Titel Promotor Affiliaties "Korte inhoud" "STREAM - A spatiotemporal research infrastructure for Early Modern Flanders and Brabant" "Anne Winter" "Ghent University, Historisch Onderzoek naar Stedelijke Transformatieprocessen, Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte, Geschiedenis" "Het doel van STREAM is om een onderzoeksinfrastructuur voor het vroegmoderne Vlaanderen en Brabant (c.1550-1800) te ontwikkelen. STREAM wordt ontworpen om het rijke historische bronnenmateriaal te beschermen en gemakkelijker toegankelijk te maken voor het wetenschappelijk onderzoek. Vroegmoderne historici hebben tot dusver nauwelijks gebruik kunnen maken van de recente ICT-ontwikkelingen omdat de meeste bronnen voor deze gebieden alleen op papier beschikbaar zijn. Daarenboven steunt het vroegmoderne onderzoek grotendeels op microstudies waarvan de representativiteit onzeker is, en op 'nationale' ramingen die regionale verschillen negeren. STREAM remedieert deze beperkingen door een brede waaier van lokale en regionale gegevens samen te brengen en door nieuwe onderzoeksinstrumenten te ontwikkelen. Eenmaal operationeel zal de infrastructuur een geografisch-overkoepelende en lange-termijn beschrijving van de vroegmoderne samenleving in Vlaanderen en Brabant aanbieden. Het zal kerngegevens bevatten met betrekking tot het grondgebied, demografie, landbouw, industrie, handel, arbeid enz. STREAM zal hiermee een stevige empirische grondslag leveren voor het toekomstig onderzoek naar de vroegmoderne samenleving." "PhD-positie in Early Modern Chinese and Global History" "Angela Schottenhammer" "Onderzoeksgroep Nieuwe Tijd, Leuven" "Dit doctoraat zal documentatie onderzoeken over het gebruik en de circulatie van planten, kruiden, medicijnen en ziekten geïmporteerd uit de 'Nieuwe Wereld' in kustgebieden van China (Fujian, Guangdong, Hainan, Macau, Taiwan), met inbegrip van de sociaal-culturele en (etnische) )medische effecten op lokale samenlevingen en de ontwikkeling van interculturele wetenschappelijke kennisoverdracht. Gericht onderzoek zal ook betrekking hebben op de effecten van gewassen (bijv. maïs, chilipeper, zoete aardappelen), groenten en specerijen op de Chinese kustgemeenschappen." "De invloed van de protestantse theologie op de ontwikkeling van het modern contractenrecht" "Wim Decock" "Onderzoekseenheid Romeins Recht en Rechtsgeschiedenis" "Dit project onderzoekt de relatie tussen de protestantse theologie en contractenrecht. De focus van het onderzoek ligt op Duitsland, Engeland en Nederland in de 16e en 17e eeuw. Eerdere studies hebben reeds de rol van het kerkelijk recht en katholieke moraaltheologie op dit gebied onderzocht. Maar wat was de bijdrage van de protestantse theologen tot het contractenrecht? Bovendien was er geen beslissende interactie tussen forum internum en forum externum in de ontwikkeling van de moderne leer van het contract? Ondanks de duidelijke vijandigheid, namen de protestanten veel van de regels van canoniek recht en van de katholieke morele leer over. Daarom, wat was de invloed van de protestantse theologie op hen? Hoe werd het contractenrecht door lutheranen en de andere hervormers geinterpreteerd? Waren er verschillen tussen de anderscheiden reformatoren? Dit onderzoek wil deze en andere vragen, rekening houdend met de verschillende bronnen beantwoorden: juridische verhandelingen, ethische geschriften, handleidingen van de moraaltheologie, collecties van casus concientiae en de collecties van theologische raadgevingen." "Re-mediating the Early Book: Pasts and Futures (REBPAF)." "Remco Sleiderink" "Antwerp Centre for Digital humanities and literary Criticism (ACDC), Universidad de Alicante, University of Bristol, Universität Wien, Osterreichische Nationalbibliothek, University of Galway, Universität Zürich, Instituut voor de studie van de letterkunde in de Nederlanden (ISLN)" """Re-mediating the Early Book: Pasts and Futures"" (REBPAF) is een door de Europese Commissie gefinancierd MSCA-doctoraal netwerk dat 13 PhD-onderzoekers zal ondersteunen die projecten uitvoeren over laatmiddeleeuwse en vroegmoderne