Titel Promotor Affiliaties "Korte inhoud" "De rol van motorische activatie, motivatie en de ACC in energetische regulatie bij kinderen met ADHD: een ERP benadering" "Herbert Roeyers" "Vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie" "geen abstract" "Het ontcijferen van de motivatie en de epidemiologische factoren verbonden aan burgerparticipatie bij ziektesurveillance, preventie en bestrijding van opkomende infectieziekten" "Emmanuel Andre" "Laboratorium voor Klinische Microbiologie, Centrum voor Sociologisch Onderzoek (OE)" "Dit onderzoeksproject draagt gedeeltelijk bij aan de doelstellingen van het DURABLE-project (Research Network against Epidemics, gefinancieerd door de European Health Emergency Preparedness and Response Authority (HERA); EU4H-2021-PJ4) en heeft tot doel de impact van epidemische maatregelen te verbeteren door evidence-based motivatietechnieken te integreren in tools voor ziektesurveillance, preventie en bestrijding. In het bijzonder zal dit project de motivatie- en epidemiologische determinanten bestuderen die geassocieerd zijn met gedrag gericht op gezondheidszorg van onder andere het KU Leuven test- en traceprogramma (retrospectieve arm), en hoe de impact van burgerbetrokkenheid bij de surveillance van door muggen overgedragen ziekten in meerdere Europese landen kan worden bevorderd (prospectieve arm)." "Effecten van motivatie op visuele aandacht: een geïntegreerde psychofysiologische benadering" "Gilles Pourtois" "Vakgroep Experimenteel-Klinische en Gezondheidspsychologie" "Aandacht maakt het mogelijk relevante informatie in de omgeving bij te wonen en niet relevant te onderdrukken een. Het kan werken op basis van meerdere cues die op een bepaald moment beschikbaar zijn. Meestal is een dichotomie dat voorgesteld in de bestaande literatuur tussen bottom-up (of stimulus-gestuurd) en top-down (of doelgerelateerde) aandachtscontrole-effecten. Toch worden veranderingen in motivatie hier meestal niet in meegenomen dominant kader, hoewel het de aandacht diepgaand kan beïnvloeden. In dit project willen we beter inzicht in het complexe samenspel van aandacht met motivatie tijdens de vroege sensorische verwerking, met een focus op de visuele modaliteit en vroege neurale reacties opgenomen in het visuele cortex bij mensen met behulp van niet-invasieve elektro-encefalografie (EEG). Over verschillende onderzoeken uitgevoerd bij gezonde volwassen deelnemers, zullen we de aandacht onderzoeken en beter karakteriseren (zonder motivatie) omgaat met vroege visuele verwerking, voordat de effecten van motivatie worden beoordeeld per se, zonder gelijktijdige veranderingen in de mate van aandachtscontrole. Als laatste en beslissende stap zullen we dat doen combineer dan deze twee factoren (aandacht en motivatie) om de mate waarin vroeg te beoordelen sensorische verwerking wordt door beide factoren gelijktijdig bepaald. Zo'n origineel onderzoeksprogramma heeft de potentie om de huidige theoretische aandachtsmodellen in de psychologie te informeren, maar ook om a te bevorderen herziening van deze modellen die daardoor beter de rol en functie van zouden kunnen accommoderen motivatie in dit uiterst belangrijke cognitieve proces." "Drie op motivatie gebaseerde interventies om fysieke activiteit te verbeteren in risicopopulaties. Effecten en haalbaarheid" "Filip Boen" "Onderzoeksgroep Fysieke Activiteit, Sport & Gezondheid" "   In de vergrijzende samenleving worden de mogelijke voordelen van fysieke activiteit [FA] met betrekking tot onafhankelijkheid en verschillende aspecten van gezondheid vaak beklemtoond. Recent onderzoek wijst bovendien op de sterke associatie tussen gezond ouder worden eneen fysiek actieve levensstijl, ook wanneer deze pas op latere leeftijdwordt aangenomen (Hamer, Lavoie, & Bacon, 2013). Binnen de onderzoeksgroep Fysieke Activiteit, Sport en Gezondheid werden in voorgaande doctoraten reeds interventies opgezet, gebaseerd op de Zelfdeterminatietheorie (Deci & Ryan, 1985),  ter ondersteuning van psychologische basisbehoeften en gericht op het bevorderen van  een fysiek actieve levensstijl. Deze toonden veelbelovende korte- én langetermijneffecten  aan bij weinig actieve volwassenen en ouderen (bv.Opdenacker, Delecluse, & Boen, 2011; Pelssers et al., 2013; Van Hoecke et al., 2012). Voortbouwend op deze vorige onderzoeken, zullen in dit doctoraatsproject nieuwe interventies ontworpen en geëvalueerd met het oog op een fysiek actievere levensstijl. De volgende theorieën liggen daarbij aan de basis:(1) De Zelfdeterminatietheorie [ZDT] (Deci & Ryan, 1985): deze theorie integreert enkele mini-motivatietheorieën die elk het belang van geïnternaliseerde motieven benadrukken.