< Terug naar vorige pagina

Project

.

Eline Coppens,

 

De rol van negatieve vroegkinderlijke ervaringen in fibromyalgie: voorkomen en relatie tot stress reactiviteit

 

Supervisoren: prof. dr. Patrick Luyten, prof. dr. Lukas Van Oudenhove, Co-supervisor: prof. dr. Bart Morlion

Proefschrift aangeboden tot het verkrijgen van de graad van Doctor in de Psychologie

 

Patiënten met het fibromyalgie syndroom (FM) lijden aan chronisch wijdverspreide pijn (CWP). Een voorgeschiedenis van negatieve vroegkinderlijke ervaringen (NVE) verhoogt het risico om Fibromyalgie te ontwikkelen. De prevalentie van NVE in FM varieert van 16% tot 60%. Het is niet duidelijk of de prevalentie van NVE in FM verschillend is in vergelijking met functioneel somatische syndromen (FSS), en of en hoe NVE een rol spelen in de pathogenese van deze aandoeningen. Typisch voor FSS is dysfunctie van het stress systeem. De functie van de corticotrope (hypofysaire) as in het bijzonder, kan beïnvloed worden door psychosociale factoren zoals ECA maar ook met geassocieerde volwassen onveilige hechtingsstrategieën en problemen met lichaamsmentaliseren d.w.z. de capaciteit tot verbaliseren van emoties en sensaties.

Daarom onderzochten we in hoofdstuk 1 de prevalentie van verschillende types van NVE en van kenmerken van posttraumatische stress stoornis (PTSS) in vrouwelijke FM/CWP patiënten vergeleken met patiënten met Functionele Dyspepsie (FD), een andere FSS, en achalasia, een andere chronische lichamelijke aandoening. Het tweede doel van deze studie was om in FM/CWP de relatie tussen NVE en ernst van pijn te onderzoeken, evenals als de mogelijke rol van de ernst van PTSS symptomen in deze relatie. Zoals verwacht vonden we dat ongeveer de helft van alle FM/CWP patiënten op zijn minst éen type van NVE rapporteerde. Verder bleek de kans op rapporteren van minstens één NVE bij FM/CWP niet groter dan bij FD maar wel vier keer groter dan bij achalasia patiënten. Nochtans hing het voorkomen of de ernst van NVE niet samen met ernst van pijn in FM/CWP. PTSS bleek bij FM/CWP patiënten daarentegen 6 keer meer voor te komen dan  bij FD en achalasia. De ernst van PTSS medieerde ook de relatie tussen de ernst van NVE en ernst van pijn ondanks het ontbreken van samenhang tussen beide.

In hoofdstuk 2, exploreerden we in dezelfde groep van FM/CWP vrouwen de mogelijke samenhang tussen enerzijds NVE en PTSS en anderzijds verschillende indices van psychosociaal en fysiek functioneren. We vonden dat NVE enkel samenhing met symptomen van depressie. Ernst van PTSS symptomen daarentegen was significant geassocieerd met alle indices van psychosociaal en fysiek functioneren. Relaties tussen ernst van PTSS en deze indices bleken bovendien gemedieerd door problemen met lichaamsmentaliseren, meer specifiek met problemen met het beschrijven van gevoelens.

Vanaf hoofdstuk 3 focusten we op de neurobiologie van FM in relatie met psychosociale kenmerken van deze patiënten. In FM zagen we in vergelijking met gezonde vrijwilligers (GV) zonder NVE een gedempte reactie van de corticotrope (hypofysaire) as tijdens de Trier Social Stress Test (TSST). FM patiënten vertoonden tegelijk wel hogere subjective stress niveaus vergeleken met GV, vooral op baseline en tijdens de herstelfase van de TSST. In FM patiënten bleek NVE niet samen te hangen met de cortisol of subjectieve stress niveaus tijdens de TSST. Deze resultaten reflecteren een dissociatie tussen de subjectieve en de cortisol stress reactie in FM patiënten.

In hoofdstuk 4 vonden we in FM vergeleken met GV significant meer moeilijkheden met identificeren van gevoelens maar niet meer moeilijkheden met het beschrijven van gevoelens. We vonden geen significante verschillen in hechtingsstrategieën of emotioneel verwerken van gevoelens tussen FM en GV. Nochtans was in GV maar niet in FM, onveilige hechting geassocieerd met zowel de cortisol als de subjectieve stressreactie tijdens de TSST. Deze laatste bevindingen zijn mogelijks gerelateerd aan de geobserveerde hypoactiviteit van de corticotrope (hypofysaire) as en de hoge basisniveaus van subjectieve stress in FM.

We concluderen dat in FM/CWP een hoge prevalentie van NVE in combinatie met kenmerken van PTSD maar niet NVE op zich gerelateerd was aan ernst van pijn. Dit suggereert dat de impact, eerder dan het voorkomen op zich van NVE van belang is in het determineren van mogelijke invloed van NVE op ernst van pijn in FM/CWP. Kenmerken van PTSD waren inderdaad geassocieerd met alle indices van fysiek en psychosociaal functioneren. Bovendien waren deze relaties gemedieerd door problemen met lichaamsmentaliseren. Tot slot observeerden we een “crash” van het stress systeem dat mogelijk een verminderde weerbaarheid reflecteert in FM vergeleken met GV. Prospectief onderzoek is nodig in deze context om deze bevindingen te repliceren en uit te breiden.

Datum:1 nov 2011 →  20 feb 2019
Trefwoorden:Fybromyalgia
Disciplines:Biologische en fysiologische psychologie, Algemene psychologie, Andere psychologie en cognitieve wetenschappen
Project type:PhD project