boeken. Deze promovendi zijn verspreid over de volgende instellingen: Universiteit van Galway (3 posities), Universiteit van Antwerpen (2 posities), Universiteit van Alicante (2 posities), Universiteit van Zürich (2 posities), Universiteit van Wenen (2 posities) en Universiteit van Bristol (2 posities). Alle promovendi die voor dit netwerk worden aangeworven, treden toe tot een levendige en ondersteunende internationale gemeenschap van wetenschappers; zij zullen ook profiteren van op maat gesneden, netwerkbrede programmering en zullen als onderdeel van hun opleidingsprogramma praktische werkervaring opdoen in verwante culturele sectoren. REBPAF richt zich op de manieren waarop 15e- en 16e-eeuwse boekproducenten (kopiisten, drukkers, ondernemers) onderhandelden over de dynamische relaties tussen het manuscript en het gedrukte boek en zich aanpasten aan de veranderende uitdagingen van de markt, en laat zien dat deze culturele en economische onderhandelingen nog steeds relevant zijn voor de moderne wereld. Daartoe verenigt REBPAF de belangen van hedendaagse organisaties die het oude boek opnieuw een plaats geven – uitgevers, boekhandelaren, musea, kunst- en erfgoedsector – met die van de wetenschappelijke wereld. REBPAF heeft het dubbele doel om: 1) een nieuwe generatie mediëvisten en vroegmodernisten te betrekken bij een innovatief en collaboratief onderzoeksprogramma dat fundamentele en interdisciplinaire vragen stelt over de geschiedenis van het boek en het geschreven woord en zijn toekomst in een digitale omgeving; en 2) de onderzoekers die voor dit netwerk worden aangeworven uit te rusten met overdraagbare vaardigheden en competenties van hoog niveau via stages en opleidingsworkshops die worden aangeboden door een reeks van negen niet-academische partners die een rechtstreeks belang hebben bij en relevant zijn voor onze onderzoeksagenda. De niet-academische partners van REBPAF zijn onder meer Antiquariat Inlibris (Oostenrijk), Maggs Bros. Ltd. (Verenigd Koninkrijk), The National Print Museum (Ierland), Österreichische Nationalbibliothek (Oostenrijk), Vlaamse Erfgoedbibliotheken (België), Stiftsbibliothek Klosterneuburg (Oostenrijk), Boydell & Brewer (Verenigd Koninkrijk), Quaternio Verlag Luzern (Zwitserland), en Cúirt International Festival of Literature (Ierland)." "From Flux to Frame. The Infrastructure Project as a Vehicle of Territorial Imagination and an Instrument of Urbanization in Belgium Since the Early 19th Century (Van Flux tot Frame: het infrastructuurproject als een vehikel van territoriale verbeelding en" "Marcel Smets" "Architectuur en Maatschappij, Architectuur en Ontwerpen" "Het doctoraatsonderzoek bestudeert de manier waarop infrastructuurprojecten doorheen de geschiedenis de Belgische verstedelijking gestructureerd en vorm gegeven hebben. De analyse toont aan hoe het ontwerpproces van de infrastructuurprojecten het resultaat is van een complex samenspel tussen technische parameters, transporteconomische logica#s, militaire strategieën en de karakteristieken van het landschap. Anderzijds echter onthullen de case studies ook de onderliggende ruimtelijke ontwikkelingsmotieven van de infrastructuurontwerpen. Het onderzoek toont aan dat infrastructuur meerwas dan de commercieel-economische ruggengraat van het land en niet louter diende als een logistiek instrument om transport te faciliteren tussen een punt A en een punt B. Infrastructuur werd herhaaldelijk en bewust ingezet als een mechanisme om de groei van een stad te sturen, een regio te verenigen, en zelfs om een volledige provincie te koloniseren. De analyse schetst een rijk spectrum aan morfologische relaties tussen infrastructuur en verstedelijking waarbij het infrastructuurtraject en de knooppunten figureren als aanleidingen, katalysators, begrenzers, filters en containers van de correlerende ontwikkelingen.Het corpus van het onderzoek bestaat uit drie casestudies: de Kempen, dekust en de Antwerpse stadsregio.Doorheen de verstedelijkingsgeschiedenis werd het Kempense landschap drastisch hertekend door de kanaalinfrastructuur. Met de achterliggende bedoeling