(2) De Sociale Identiteitsbenadering [SIB] (Haslam, 2004): de mate waarin men zichzelf beschouwt als lid van een groep en de normen die heersen in die groep zijn centrale concepten die gedrag verklaren. Hoewel voorgaande studies deze beide theorieën reeds trachtten te integreren, werd er amper aandacht besteed aan  combinaties van deelconstructen, laat staan een chronologisch aspect in rekening gebracht (bv. het ontwikkelen van schuldgevoel hetzij door externe druk of door reflectieve processen). Nochtanszijn er biologisch evolutionaire redenen om dit wel te doen en daarbij meer te focussen op individuele contextverschillen en het onderscheid tussen psychologische behoeftebevrediging en psychologische behoeftefrustratie volgens de ZDT (bv. de noodzaak van een veilige omgeving ­– eengebrek aan frustraties). Ook werd er weinig rekening gehouden met de impact van beweeginterventies in de samenleving. Deze zal in dit doctoraatsproject getoetst worden aan de RE-AIM-criteria (Reach, Effectiveness, Adoption, Implementation en Maintenance). Daarnaast werden bij eerdere onderzoeken zelden klinische populaties opgenomen. In dit doctoraatsproject wordt daarom samengewerkt met zorgverenigingen die personen met psychische moeilijkheden enerzijds en personen met diabetes type 2 anderzijds bereiken. Deze personen hebben doorgaans een hogere leeftijd en vertonen interessante gelijkenissen met ouderen in het algemeen. Zo worden ze bijvoorbeeld vaak gestigmatiseerd en hebben ze gebrekkige niveaus van FA, fitheid en gezondheid (eigen aan de aandoening en via comorbiditeiten). Verder zal dit doctoraatsproject trachten om het hele continuüm van FA op een valide manierin kaart te brengen, op basis van objectieve en subjectieve metingen. Zo kan conceptueel het onderscheid gemaakt worden tussen een gebrek aan inspanningen enerzijds en een teveel aan extreem lage activiteit (bv. zitten) anderzijds. Dit is een recente wetenschappelijke ontwikkeling die verdere onderbouwing vereist (Chau et al., 2013). Concreet wordt in dit doctoraatsproject bij ouderen en elk van de betrokken (sub)populaties het volgende verwacht:(1) positieve effecten van de interventies gericht op een fysiek actieve levensstijl, in het bijzonder merkbaar op lange termijn; en dit op FA en fitheid en specifieke gezondheidsvariabelen (bv. daling bloedglucose bij diabeten, daling depressieve gevoelens bij depressieve personen),(2) dat de voorspelde effecten verklaard worden door psychologische processen zoals:a) het verwerven van inzicht dat de kans op blijvende effecten vergroot;b) het vervullen van psychologische basisbehoeften (ZDT), waarbij  frustraties het nastreven van positieve gevoelens beletten.  Referenties Chau, J. Y., Grunseit, A. C., Chey, T., Stamatakis, E., Brown, W. J., Matthews, C. E., . . . van der Ploeg, H. P. (2013). Daily sitting time and all-cause mortality: a meta-analysis. PLoS ONE, 8(11).  doi:10.1371/journal.pone.0080000 Deci, E.L., & Ryan, R. M. (1985). Intrinsic motivation and self-determination in human behaviour. New York: Plenum. Hamer, M.,Lavoie, L. K., & Bacon, L. S. (2013). Taking up physical activity in later life and healthy ageing: the English longitudinal study of ageing. British Journal of Sports Medicine, 48(3), 239-243. Haslam, S. A. (2004). Psychology in organizations: The social identity approach. London: Sage. Opdenacker, J., Delecluse, C., & Boen, F. (2011). A 2-year follow-up of a lifestyle physical activity versus a structured exercise intervention in older adults. Journal of the American Geriatrics Society, 59, 1602-1611. Pelssers, J., Delecluse, C., Opdenacker, J., Kennis, E., Roie, E. V., & Boen, F. (2013). “Every step counts!”: effects of a structured walking intervention in a community-based senior organization. Journalof Aging and Physical Activity, 21, 167-185. Van Hoecke, A.-S., Delecluse, C., Opdenacker, J., Lipkens, L., Martien, S., & Boen, F. (2012). Long-term effectiveness and mediators of a need-supportive physical activity coaching among Flemish sedentary adults. Health promotion international, 28(3), 407-417.   " "De rol van motivatie in terugkeer na werk na arbeidsongeschiktheid" "Emelien Lauwerier, Marc Du Bois" "Omgeving en Gezondheid, Onderzoekseenheid Work and Organisation Studies (hoofdwerkadres Brussel)" "Achtergrond: Motivatie is een veelbesproken topic in de context van arbeidsongeschiktheid. Het stijgend aantal personen die langdurig ziek is, wordt door zowel beleidsmakers als in de volksmond vaak gelinkt aan een gebrek aan motivatie. Dit zijn echter veronderstellingen die tot op heden nog niet grondig wetenschappelijk onderzocht werden. Dit proefschrift probeert deze leemte in te vullen. Als eerste wordt de vraag gesteld in welke mate motivatie gemeten kan worden in de context van RTW (return to work) aan de hand van een gevalideerd instrument. Als tweede wordt de voorspellende waarde van de motivatie van de persoon in arbeidsongeschiktheid nagegaan. Als derde wordt een motiverende gespreksstijl door de adviserend arts of paramedicus vergeleken met de gangbare praktijk (consult as usual, CAU), in de veronderstelling dat we ‘beter’ kunnen motiveren dan we op vandaag doen, gestoeld op wetenschappelijk onderzoek.Methode: Het proefschrift bestaat in grote lijnen uit een analytisch gedeelte en een interventiegedeelte. Het analytische deel bestaat uit twee fasen. Eerst wordt een cross-sectioneel vragenlijstonderzoek uitgevoerd om de onderzoeksvraag te beantwoorden of motivatie gemeten kan worden op basis van SDT (hoofdstuk 1). Nadien wordt de voorspellende waarde van motivatie onderzocht. In een longitudinaal vragenlijstonderzoek wordt relatieve bijdrage van motivationele risicofactoren in RTW te gekwantificeerd (Hoofdstuk 2). Vervolgens vindt een mixed methods interventieluik plaats om te onderzoeken of motivatie in arbeidsongeschiktheid kan worden beïnvloed met motivational interviewing (MI). In een pilot RCT wordt MI vergeleken met hoe consulten in arbeidsongeschiktheid tot op heden worden uitgevoerd (CAU) (Hoofdstuk 3). Parallel wordt een kwalitatieve studie op basis van de realistic evaluation van Tilley en Pawson (2000) opgezet om niet alleen de RTW-uitkomsten te bestuderen, maar ook de ervaring met MI van mensen in arbeidsongeschiktheid alsook de werkingsmechanismen van MI (hoofdstuk 4).Resultaten: De benadering van motivatie op een continuüm sluit meer aan bij de realiteit dan een binaire benadering op basis van buikgevoel (Hoofdstuk 1). Verschillende soorten motivatie kunnen naast elkaar bestaan. Patiënten met een gecontroleerde motivatie verwachten een langere arbeidsongeschiktheid, en rapporteren een lagere mentale levenskwaliteit. Een autonome motivatie blijkt geen beschermende factor voor de nadelige uitkomsten van een gecontroleerde motivatie. Uit de longitudinale studie (hoofdstuk 2) blijkt daarentegen wel dat gecontroleerde motivatie leidt tot een snellere werkhervatting. De frustratie van de psychologische basisbehoeften is gerelateerd aan een langere arbeidsongeschiktheid. Uit hoofdstuk 3 blijkt dat MI resulteert in een snellere RTW en een lagere kans op herval in vergelijking met de CAU-groep. De onderliggende mechanismen en contextvariabelen werden verder onderzocht in hoofdstuk 4, waarbij het ondersteunen van autonomie, geven van bevestiging en oplossingsgericht denken de belangrijkste werkingsmechanismen bleken. Uit het onderzoek blijkt ook dat contextuele factoren niet kunnen worden genegeerd.Discussie: Het gebruik SDT als framework voor motivatie, lijkt geschikt om het concept vorm te geven in de context van RTW. Motivatie kan niet adequaat worden ingeschat op basis van buikgevoel. De frustratie van de psychologische basisbehoeften is voorspellend voor een langere arbeidsongeschiktheid. Op grond van onze resultaten is er enig bewijs dat MI resulteert in snellere werkhervatting en minder herval. MI leidde tot zowel proximale als distale uitkomsten in RTW." "De ervaringen en motivatie van werkzoekenden in Zuid-Afrika: Variabele- en Persoonsgebonden perspectief" "Sebastiaan Rothmann, Anja Van den Broeck" "Onderzoekseenheid Work and Organisation Studies (hoofdwerkadres Brussel), Arbeids-, Organisatie- en Personeelspsychologie" "De psychologische impact van werkloosheid is goed gedocumenteerd. Psychologisch welzijn en (her)aanwerving blijft hoog op de agenda staan voor mensen die zich professioneel bekommeren om werklozen. Belangrijke elementen in de overgang naar tewerkstelling zijn: welzijn (d.i. de affectieve ervaringen), de waarde die men hecht aan tewerkstelling (d.i. de betrokkenheid aangaande tewerkstelling) en de inspanningen die men doet tijdens het zoeken naar een job (d.i. de intensiteit van de zoektocht naar werk). De redenen van het zoeken naar een job (d.i. het “waarom” van de zoektocht naar een job) zijn geassocieerd met deze affectieve, attitudegebonden en gedragsgebonden resultaten. Psychologische interventies moeten daarom het welzijn verzekeren van de werklozen maar er ook voor zorgen dat werkzoekenden blijven open staan voor mogelijke kansen voor werk. Dit is des te meer nodig in landen met een hoge werkloosheidsgraad. In Zuid Afrika ontbreken echter zulke interventies.Vooraleer men deze interventies kan invoeren, is het essentieel om te weten of de werklozen een homogene groep vormen, of eerder een heterogene groep met verschillende subgroepen. Deze kennis zal professionelen toelaten om interventies aan te passen aan de noden en verwachtingen