gepromoot wordt, afneemt of op het punt staat te verdwijnen. Vooral het onderwijs is een doelwit voor die angst. Deze doctoraatsthesis argumenteert dat de angst rond creativiteit een bepalend element is in de conceptualisering van het begrip. Creativiteit kon pas naar boven komen als een kernbegrip in onze samenleving nadat het verbeeldingsleven werd omgevormd tot zowel een ideaal als een probleem. Deze herdefiniëring vond ten dele plaats door een interne onderwijskundige dynamiek. Dit proefschrift toont aan dat, in tegenstelling tot wat meestal beweerd wordt in de wetenschappelijke literatuur, het onderwijskundige discours over creativiteit ouder is dan het psychologische.

Zoals in het eerste hoofdstuk wordt uitgelegd, gaat dit proefschrift methodologisch gezien uit van het begrippenkader van de conceptuele geschiedenis en de werken van Bruno Latour. Het is gebaseerd op verschillende bronnen, met een focus op onderwijskundige boeken en magazines geschreven door en voor onderwijzers. De verschillende hoofdstukken onderzoeken verschillende facetten van de conceptualisering van het begrip creativiteit.

Het tweede hoofdstuk beschrijft hoe de houding tegenover de verbeelding ambigu bleef tot de late 18e eeuw. Dit begon te veranderen tijdens de 19e eeuw, eerst in specifieke sociale middens: avant-garde kunstenaars, uitvinders, onderwijshervormers. In hoofdstuk 3 wordt beargumenteerd dat Froebeliaanse onderwijzers in de VS en het VK de term creativiteit introduceerden als een referentie naar de centrale overtuigingen en doelstellingen van de Froebelbeweging. Zij gaven de verbeelding een cruciale plaats in hun mensbeeld, maar herdefinieerden het ook als een bij uitstek kwetsbaar kenmerk van kinderen. Latere onderwijshervormers behielden deze focus op de verbeelding als locus voor pedagogische interventie. Hoofdstuk 4 onderzoekt hoe competitie en angst een rol speelden in de wetenschappelijke constructie van het begrip creativiteit. Hoofdstuk 5 beargumenteert dat de Child Art Movement, door het introduceren van het begrip vrije expressie, nieuwe verwachtingen voor het kind en nieuwe vormen van interne discipline met zich meebracht. Hoofdstuk 6 beschrijft hoe naoorlogse katholieke onderwijzers zich de term creativiteit toe-eigenden en gebruikten om hun eigen angst voor sociale verandering om te buigen in een angst voor de psychologische toestand van het kind.

De introductie van creativiteit in het onderwijs heeft het kind niet “bevrijd”, zoals sommige voorstanders hoopten. In de plaats daarvan werd een extra laag kennis toegevoegd; de manieren om controle uit te oefenen op het innerlijk leven van het kind werden verfijnd. De school gaf niet toe aan de verbeelding, de verbeelding werd een schooluniform aangetrokken.

Datum:4 mei 2010 →  26 aug 2019
Trefwoorden:creativity, education, Froebel, conceptual history, appropriation, Art Education, framing
Disciplines:Geschiedenis van het onderwijs, Onderwijscurriculum, Onderwijssystemen, Algemene pedagogische en onderwijswetenschappen, Specialistische studies in het onderwijs, Andere pedagogische en onderwijswetenschappen
Project type:PhD project