om deze regio voorgoed te koloniseren en om zo veel mogelijk woeste grond te ontginnen, werden de Kempense kanalen ontworpen als een netwerk dat zich wijd en fijnmazig vertakte tot in de verste uithoeken van de desolate streek. Nieuwe infrastructuurtechnologieën (onder de vorm van de Yzeren Ryn, de buurtspoorwegen, het Albertkanaal en de Koning Boudewijnsnelweg) zouden op hun beurt het kanaal ontdubbelen, aanpassen of zelfs uitbreiden. Meer nog, deze infrastructuurprojecten zouden de wijdverspreide figuur van de kanalen versterken maar ook herinterpreteren als een armatuur voor nieuwe verstedelijkingstypologieën.Het vroeg negentiende eeuwse kustlandschap kan beschouwd worden als het resultaat van een voortdurend interactie tussen natuurlijke processen eninfrastructurele ingrepen. Bescherming, inkapseling en valorisatie van de kustgronden waren terugkerende handelingen in dit proces. De spoorwegen hadden onmiskenbaar een grote morfologische impact op de vierkuststeden die aangesloten werden op het treinnet: Oostende, Blankenberge, Nieuwpoort en Heist. Rond de eeuwwisseling zou echter het kustlandschap drastisch transformeren en heroriënteren, ondersteund dooreen regionaal ingenieursproject bestaande uit drie verweven, parallelle infrastructuursystemen: de kusttram, de Koninklijke baan en de zeewering. De implementatie van moderne wegen na de Tweede Wereldoorlog,gecombineerd met een drastische reorganisatie van het openbaar vervoer, zou resulteren in een quasi alomtegenwoordige hoge graad van bereikbaarheid, onmiddellijk vertaald innieuwe verblijfsvormen en verstedelijkingspatronen.De stad Antwerpen groeit historisch als opeenvolgende strips gekaderd door verschillende infrastructuurtrajecten die parallel aan de Schelde lopen: de oude middeleeuwse stad tussen de Kaaien en de Spaanse vesten, de 19de eeuwse gordel tussen de Leien en de Brialmontomwalling en de 20ste eeuwse stad tussen de ring en de fortengordel. Bij het aanbreken van de 20ste eeuw wordt het inruilen van de Brialmontvesten voor een stadsboulevard beschouwd als de ultieme test voor de ontluikende discipline van de stedenbouw. Het zou echter tot de jaren #60 duren vooraleer deze militaire site herbestemd en bezet wordt door het meervoudige E3-project, bestaande uit een kleine ringweg, een ringspoorlijn, een rioolcollector en de Singelweg. Tegelijkertijd beweeshet ringlandschap een dankbare voedingsbodem te vormen voor nieuwe stedenbouwkundige typologieën. De sage van een Grote ring blijft tot op heden onbeslist." "Begon de afkoeling van de ‘Early Palaeozoic Icehouse’ in het Vroeg-Ordovicium en was dit de oorzaak van de belangrijkste stijging in biodiversiteit in de geschiedenis van het leven op Aarde?" "Thijs Vandenbroucke" "Vakgroep Geologie" "Lange tijd werd gedacht dat de Aarde een uitzonderlijk warm klimaat had tijdens het Ordovicium , enkel onderbroken door een paar zeer intense glatiaties op het einde van de periode. Deze Hirnantiaanse glaciaties aan het einde van het Ordovicium zijn beroemd omdat ze één van de drie grootste Fanerozoïsche massa-extincties zouden hebben veroorzaakt. Er zijn echter steeds meer aanwijzingen dat de afkoeling die leidde tot dit glaciale hoogtepunt veel vroeger zou zijn gestart dan totnutoe werd aangenomen en dat de “Early Palaeozoic Ice Age” (EPI) reeds zou gestart zijn tijdens het Vroeg- tot Midden-Ordovicium. Deze herziene timing heeft implicaties voor wat de oorzaken én de gevolgen zouden kunnen geweest zijn van deze ijstijd. Afkoeling tijdens het Vroeg- tot Midden-Ordovicium zou dan gelijktijdig zijn verlopen met de grote veranderingen in globale biodiversiteit van het “Great Ordovician Biodiversification Event” (GOBE). De mariene biodiversiteit bereikte toen voor het eerst in de geschiedenis van de Aarde bijna een ‘modern’ aantal taxa . Het bewijsmateriaal voor een vroege aanvang van de afkoeling is echter niet 100% overtuigend. In dit project willen we beter begrijpen hoe het klimaat veranderde tijdens het Vroeg- tot Midden-Ordovicium en bepalen of er een verband bestaat tussen de afkoeling and de biodiversiteitsexplosie. Hiervoor