van de verschillende groepen en zo de efficiëntie van de interventies te verhogen. De eerste twee doelstellingen van deze thesis waren om te onderzoeken of er verschillende psychologische en motivatieprofielen geïdentificeerd konden worden in specifieke gemeenschappen in Zuid Afrika. Verder beoogde deze thesis te bepalen of deze profielen geassocieerd worden met socio-demografische variabelen en of verschillende motivatieprofielen geassocieerd worden met verschillen in affectieve, attitudegebonden en gedragsgebonden resultaten. Ten slotte was het doel om de verklarend mechanismes (d.i., bevrediging en frustratie van de basisbehoeften) te onderzoeken die ertoe leiden dat motivatie om een job te zoeken invloed heeft op affectieve, attitudegebonden en gedragsgebonden resultaten doorheen de tijd. Deze aanpak focus op relaties tussen variabelen vult de aanpak gericht op de persoon van de eerste twee studies aan en faciliteerde verdere uitdieping van suggesties voor interventies. De thesis biedt niet alleen een praktische bijdrage, maar breidt ook de bestaande theoretische literatuur rond werkloosheid en zelf-determinatie uit.Om deze doelen te bereiken werden er participanten geselecteerd van twee provincies in Zuid-Afrika: de North West en Gauteng provincies. Een kwantitatief onderzoeksdesign werd gebruikt en data werd verzameld met de “Unemployment Experience” schaal, de ”Self-Regulation: Job Search questionnaires” schaal en de “Basic Psychological Need Satisfaction and Need Frustration” schaal. In het totaal deden 381 participanten mee in de eerste studie. De finale steekproef voor de tweede studie bestaat uit 867 werklozen waarvan er 244 hebben meegedaan in de derde studie. De resultaten wijzen op vier psychosociale profielen en vier motivatieprofielen in deze steekproeven. Deze profielen hadden kleine maar praktisch relevante associaties met de socio-demografische variabelen en de motivatieprofielen verschilden in hun associaties met de affectieve, attitudegebonden en gedragsgebonden resultaten. De resultaten wezen ook op het feit dat zowel het gebrek aan motivatie als gecontroleerde motivatie, de ervaring van psychologische basisbehoeften ondermijnt en dat het kunnen bevredigingen van de psychologische basisbehoeften de waargenomen resultaten inzake werkloosheid over een periode van zes maanden kan verklaren. De resultaten ondersteunen de idee dat “de werklozen” geen homogene groep vormen, dat het gebrek aan motivatie en motivatie van een slechte kwaliteit zeer schadelijk zijn voor psychologische basisbehoeften van de werklozen en dat het vervullen van de psychologische basisbehoeften een belangrijke rol speelt in het welzijn van de werkloze." "Het bevorderen van de motivatie en het engagement van sporters: Naar een verfijning van een motiverende coachstijl gebaseerd op de Zelf-Determinatie Theorie" "Gert Vande Broek" "Onderzoeksgroep Fysieke Activiteit, Sport & Gezondheid" "Het is bewezen dat sportparticipatie, naast zijn gezondheidsbevorderende voordelen, de psychosociale (bv. samenwerking), gedragsmatige (bv. doorzetteingsvermogen), en leiderschapsontwikkeling (bv. assertiviteit) van jonge sporters op een positieve manier kan beïnvloeden (Côté, 2002; Eley & Kirk, 2002; Wright & Côté, 2003). Aangezien coaches beschouwd kunnen worden als de belangrijkste socialiserende figuur binnen een sportclub, nemen zij een cruciale rol op in het motiveren van hun atleten tot duurzame sportparticipatie. Met betrekking tot specifieke coachgedrag dat de motivatie van atleten bevordert, suggereert de Zelf-Determinatie Theorie (ZDT: besluit & Ryan, 2000) dat coaches de psychologische basisbehoeften van atleten (nl., de behoefte aan autonomie, competentie & verbondenheid) dienen te ondersteunen. In het verleden richtte een heel aantal studies zich dan ook op het identificeren van de verschillende coachingstijlen die deze psychologische basisbehoeften ondersteunen (bv., een autonomie-ondersteunende en/of de structurerende coachstijl), dan wel frustreren (bv., een controlerende en/of chaotische coachstijl). Het eerste doel van de huidige doctoraatsthesis is evenwel om een meer verfijnd, geïntegreerd en genuanceerd perspectief te bieden op deze (de)motiverende coachingstijlen (cf., Hoofdstuk 2 & 4). Ten tweede trachten we na te gaan of coaches opgeleid kunnen worden om een autonomie-ondersteunende en structurerende houding aan te nemen door effectiviteit van een nieuw ontwikkeld noodondersteunend interventieprogramma na te gaan. Naar een verfijnd en ruimer inzicht in (de)motiverend coachen - Hoofdstuk 2De meeste studies beschouwen autonomie-ondersteuning, structuur, chaos, en controle als eerder aparte coachingstijlen, waarbij hun onderlinge