< Terug naar vorige pagina

Project

Driehoeksverhoudingen in het aanbieden van breedtesport. Een analyse van gelijkenissen, verschillen en interorganisationele verhoudingen tussen aanbieders uit het maatschappelijk middenveld, de overheid en de markt.

Het doel van deze doctoraatsthesis was tweeledig. Een eerste doel was het bieden van empirische evidentie voor gelijkenissen en verschillen tussen aanbieders van breedtesport die op lokaal niveau actief zijn in het Vlaamse sportlandschap. Drie groepen van aanbieders werden onderscheiden: sportclubs als prototype voor het maatschappelijke middenveld, fitnesscentra als prototype voor de markt, en gemeentelijke sportdiensten als prototype voor de overheid. Er werd specifiek aandacht besteed aan gelijkenissen en verschillen met betrekking tot de inzet van menselijk kapitaal. Dit is een van de voornaamste bezittingen van een sportorganisatie. De professionalisering van sportorganisaties en het vergoeden van vrijwilligers zijn bovendien steeds meer een onderwerp van discussie bij zowel beleidsmakers als onderzoekers. Een tweede doel van deze doctoraatsthesis was bijdragen tot de verdere ontwikkeling van wetenschappelijke inzichten met betrekking tot de organisatietheorie, toegepast op sportaanbieders uit zowel het maatschappelijk middenveld, als de markt en de overheid. De grenzen tussen deze sectoren zijn vervaagd onder invloed van beleidsbeslissingen, de opmerkelijke groei van de commerciële sportaanbieders in de afgelopen decennia, de toegenomen commercialisering en professionalisering van de sportsector, etc. Bijgevolg zijn interorganisationele verhoudingen ontstaan in termen van samenwerking, competitie en/of coördinatie. Aangezien de doctoraatsthesis zich richt naar het lokale niveau ende geselecteerde sportaanbieders aanzien kunnen worden als open systemen die ingebed zijn in een lokale sportomgeving, werden twee organisatietheoretische kaders gebruikt: (i) de resource dependence theory (Pfeffer & Salancik, 1978), en (ii) de institutionele theorie (DiMaggio & Powell, 1983).
Het empirische onderzoek in deze thesis is gebaseerd op zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoeksmateriaal en zowel kwantitative, als kwalitatieve en mixed method onderzoeksbenaderingen werden toegepast. Deze doctoraatsthesis omvat negen empirische papers, opgedeeld in drie grote delen. Met betrekking tot de eerste doelstelling van deze thesis, tonen de resultaten aan dat aanbieders van breedtesport, actief in het Vlaamse sportlandschap op lokaal niveau, niet enkel verschillen in hun geschiedenis, doelstellingen en inkomsten maar ook wat betrefthun menselijk kapitaal. Er werd een genderbias vastgesteld in het medewerkersbestand van de sportclubs, de fitnesscentra en de gemeentelijke sportdiensten. Binnen ieder van deze sportaanbieders zijn vrouwen voornamelijk terug te vinden in ondersteunende functies, maar blijken vrouwen het onderspit te delven in leidingevende posities. Vrouwen stoten vandaag de dag nog steeds tegen een glazen plafond voor topfuncties, en ditbinnen de verschillende groepen van sportaanbieders. Deze ongelijkheid is evenwel het meest uitgesproken binnen de sportclubs.
Non-profit sportaanbieders zijn sterk afhankelijk van vrijwilligers. Gegeven de groeiende aandacht voor de professionalisering van de sportsector en het vergoeden van vrijwilligers, werd een schaduwprijs berekend voor het vrijwilligerswerk. De resultaten tonen aan dat sportclubs minder kostenefficiënt zijn dan fitnesscentra. Dit moet evenwel genuanceerd worden. De economische regels van commerciële organisaties kunnen niet zonder meer toegepast worden op sportclubs, aangezien de positieve externaliteiten van vrijwilligerswerk niet in rekening gebracht worden. Het is duidelijk dat vrijwilligerswerk baten biedt voor zowel het individu als de maatschappij,die ruimer zijn dan het efficiënt en effectief aanbieden van diensten. De resultaten van een studie naar het vergoeden van vrijwilligers, tonenaan dat vrijwilligersvergoedingen op een oneigenlijke manier aangewend worden. Bijgevolg kon becijferd worden dat een aanzienlijk aantal vrijwilligers kan beschouwd worden als zogenaamde semi-agorale arbeiders. Dit geldt in het bijzonder voor vrijwilligers die sporttechnische functies opnemen. Belastingen en sociale zekerheidsbijdragen zouden er voor zorgendat vergoedingen te laag zijn en worden bijgevolg aanzien als een redenvoor zwartwerk in sportclubs. 
De onderzoeksdoelstelling met betrekking tot de interorganisationele verhoudingen tussen de sportaanbieders werd uitgewerkt in zes empirische papers. Publieke sportaanbieders (i.e., lokale sportdiensten) zijn de meest coöperatieve sportaanbieders in Vlaanderen. Gemeentelijke sportdiensten blijken meer samen te werken met sportclubs en andere gemeentelijke sportdiensten, dan met commerciëlesportaanbieders. Ze staan bovendien ook positiever ten aanzien van hun relatie met sportclubs. Samenwerken kan beschouwd worden als een van de kerntaken van een gemeentelijke sportdienst. Toch tonen de resultaten van ons onderzoek aan dat er onduidelijkheid bestaat over de rol die sportdiensten moeten vervullen in het sportlandschap. Zo werd in de afgelopenjaren de regulerende rol van de gemeentelijke sportdiensten bekrachtigd, maar zijn er heel wat sportdiensten die tegelijkertijd ook optreden als aanbieder van breedtesport.
Partnerships tussen private sportaanbieders berusten voornamelijk op een vrijwillige basis. Sportclubs werken hoofdzakelijk samen met gemeentelijke sportdiensten en verkiezen andere sportclubs boven een coöperatie met een of meerdere fitnesscentra. Blijkbaar beschouwen heel wat publieke en non-profit sportaanbieders samenwerken met een commerciële aanbieders als tegenintuïtief. Commerciële organisaties daarentegen geven de voorkeur aan een samenwerking met organisaties die niet gericht zijn op winstmaximalisatie. Dit suggereert complementariteit.
De bevindingen van de verschillende papers tonen aan dat dedirecte financiële ondersteuning door de overheid (cf., subsidies) slechts een beperkte verklaring biedt voor de invloed van de overheid op de sportclubs. Sportclubs schijnen te beantwoorden aan de verwachtingen vanbeleidsmakers, ofschoon de subsidies die ze ontvangen van de overheid slechts een beperkte impact hebben op hun werking. Nochtans worden subsidies nog steeds aanzien als een belangrijk beleidsinstrument. Een tekortaan beschikbare sportinfrastructuur blijkt het voornaamste motief te zijnvoor sportclubs om samenwerkingsverbanden op te zetten. Financiële problemen zouden geen invloed hebben.
Datum:1 feb 2008 →  16 feb 2012
Trefwoorden:Sports
Disciplines:Orthopedie, Humane bewegings- en sportwetenschappen, Revalidatiewetenschappen
Project type:PhD project