zullen graptolieten en chitinozoa distributies in kaart worden gebracht en zullen deze data vergeleken worden met de output van klimaatsmodellen." "De Lage Landen in het nieuws. Italiaanse berichten, beschouwingen en geschiedenissen over de Tachtigjarige Oorlog (ca. 1560 - ca. 1640)." "Hans Cools" "Onderzoeksgroep Nieuwe Tijd, Leuven, Onderzoeksgroep Franse, Italiaanse en Spaanse Literatuur, Leuven" "Tijdgenoten beschouwden de Tachtigjarige Oorlog als een Europees conflict van uitzonderlijk belang. Ze schreven er vaak over. Dat geldt in het bijzonder voor Italiaanse auteurs. Hun teksten variëren van avvisi, handgeschreven proto­journalistieke berichten, over memoires en historiewerken tot politiek-filosofische traktaten. Deze informatiestroom speelde in op de nieuwsgierigheid van het Italiaans publiek. Maar hij had tevens een praktisch doel. Italianen waren als militairen, financiers of logistieke dienstverleners van de Habsburgse monarchie nauw betrokken bij de oorlog in de Nederlanden. Beleidsmakers en kooplieden namen beslissingen op grond van de informatie waarover ze beschikten. Auteurs schetsten tevens de staatsinstellingen van de jonge Republiek. In regionale staten waar een burgerlijk-humanistische traditie voortleefde, droegen hun teksten bij tot de sluipende erosie van het monarchaal gezag, in de aristocratische republieken strekten ze ter vergelijking. Dit project ambieert de auteurs van deze informatiestroom te traceren, de stroom te reconstrueren en (een selectie van) hun teksten te analyseren. Op deze wijze hoopt het de contouren van de Italiaanse debatten over de Tachtigjarige Oorlog te schetsen. Het project zal dus onze kennis over verschillende domeinen van de culturele, sociale en politieke geschiedenis aanzienlijk vergroten. Bovendien zullen we de werking van de vroegmoderne markt voor informatie beter begrijpen." "Codewisseling in neo-Latijnse literatuur tijdens de vroege boekdrukkunst (ca. 1470-1550): Latijn tussen Grieks en de volkstaal in de meertalige Lage Landen" "Raf Van Rooy" "Onderzoeksgroep Latijnse Literatuur, Leuven" "Mijn voornaamste doel is om een nauwgezette analyse uit te voeren van de literaire positie van het neo-latijn in het meertalige landschap van het renaissance-Europa tijdens de eerste eeuw van de commerciële boekdrukkunst, met de Lage Landen als mijn case study. In dit gebied kreeg het Neo-Latijn steeds meer concurrentie van andere talen als dragers van literatuur, denken en bovenregionale communicatie, vooral de volkstaal en het Grieks. Bovendien schakelden sprekers en schrijvers gretig over van het Latijn naar deze talen, en weer terug. Dit brede scala aan codewisselingen in het humanistische neo-Latijn is echter nooit op een alomvattende manier bestudeerd, en het opstellen van het literaire landschap van de vroegmoderne Lage Landen is ten onrechte gefocust op interacties tussen Latijns-Amerika. Als zodanig adopteert mijn onderzoeksprogramma nieuwe literaire en sociolinguïstische perspectieven op het humanistische Neo-Latijn, inzoomend op Latijn-Griekse codewisseling. Mijn project wil laten zien dat deze wijdverbreide vorm van codewisseling in de neo-Latijnse literatuur om verschillende redenen plaatsvond: literair, intellectueel, sociaal en taalkundig. Ik richt me op drie soorten bronnen: (1) literaire handboeken en taaltraktaten over Latijn, Grieks en de volkstaal, met meta-commentaar op de literaire en sociaal-culturele positie van Neo-Latijn; (2) verzamelingen van meertalige studentaantekeningen uit literatuurlessen met Latijn als belangrijkste metataal; en de meest centraal (3) geselecteerde meertalige literaire werken, om code-switching van Neo-Latijn naar Grieks en – indien aanwezig – een volkstaal te onderzoeken. Ik zal mijn corpus van teksten en hun metadata verzamelen in een open access database. De transcriptie en analyses zullen deels gebeuren door middel van kunstmatige intelligentie door middel van OCR-technieken en geautomatiseerde berekeningen van taalinteracties, waarbij de ""tongueprint"" wordt ontwikkeld als boekhistorische toetssteen om het meertalige profiel