relatie grotendeels buiten beschouwing wordt gelaten. Gezien zulke categorieke indeling wellicht geen correcte weerspiegeling is van de realiteit, lijkt een meer graduele benadering meer aangewezen om een verfijnd inzicht te krijgen in verschillen binnen en tussen deze coachingstijlen. Om tot een dergelijk, meer verfijnd inzicht in de relatie tussen noodondersteunende (i.e., autonomie-ondersteuning en structuur) en noodfrusterende (i.e., controle en chaos) coachingstijlen te komen, ontwikkelden we eerst een nieuw situatie-specifiek en sport-gericht instrument, bestaande uit vignetten die vaak voorkomende en specifieke interacties tussen de coach en atleet bevragen. Dit ontwikkelde instrument werd gebruikt om binnen een steekproef van atleten (N = 377) en coaches (N = 893) uit verschillende sporttypes te onderzoeken hoe autonomie-ondersteuning, structuur, controle en chaos in relatie staan tot elkaar. Aan de hand van Multidimensional Scaling analyses (MDS: Borg, Groenen, & Mair, 2013) werden binnen een circumplex structuur vier kwadranten van coachgedragingen geïdentificeerd, die respectievelijk een autonomie-ondersteunende, structurerende, controlerende en chaotische coachingstijl vertegenwoordigen. Binnen elk van deze geïdentificeerde coachingstijlen, vormden op hun beurt verschillende coachgedragingen dan weer samen een meer specifieke coachbenadering. Meer concreet konden zowel de  autonomie-ondersteunende (nl., een participatieve en afstemmende benadering), structurerende (nl., een begeleidende en verduidelijkende benadering), controlerende (nl., eisende en dominerende benadering), en chaotische (nl., een afwachtende en opgevende benadering) coachstijl elk onderverdeeld worden in twee meer specifieke benaderingen. Daarbij bleken de correlaties tussen de acht benaderingen en belangrijke externe uitkomsten (bv. autonome motivatie van atleten en gepercipieerde kwaliteiten van de coach) systematisch een sinusoïdaal patroon te volgen. Meer bepaald vertoonde deze uitkomsten de sterkst positieve associaties met de meest noodondersteunende coachbenaderingen (nl., de afstemmende en begeleidende benadering) enerzijds, en een negatief patroon aan correlaties met de meest negatieve coachbenaderingen (nl., dominerend, opgevend en afwachtend) anderzijds. Analoog aan het idee van een graduele benadering, dienen alle coachebanderingen daarom niet als even nood-ondersteunend of nood-frustrerend gezien te worden. Meer in het bijzonder, waar de afstemmende (autonomie-ondersteuning) en begeleidende (structuur) benaderingen de psychologische basisbehoeftes van sporters rechtstreeks ondersteunen, lijken de participatieve (autonomie-ondersteuning) en begeleidende (structuur) benaderingen de psychologische behoeftebevrediging eerder indirect te faciliteren. Parallel hiermee zouden de eisende (controle) en afwachtende (chaos) benaderingen een eerder inhiberende of faciliterende rol spelen in respectievelijk behoeftebevrediging en –frustratie, waar een dominerende (controle) en opgevende (chaos) benadering op een meer actieve manier kan leiden tot behoeftefrustratie. Deze bevindingen benadrukken het belang van een verfijnd perspectief ten opzichte van (de)motiverend coachgedrag, waarbij diverse coachbenaderingen van elkaar verschillen op een graduele in plaats van categorieke wijze. Kunnen coaches opgeleid worden in een noodondersteunende coachstijl? - Hoofdstuk 3Gegeven voorgaand onderzoek dat de positieve rol van een autonomie-ondersteunende en/of structurerende coachstijl in het motiveren van atleten onderstreepte, was het tweede doel van deze doctoraatsthesis om de trainbaarheid van coaches inzake het aannemen van een noodondersteunende coachstijl na te gaan. Gezien het aantal SDT-interventiestudies binnen de sport context eerder beperkt is, trachtten we een bijdrage te leveren aan de huidige literatuur door een noodondersteunend interventieprogramma te ontwikkelen en te testen in functie van effectiviteit. Gebaseerd op zowel atleet- als coachrapportage binnen een breed scala aan zowel team- als individuele sporten, stelden we een verandering vast in noodondersteunend coachgedrag bij die coaches die het interventieprogramma volgde. Concreet gaven coaches in de interventiegroep (nl., de coaches die het interventieprogramma volgde), vergeleken met coaches in de controlegroep, een stijging aan met betrekking tot hun zelfgerapporteerde scores op autonomie-ondersteuning (pre-post) en structuur (post-follow-up) en een daling met betrekking tot  hun zelfgerapprteerde scores op controle (pre-post en post-follow-up). In lijn met deze resultaten gaven ook atleten aan dat ze een positieve verandering vaststelde in gepericipieerd autonomie-ondersteunend en