< Terug naar vorige pagina

Project

De weg naar politionele integriteit. Een longitudinaal onderzoek naar de werking van het ASA (aantrekking-selectie-afvallen)- en socialisatiemechanisme bij politierekruten.

Ethische competentie van politieambtenaren is cruciaal, onder meer omwille van de legitimiteit van de politie. Ethische competentie verwijst naar clusters van specifieke kennis, vaardigheden en attitudes die werden samengebracht in een matrix met twee dimensies. In totaal worden twaalf subdimensies onderscheiden. De rijen worden gevormd door vier subcompetenties: (1) regelnaleving, (2) morele sensitiviteit, (3) moreel redeneren, (4) morele motivatie en moreel karakter. Deze rijen kruisen met drie kolommen die verwijzen naar de onderdelen van competentie: (1) kennis, (2) vaardigheden, en (3) attitudes. Dit is een ambitieus geheel van kenmerken waarover de meeste nieuwe politieambtenaren onvoldoende over beschikken. De selectieprocedure kan hierop focussen, maar hoe goed dat ook gebeurt, de politieopleiding moet nog steeds een socialiserende rol spelen in ethische competentieontwikkeling. Politieambtenaren moeten immers vertrouwd geraken met hun nieuwe werkomgeving en bevoegdheden, en leren omgaan met de morele dilemmas die daaruit voortvloeien. Aan de hand van een longitudinaal mixed method onderzoek bij een cohorte aspirant-inspecteurs van politie op zes politiescholen probeerde dit onderzoek inzicht tekrijgen in de impact van het socialisatieproces op ethische competentietijdens drie socialisatiefasen: de theoretische opleiding op de politieschool, de stageperiode in een lokale politiezone en het eerste jaar ervaring in een politiedienst. Er waren drie doelstellingen die hieronder toegelicht worden. 
 
Dit onderzoek wou ten eerste de aandacht voor integriteit in de organisationele context van de aspiranten beschrijven. Hiervoor werden kwalitatieve observaties van het vak deontologie en interviews met aspiranten, inspecteurs, directeurs en docenten gebruikt. De resultaten suggereren dat deze in elke socialisatiefase eerder gering is. Men lijkt zich te beperkten tot beleidsinstrumenten die wettelijk opgelegd zijn. Bovendien krijgen deze instrumenten een overwegend controlerende (in tegenstelling tot een stimulerende) invulling. Eén van de verplichtingen die politiescholen hebben, is het organiseren van een vak deontologie. Alle scholen doen dit, maar de inhoud en de aanpakervan verschillen sterkt. 
 
Ten tweede wou dit onderzoek de ethische competentieontwikkeling beschrijven. Hiervoor werd een gestandaardiseerde vragenlijst op vier momenten in de tijd afgenomen. In de eerste plaats werden de analyses voor alle aspirant-inspecteurs samen gedaan. Hieruit blijkt dat kennisontwikkeling zich voornamelijk voordoettijdens de theoretische opleiding, en in beperktere mate tijdens de stageperiode. Nadat de aspiranten afstuderen aan de politieschool stijgt hun kennisniveau niet meer. De vaardigheden blijven daartegenover overwegend stabiel tijdens de volledige onderzochte socialisatieperiode. Analyses van de attitudes tonen een grotere diversiteit: sommige attitudes worden ontwikkeld tijdens de theoretische opleiding (bv. autonomie), terwijlvoor andere attitudes een achteruitgang opgetekend wordt (bv. cognitieve empathie). Ook tijdens de stageperiode zijn er sterk verschillende trends bij de attitudes; een deel vertoont een positieve ontwikkeling (bv. cognitieve empathie) en een ander deel een negatieve (bv. houding ten aanzien van regels). Tijdens het eerste jaar ervaring in een politiedienstis er echter opnieuw overwegend stabiliteit in de attitudes. Uit deze globale trends kan afgeleid worden dat er veel verandering is in ethischecompetentie tijdens de volledige opleidingsperiode, en dat dit vooral tijdens de initiële theoretische opleiding gebeurt. Reeds op dat moment lijkt er een impact te zijn interne solidariteit (i.e. de bereidheid om collegas te beschermen) als kenmerk van politiecultuur, al is er een graduele toename. De resultaten suggereren dat de aspiranten van in het begin van de opleiding bereid zijn om integriteitsschendingen van collegaste verzwijgen. De globale ontwikkelingstrends van de subdimensies van ethische competentie werden in tweede instantie opgesplitst per school. Uit deze analyses blijkt dat er ondanks enkele opmerkelijke schoolverschillen in de aandacht voor integriteit eerder beperkte verschillen zijn inzake de (evolutie van de) ethische competentie van de aspiranten. 
 
Ten derde wou dit onderzoek nagaan welke factoren binnen de politieopleiding een rol spelen in de ethische competentieontwikkeling. De kwalitatieve en kwantitatieve gegevens worden hier aan elkaar gekoppeld. De analyses suggereren een aantal potentiële verklaringen voor ontwikkelingstrends en schoolverschillen. De meeste schoolverschillen konden echter niet verklaard worden. De aspirant-inspecteurs ondergaan in het begin van het politionele carrière een veelheid aan invloeden die dit onderzoek niet van elkaar kon onderscheiden. Op dit punt is meer onderzoek noodzakelijk.
Datum:1 okt 2009 →  22 sep 2014
Trefwoorden:Longitudinal, Attraction-selection-attrition, Police culture, Police integrity, Ethical decision-making, Police, Socialization
Disciplines:Criminologie
Project type:PhD project