van de bronnen te beoordelen. Als zodanig zal ik deelnemen aan de lopende digitale wending in Neo-Latijnse studies. Andere beoogde wetenschappelijke outputs zijn vier peer-reviewed papers, een open access monografie en ERC & FWO-projectaanvragen." "'Ad fontes!' in het leslokaal: het universitaire onderricht van Latijnse, Griekse en Hebreeuwse teksten in de vroegmoderne Zuidelijke Nederlanden" "Raf Van Rooy, Jan Papy" "Onderzoeksgroep Latijnse Literatuur, Leuven" "Terwijl de verspreiding van Latijnse, Griekse en Hebreeuwse teksten in de Renaissance genoegzaam is bestudeerd, is weinig diepgaande aandacht uitgegaan naar de didactische praxis bij het doceren van deze talen en hun literaturen aan de Europese universiteiten en instellingen. Inzicht in de lespraktijk in de vroegmoderne auditoria is evenwel van fundamenteel belang voor een correct begrip van de transmissie van linguïstische en literaire kennis, de universiteitsgeschiedenis en de impact van het vernieuwde talenonderricht op de intellectuele geschiedenis. In dit project wordt het onderricht van de drie 'gewijde' talen in diepgravende detailstudies - te vertrekken bij het Leuvense Collegium Trilingue en unieke studentennotities in tekstboeken - onderzocht en in de bredere Europese context verweven. Zo kan door een innovatieve bronnenstudie en methodologie worden aangetoond hoe ‘revolutionair’ het humanistisch onderricht, en dat in het bijzonder aan het roemrijke Collegium Trilingue, nu wel was." "De overgang van midden- naar jongpaleolithicum in de Zagros-regio, Iran: een vergelijkende analyse van de variabiliteit in lithische assemblages" "Philip Van Peer" "Onderzoeksgroep Archeologie, Leuven" "In het vroege Opper-Paleolithicum werden de Neanderthalers en andere inheemse volkeren vervangen door de Homo sapiens. De manier waarop dit historische proces tot uiting komt in de archeologische overgang van de materiële cultuur van het Midden- naar het Opper-Paleolithicum is een van de meest twijfelachtige onderwerpen in de prehistorie van de Oude Wereld. Er bestaat zeker geen eenvoudige één-op-één relatie tussen biologische en culturele verandering. Om toch een historische voorstelling van deze verandering te maken, is nauwkeurige kennis van zowel de aard als de timing van regionale archeologische overgangen noodzakelijk. Voor de hele regio van Zuidwest-Azië zijn we daar nog ver van verwijderd. We kunnen geen onderscheid maken tussen een snelle technologische omschakeling en een geleidelijke technologische aanpassing en we weten ook niet welke soorten of populaties precies welke lithische productiesystemen hebben gebruikt. In feite is deze regio bijzonder gecompliceerd omdat zowel de Neanderthaler als de vroegmoderne menselijke populaties hier gedurende een lange periode van het Hoog-Pleistoceen aanwezig zijn geweest. Beiden maakten gebruik van een vergelijkbare technologie uit het Midden-Paleolithicum en de Middelste Steentijd, wat het extra moeilijk maakt om de de precieze weg van verandering naar het Opper-Paleolithicum, de cultuur van de Aurignacianen, te vatten. Toch is het vatten van deze verandering vanuit archeologisch en historisch oogpunt belangrijk: de cultuur van Aurignacianen wordt immers beschouwd als het doorslaggevende kenmerk voor de intrede van de moderne mens in Europa. Mijn onderzoek heeft tot doel de oorsprong van de Aurignacian zowel cultureel als chronologisch beter te vatten. Hoewel onderzoekers beweren dat de discontinue chronostratigrafische fenomenen van Neanderthalers en Homo sapiens in de Levant bestaan, lijkt het erop dat er in het westelijke Zagrosgebergte in Iran continuïteitsbewijs kan worden geïdentificeerd. Deze gebieden (Zagros in Iran en Irak, Syrië en Turkije) kennen sites van Aurignaciaanse en moderne menselijke oorsprong. Aan de hand van antropologisch en archeologisch materiaal uit het Zagrosgebergte in Iran, zal dit project continuïteitskenmerken trachten te identificeren om zo nieuw licht te werpen op de bestaande hypotheses over de menselijke oorsprong. Het regionale archeologische verslag De prehistorie van de oostelijke hellingen van