structurerend coachgedrag. Atleten merkten echter geen wijzigingen in de mate van controlerend coachgedrag, waar ze daarentegen wel een interactie-effect rapporteerde met betrekking tot gepercipieerde chaos. Bovendien gaven atleten waarvan de coaches het interventieprogramma volgde positieve veranderingen aan met betrekking tot hun eigen autonome motivatie en betrokkenheid. Opmerkelijk is dat, wanneer we de data uitgesplitst bekijken voor team- en individuele sporters, resultaten aangeven het onderscheid tussen type sport (dat wil zeggen, individuele versus teamsporten) resultaten aangegeven dat bovengenoemde bevindingen enkel stand houden binnen de groep van individuele sporters en niet bij teamsporters. Meer bepaald werden, naast de gevonden effecten op gepercipieerde chaos en de autonome motivatie van atleten, binnen de groep van teamsporter geen significante veranderingen gerapporteerd inzake gepercipieerde autonomie-ondersteuning, structuur, en  de betrokkenheid van sporters. Alles in acht genomen, dienen deze resultaten desalniettemin als hoopvol beschouwd te worden daar de bevindingen van deze studie aantonen dat coaches opgeleid kunnen worden in het aannemen van een noodondersteunende coachstijl, hetgeen op zich dan weer essentieel is om jonge sporters gemotiveerd en geëngageerd te houden in functie van duurzame sportparticipatie (Gillet et al., 2012; Carlman et al., 2013) De rol van dominerend en eisend coachgedrag binnen teamsporten - Hoofdstuk 4Binnen het kader van teamsporten, onderzocht hoofdstuk 4 het verband tussen een eisende of dominerende benadering enerzijds en motivationele uitkomsten van atleten anderszijds, voornamelijk wanneer deze controlerende benaderingen gecombineerd werden met noodondersteunend gedrag (nl., autonomie-ondersteuning of structuur). Binnen een steekproef van teamsporters (N = 317) werden K – means cluster analyses uitgevoerd, om de rol van eisende en dominerende coachgedragingen, wanneer bijgestaan door een autonomie-ondersteunende dan wel structurerende coachstijl, in de motivationele uitkomsten van atleten na te gaan. In lijn met de theoretische assumpties van de circumplex structuur (cf. Hoofdstuk 2), toonden de resultaten aan dat controlerende (nl., eisend of dominerend) en noodondersteunende (nl., autonomie-ondersteuning of structuur) coachgedragingen tot op zekere hoogte samen kunnen gaan. Het is belangrijk om te weten dat die configuraties, die een hoge mate van dominerend coachgedrag bevatten, een negatief patroon aan associaties met motivationele uitkomsten vertoonden, wat impliceert dat het hanteren van dominerende coachgedragingen in elk geval nefast is in het coachen van teamsporters. Gezien geen enkele sporter gebaat is bij het induceren van schuld- of angstgevoelens, intimidatie, of een persoonlijke aanval, dienen coaches het gebruik van zulke dominerende coachgedragingen ten allen tijde te vermijden. Wanneer coaches daarentegen een eisende benadering hanteren gecombineerd met een hoge mate van autonomie-ondersteuning of structuur, constateerde we hoge scores op zowel autonome motivatie als betrokkenheid. Dit zou erop kunnen duiden dat binnen de context van teamsporten het hanteren van een eisende benadering de autonome motivatie en betrokkenheid van sporters niet noodzakelijk hoeft te schaden, zolang coaches dit uiteraard verenigen met een hoge mate van autonomie-ondersteuning of structuur. Coaches dienen echter bewust te zijn van de mogelijke valkuilen van een eisende benadering, aangezien deze kan leiden tot een hogere mate van gecontroleerde motivatie bij sporters en de deur open zet naar een meer dominerende benadering.  ConclusieDe huidige doctoraatsthesis had als doel om bij te dragen tot huidig SDT- onderzoek binnen de sport context door een ruimer, meer verfijnd, en genuanceerd perspectief te bieden op (de)motiverend coachgedrag. Ten eerste suggereert het identificeren van de circumplex structuur met betrekking tot (de)motiverende coachstijlen, en hun respectievelijke onderliggende benaderingen, dat een meer graduele in plaats van categorieke invalshoek aangewezen is met betrekking tot (de)motiverend coachgedrag. Verderbouwend op deze graduele benadering vonden we dat controlerende (nl., eisend en dominerend) en noodondersteunende (nl., autonomie-ondersteuning en structuur) coachgedragingen zowel simultaan als gedifferentieerd kunnen voorkomen in meerdere combinaties, hetgeen de graduele benadering ten opzichte van deze coachgedragingen verder benadrukt. Daarnaast biedt deze doctoraatsthesis nieuwe inzichten in controlerend coachgedrag binnen teamsporten waarbij een dominerende aanpak sterk wordt afgeraden, terwijl een eisende benadering niet schadelijk lijkt in functie van de autonome motivatie en betrokkenheid van atleten, wanneer evenwel bijgestaan door een sterke autonomie-ondersteunende of structurerende aanpak. Tot slot werd aangetoond dat coaches opgeleid kunnen worden inzake noodondersteunend coachen (nl. autonomie-ondersteuning en structuur), wat op zich dan weer de autonome motivatie en betrokkenheid van atleten ten goede komt." "Dynamisch perspectief op de relatie tussen motivatie en identiteitsonderhandeling in erfgoedtaalcontexten" "Kris Buyse" "Instituut voor Levende Talen (ILT)" "Dankzij de globalisering groeit de aanwezigheid van Chineestalige mensen in België, en dat geldt ook voor Heritage Learners (HL). Door de invloed van de talige omgeving worden lokale talen zoals het Nederlands en het Frans de eerste taal van Belgische-Chinese afstammelingen, terwijl Chinees hun erfgoedtaal (HL) wordt.Op het gebied van HL-studies zijn zowel identiteit als motivatie prominente thema's (Leeman, 2015; Li &Duff, 2014), en de identiteit en motivatie van leerders zijn nauw met elkaar verweven (He, 2010; Li &Duff, 2014). Het grootste deel van het onderzoek richt zich echter op hun statische en kenmerkende aard ervan, en slechts een paar wetenschappers hebben aandacht besteed aan de dynamische veranderingen en interactie tussen motivatie en identiteit (Choi, 2018). Aangezien de meeste Belgische Chinese afstammelingen ""biculturele identiteiten"" hebben en ""twee(meer)talig"" zijn, is hun dynamische identiteitstrajecten in het proces van het leren van Chinees het onderzoeken waard.Daarom zal dit onderzoeksproject het theoretische kader van het L2 motivational self-system (L2MSS) en Identity Negotiation Going (INT) en onderzoeksinstrumenten zoals semigestructureerde interviews, kwantitatieve analyse en vragenlijsten gebruiken om een longitudinale studie uit te voeren naar de interactie tussen identiteit en motivatie van Chinese afstammelingen die Chinees studeren in Belgische Chinese taalscholen. Het project is innovatief omdat het de context voor Chinees HL-onderzoek in een niet-Engelstalige context vaststelt, de dynamische interactie tussen identiteit en motivatie onderzoekt en het Chinese HL-leren van Belgische Chinese immigranten afstammelingen onderzoekt vanuit de perspectieven van cultuur, psychologie en persoonlijke ervaring. Het onderzoek probeert de academische ondersteuning voor deze groep te verbeteren en nuttige aanbevelingen voor Chinees HL-onderwijs te produceren. " "Het stimuleren van vrijwillige motivatie om de coronamaatregelen te volgen en het ondersteunen van psychologische behoeftebvrediging als een bron van veerkracht" "Maarten Vansteenkiste" "Vakgroep Volksgezondheid en Eerstelijnszorg, Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids- en Sociale Psychologie" "De doelstelling van dit project is om (a) de vrijwillige en gedwongen motivatie om zich aan de maatregelen te houden op dagelijkse basis te monitoren omdat deze voorspellend zijn voor het duurzaam volhouden van de maatregelen en (b) na te gaan of het ondersteunen van deelnemers in het vormgeven van hun eigen psychologische basisbehoeftes hen toelaat om op een veerkrachtige wijze om te gaan met de coronacrisis." "Virtual reality serious game voor chemische laboratorium veiligheidstraining in de industrie en universiteiten: van ontwerp, ontwikkeling tot verhoogde motivatie en betrokkenheid" "Kristel Bernaerts" "Procestechnologie voor Duurzame Systemen (ProcESS), Chemische en Biochemische Reactortechnologie en Veiligheid (CREaS)" "Chemische laboratoria zijn werkplaatsen waar risico's op verwondingen en zelfs dodelijke gevolgen altijd aanwezig zijn. Laboratoriumwerkers, in de academische wereld en de industrie, moeten een geschikt veiligheidsbewustzijn hebben om het risico tot een acceptabel niveau te brengen. Uit onderzoeksrapporten en reviews van laboratoriumongevallen blijkt echter dat er door een gebrek aan veiligheidsbewustzijn en risicogedrag nog steeds ongelukken plaatsvinden. Onvoldoende veiligheidstraining wordt vaak als één van de oorzaken van deze ongevallen gezien.Vaak worden veiligheidstrainingen gegeven door middel van conventionele trainingsmethoden, zoals klassikale presentaties, video's en gedrukte handleidingen. Bij deze methoden moeten de leerlingen echter naar de instructeur luisteren of lange tekstuele paragrafen lezen. Ze zijn passief in hun leerproces en kunnen snel hun aandacht verliezen als ze niet gemotiveerd zijn, waardoor de veiligheidstraining niet effectief is. Virtual reality (VR) technologie kan worden gebruikt als een praktisch hulpmiddel om gevaarlijke situaties te simuleren in een virtuele omgeving waar leerlingen hun veiligheidsbewustzijn kunnen trainen zonder zichzelf of anderen