het Zagrosgebergte is vooral bekend van de late jaren 1920 tot en met de late jaren 1960 door westerse 'pioniers' zoals Dorothy Garrod (Hazar Merd, 1930), Carleton Coon (Bisitun, Tamtama, Khunik (Coon, 1951, 1957); Smith, 1986) Braidwood's team in de jaren '50 (Braidwood & Howe, 1960), Hole en Flannery 's jaren '60 onderzoek in Kunji, Gar Arjeneh, Ghamari sites (Hole & Flannery, 1967; Smith, 1986; Young & Smith, 1966) Peder Mortensen (Hulailan sites (Mortensen, 1974,1993), en Charles Mc Burney (Ke-Aram I (Mc Burney, 1970; Bew-ley, 1984) Warwasi Cave (Olszewski, 1993) en recente onderzoeken (Otte et al. , 2009; Vahdati-Nasab, 2011; Bar Yosef, 2013; Conard et al., 2013; Vahdati-Nasab et al., 2013; Bazgir et al. 2014, Heydari-Guran, 2015; Speth, 2014; Biglari & Shidrang 2016; Shidrang et al., 2016; Valdividia et al. 2017 en Bazgir et al., 2017). Op dit moment wordt het archeologische verslag voor het Levantijnse Bovenpaleolithicum getoond door onderzoekers op enkele tientallen goed opgegraven en goed gedocumenteerde plaatsen. De belangrijkste daarvan zijn, Qafzeh Cave Units E/D/Levels8-9 (Bar-Yosef en Belfer-Cohen, 2004), Umm el Tlel Units I-III (Ploux en Soriano, 2003, Ziffer, 1978), Ksar Akil Rockshelter Levels 6-25 (Azoury, 1986); Bergman 1987, Ohnuma 1989), Kebara Cave D-E/Units I-IV (Ziffer, 1978), Tor Sadaf Rockshelter Units I-III (Coinman en Fox, 2000), Ucagizli in Turkije (Kuhn et al. , 1999, p. 514). Vroeg-Paleolithische sites worden ook gevonden in het Zagrosgebergte in Irak en Iran. Rekening houdend met de stratigrafische posities, de typologie en de technologie van de lithische assemblages, lijkt het erop dat de continuïteit tussen het Midden- en het Opper-Paleolithicum waarschijnlijker is in de Iraanse Zagros dan de Levant zoals gezien op de Warwasi Rockshelter Levels AA-LL (Iran) (Dibble en Holdaway, 1993); Otte & Kozlowski, 2007; Olszewski & Dibbel, 2009; Tsanova, 2013), Shanidar Cave in Irak (Solecki 1958), Ghamari, Gilvaran en Kaldar-grotten (Bazgir et al. , 2014; Bazgir et al., 2017), Eshkaft-E Gavi-grot (Sumner, 1973; Scott en Marean, 2009), en Yaftet-grot in Iran.  Kaldar stratigrafie toont aan dat de niveaus 1 tot 3 (inclusief de sublagen 4 en 4II). De Islamitische en historische periodes, IJzertijd, Bronstijd, Chalcolithicum en Neolithicum. Niveau 4 (inclusief sublagen 5, 5II, 6 en 6II), deze stratigrafie omvat donkerbruine afzettingen met Opper-Paleolithische en vroege Opper-Paleolithische overblijfselen. De data van deze laag zijn afkomstig van een schouw in Boven-Paleolithische lagen. AMS-radiokoolstofdata van 38650-36750 cal BP, 44200-42350 cal BP en 54400-46050 cal BP zijn verkregen uit houtskoolmateriaal dat zich onder deze laag bevindt. Niveau 5 (inclusief onderlagen 7 en 7II) omvat sterk gecementeerde roodbruine sedimenten, bestaande uit kleine hoekige kalksteenblokken, en middelste paleolithische resten (Bazgir et al 2017). In de Iraanse Zagros is de oudste gerapporteerde datum 54.400 Cal B.P van Kaldar Cave. Verder zijn de Khorramabad grotten en rotsen Materialen en methoden De artefacten zullen worden geanalyseerd aan de hand van een techno-typologische methode, waarbij de gebruikte soorten grondstoffen, de productietechnieken en het chronologische kader worden vastgelegd. De lithische assemblages zullen worden bestudeerd volgens een geïntegreerde methodologie, met inbegrip van taphonomische, technologische en typologische analyses (met promotor): Prof. Philip Van Peer en Co-promotor: Prof. Marcel Otte van ULg). Analyses van de lithische industrie: In het algemeen omvatten de lithische assemblages van de Kaldar-site ongeveer 2000 stuks. Kaldar Cave (Layer 5 - sublagen 7 en 7II) omvat Mousterian assemblage met de meest populaire elementen; geretoucheerd gereedschap, Levallois vlokken, corticale stukken, Levallois bladen, Levallois punten, Levallois kernen, andere soorten kernen, en hamerstenen, puin. Belang van het onderzoek De gegevens van de voorgestelde opgraving zullen bijdragen aan onze kennis van de Neanderthalers en de Homo sapiens in het westelijke Zagrosgebergte van Iran. Dit project zal helpen bij het opbouwen van een uitgebreid kader voor het migratietraject van de moderne mens van Centraal-Azië naar Europa en zal een wereldwijde positie van het gebied in het Paleolithicum versterken. Ons project zal worden gesynthetiseerd tijdens een integratieve analytische en interpretatieve onderzoeksfase. De synthese zal de verschillende aspecten van de komst van de moderne menselijke cultuur (technologie, levensonderhoud, nederzettingspatronen, enz.) omvatten, beschouwd binnen een verfijnd chronologisch kader, en zal een interpretatie bieden voor het gedrag en de aanpassingen van de moderne mens in de tijd dat hij zich uitbreidde en Europa koloniseerde. De resultaten die tijdens het project worden verkregen, zullen regelmatig worden gepubliceerd in peer-reviewed wetenschappelijke tijdschriften en worden gepresenteerd op internationale wetenschappelijke bijeenkomsten. Lithische assemblages zullen worden geanalyseerd, wat zal helpen bij het verduidelijken van sequenties op regionale basis in het Zagrosgebergte en dit zeer innovatieve project zal ons helpen om een wereldwijde positie te verwerven voor dit soort studies voor de regio. Referenties Azoury, I., 1986. Ksar Akil, Lebanon (Vol. 289). BAR. Bar-Yosef, O., & Belfer-Cohen, A. (2013). Following Pleistocene road signs of human dispersals across Eurasia. Quaternary International, 285, 30-43. Bar-Yosef, O., & Belfer-Cohen, A. (2004). The Qafzeh upper Paleolithic assemblages: 70 years later. Eurasian Prehistory, 2(1), 145-180. Bazgir, B., Ollé, A., Tumung, L., Becerra-Valdivia, L., Douka, K., Higham, T. ... & Blain, H. A. (2017). Understanding the emergence of modern humans and the disappearance of Neanderthals: Insights from Kaldar Cave (Khorramabad Valley, Western Iran). Scientific Reports, 7, 43460. Bazgir, B., Otte, M., Tumung, L., Ollé, A., Deo, S. G., Joglekar, P., & van der Made, J. (2014). Test excavations and initial results at the Middle and Upper Paleolithic sites of Gilvaran, Kaldar, Ghamari caves and Gar Arjene Rockshelter, Khorramabad Valley, western Iran. Comptes Rendus Palevol, 13(6), 511-525. Bergman, C.A. and Goring-Morris, A.N., 1987. Conference: The Levantine Aurignacian with special reference to Ksar Akil, Lebanon March 27-28, 1987 Institute of Archaeology, London. Paléorient, pp.142-147. Biglari, F., Shidrang, S. (2016). New Evidence of Paleolithic Occupation in the Western Zagros foothills: Preliminary report of cave and rockshelter survey in the Sar Qaleh Plain in the West of Kermanshah Province, Iran. In Kopanias, K., MacGinnis, J. (Eds.), The Archaeology of the Kurdistan Region of Iraq and Adjacent regions, 29-47. Braidwood, R.F. and Howe, B., 1960. Prehistoric investigations in Iraq Kurdistan. Coinman, N. R., & Fox, J. R. (2000). Tor Sadaf (WHNBS 8): the transition to the Upper Paleolithic. The Archaeology of the Wadi al-Hasa, West-Central Jordan, 2, 123-142. Conard, N. J., Ghasidian, E., & Heydari–Guran, S. (2013). The Paleolithic of Iran. In The Oxford Handbook of Ancient Iran. Coon, C. S. (1951). Cave exploration in Iran 1949 (Museum Monographs). Philadelphia (PA): University Museum. Coon, C. S. (1957). The seven caves: Archaeological explorations in the Middle East. New York: Knopf, 1957 [c1956]. Dibble, H. L., & Holdaway, S. J. (1993). The Middle Paleolithic industries of Warwasi. The Paleolithic Prehistory of the Zagros-Taurus, 75-99. Garrod, D. A. E. (1930). The Palaeolithic of Southern Kurdistan: Excavations in the Caves of Zarzi and Hazar Merd. Bulletin of the American school of Prehistoric Research, 6, 9-43 Heydari-Guran, S. (2015). Tracking Upper Pleistocene human dispersals into the Iranian Plateau: a geoarchaeological model. HEADS, 4, 40-54. Hole, F., Flannery, K. V. (1967). The prehistory of southwestern Iran: A preliminary report. Proceedings of the Prehistoric Society, 33, 147–206. Kuhn, S. L., Stiner, M. C., & Güleç, E. (1999). Initial Upper Palaeolithic in south-central Turkey and its regional context: a preliminary report. Antiquity,73(281), 505-517. MC Burney, C.B.M. (1970). Paleolithic excavation in the Zagros area. Iran 8: 