echt in gevaar te brengen. Een combinatie van deze technologie met een ‘serious game’-aanpak zou veiligheidstraining motiverender en boeiender kunnen maken dan conventionele trainingsmethoden.Daarom gaat dit doctoraatsonderzoek de immersieve virtual reality technologie exploiteren om leerervaringen in een virtuele laboratorium omgeving uit te voeren, waar laboratoriumveiligheid kan aangeleerd worden zonder mensen echt in gevaar te brengen. In dit geval, dit onderzoek zou een beter begrip willen verkrijgen hoe werknemers gemotiveerd en geengageerd zijn om veiligheidstrainingen te volgen in een immersieve VR omgeving. Het ontwerpen en ontwikkelen van een VR serious game is echter zeer uitdagend. Er zijn veel factoren waarmee rekening moet gehouden worden voor een optimaal trainingsspel. Daarom is het doel van dit onderzoek niet enkel om te verifiëren dat dit immersieve hulpmiddel veiligheidstrainingen motiverender en boeiender kunnen maken, maar ook om richtlijnen op te stellen hoe men een VR serious game kan ontwerpen, ontwikkelen en implementeren in een veiligheidstraining. In dit proefschrift, is er een voorbeeld getoond van het ontwerp- en ontwikkelingsproces van een VR serious game, genaamd VR LaboSafe Game. De opgestelde richtlijnen zijn generiek en kunnen toegepast worden op het ontwikkelen van andere gelijkaardige VR veiligheidstrainingen. Deze richtlijnen bevatten de integratie van instructieontwerp, gameontwerp en VR-ontwerp. Ook worden online bronnen en optimalisatietechnieken voorgesteld om zelfstandig een VR-game te kunnen ontwikkelen.Tijdens de ontwikkeling van VR LaboSafe Game, werd het spel getest op academische en industriële populatie om de gebruiksvriendelijkheid van het systeem en de simulatorziekte te analyseren. Het is zeer belangrijk dat het spel gemakkelijk te gebruiken is en weinig simulatorziekte veroorzaakt vooraleer er verdere evaluatietesten worden gedaan. De eerste test, dat werd uitgevoerd met de eerste versie van VR LaboSafe Game 1.0, toonde aan dat wanneer instructies enkel via tekst worden vertoond, het VR spel eerder een slecht gebruiksvriendelijkheid heeft. Deze test toonde ook aan dat langdurige, continue ervaringen in VR (>40 minuten) zal leiden tot milde symptomen van simulatorziekte. Daarom, is het VR spel verder aangepast om tekstuele informatie te verminderen, gesproken instructies toe te voegen en om begeleidende animaties te vertonen. Spelers zijn ook toegelaten om pauzes te nemen van VR tussen de spelniveaus. Een test werd uitgevoerd met de geüpdatete VR LaboSafe Game en toonde inderdaad aan dat de gebruiksvriendelijkheid en simulatorziekte verbeterd waren vergeleken met versie 1.0 van het spel. Deze VR LaboSafe Game 2.0 is dan geschikt om te gebruiken in verdere studies.In een evaluatieonderzoek met VR LaboSafe Game werden eerder persoons- gerichte variabelen onderzocht om te bepalen hoe gemotiveerd en geëngageerd medewerkers van een chemisch bedrijf zijn voor veiligheidstrainingen met een conventionele methode en met een VR serious game. Vanuit dit experiment blijkt dat laboranten en managers eerder persoonlijk gemotiveerd zijn om veiligheidstrainingen te volgen voor hun eigen veiligheid en die van anderen. Ze vinden veiligheidstraining echter repetitief, passief en gemakkelijk om de aandacht te verliezen wanneer deze wordt aangeboden met conventionele trainingsmethoden. De resultaten tonen aan dat werknemers meer intrinsiek gemotiveerd zijn om veiligheidstraining te volgen met een VR serious game dan met conventionele trainingsmethoden. VR is voor sommigen echter nog te ingewikkeld en onbekend waardoor dit de autonome motivatie kan beïnvloeden. Vooral oudere werknemers (ouder dan 50 jaar) hebben meer moeite met het gebruik van VR-headsets dan jongere werknemers (jonger dan 30 jaar). Ondanks deze complicatie willen medewerkers meer VR-veiligheidstrainingen volgen dan met een conventionele methode. Er wordt voorgesteld om conventionele methoden te combineren met VR als een aanvullend hulpmiddel en om frequentere en kleinere sessies aan te bieden, waarbij geleidelijk VR-technologie wordt geïntroduceerd voor beginners.De resultaten van dit proefschrift zijn tweeledig: 1) er wordt een reeks van richtlijnen gedemonstreerd over het ontwerp, de ontwikkeling en implementatie van VR serious games voor veiligheidstrainingen, en 2) er wordt een functioneel artefact gecreëerd om veiligheidsbewustzijn in laboratoria aan te leren. Met dit artefact is het bewezen dat een VR serious game de intrinsieke motivatie en engagement van de leerling kan verbeteren. Echter, vooraleer men VR trainings implementeert, zou men eerst rekening moeten houden om mensen gewoon te laten worden met de VR technologie."