186–7. Mortensen, P. (1974). SURVEY OF PREHISTORIC SETTLEMENTS IN NORTHERN LURISTAN. Acta Archaeologica, 45, 1-47. Mortensen, P. (1993). Paleolithic and Epipaleolithic sites in the Hulailan valley, Northern Luristan. the Paleolithic prehistory of the Zagros-Taurus, 83, 159. Nasab, H. V., Clark, G. A., & Torkamandi, S. (2013). Late Pleistocene dispersal corridors across the Iranian Plateau: a case study from Mirak, a Middle Paleolithic site on the northern edge of the Iranian Central Desert (Dasht-e Kavir). Quaternary International, 300, 267-281. Nasab, H. V., Jayez, M., Nobari, A. H., Nadooshan, F. K., Ilkhani, H., & Mahfroozi, A. (2011). Komishan Cave, Mazandaran, Iran: an Epipalaeolithic and later site on the southern Caspian Sea. Antiquity, 85, 328. Ohnuma, K. (1988). Ksar Akil, Lebanon: A Technological Study of the Earlier Upper Palaeolithic Levels of Ksar Akil. Vol. III. Levels XXV-XIV. BAR Int. Ser. 426. Olszewski, D. I. (1993). The late Baradostian occupation at Warwasi rock shelter, Iran. The Paleolithic Prehistory of the Zagros-Taurus, 187-205. Olszewski, D. I., & Dibble, H. L. (2006). To be or not to be Aurignacian: the Zagros Upper Paleolithic. Towards a definition of the Aurignacian, 355-373. Otte, M., & Kozlowski, J. (2007). L’Aurignacien du Zagros. Liège: ERAUL 118. Otte, M., Biglari, F., & Jaubert, J. (2009). Iran Palaeolithic Le Paléolithique d’Iran. PROCEEDINGS OF THE XV UISPP WORLD CONGRESS (LISBON, 4-9 SEPTEMBER 2006). Scott, J. E., & Marean, C. W. (2009). Paleolithic hominin remains from Eshkaft-e Gavi (southern Zagros Mountains, Iran): description, affinities, and evidence for butchery. Journal of human evolution, 57(3), 248-259. Shidrang, S. (2015). The early Upper Paleolithic of Zagros: techno-typological assessment of three Baradostian lithic assemblages from Khar Cave (Ghar-e Khar), Yafteh Cave and Pa-Sangar Rockshelter in the Central Zagros, Iran(Doctoral dissertation, Bordeaux). Shidrang, S., Biglari, F., Bordes, J. G., & Jaubert, J. (2016). IN THE LATE PLEISTOCENE LITHIC INDUSTRIES OF THE CENTRAL ZAGROS: A TYPO-TECHNOLOGICAL ANALYSIS OF LITHIC ASSEMBLAGES FROM GHAR-E KHAR CAVE, BISOTUN, IRAN. Smith, P.E.L. (1986). Paleolithic Archaeology in Iran. The University Museum, Philadelphia. Braidwood, R.J., Howe, B., 1960. Prehistoric Investigation in Iraqi Kurdestan. In: Oriental Institute Studies in Ancient Oriental Civilisation, vol. 31. University of Chicago Press, Chicago. Solecki, R. S. (1958). The 1956–1957 season at Shanidar, Iraq: A preliminary statement. Sumer, 14(1104), e1108. Soriano, S., & Ploux, S. (2003). Umm el Tlel, une séquence du Paléolithique supérieur en Syrie centrale. Industries lithiques et chronologie culturelle. Paléorient, 29. Speth, J. D. (2014). The importance of Iran's Paleolithic record for unraveling key issues in human evolution. International Journal of the Society of Iranian Archaeologists, 1(1). Sumner, W. M. (1973). CULTURAL DEVELOPMENT IN THE KUR RIVER BASIN, IRAN. AN ARCHAEOLOGICAL ANALYSIS OF SETTLEMENT PATTERNS. Tsanova, T. (2013). The beginning of the Upper Paleolithic in the Iranian Zagros. A taphonomic approach and techno-economic comparison of Early Baradostian assemblages from Warwasi and Yafteh (Iran). Journal of human evolution, 65(1), 39-64. Becerra-Valdivia, L., Douka, K., Comeskey, D., Bazgir, B., Conard, N. J., Marean, C. W., & Higham, T. F. (2017). Chronometric investigations of the Middle to Upper Paleolithic transition in the Zagros Mountains using AMS radiocarbon dating and Bayesian age modeling. Journal of human evolution, 109, 57-69. Young, T. C., & Smith, P. E. (1966). Research in the prehistory of central-western Iran. Science, 153(3734), 386-391. Ziffer, D. (1978). A re-evaluation of the Upper Palaeolithic industries at Kebara Cave and their place in the Aurignacian culture of the Levant. Paléorient, 273-293. In Tab19, the Upper Palaeolithic artifacts of Layer 4 (sub-layers 5 & 5II) conclude bladelets dominate, followed by blades, retouched tools, cortical pieces, by-products, bladelet cores, undetermined cores, pointed flakes, a blade core, and debris."