Titel Promotor Affiliaties "Korte inhoud" "Het gebruik van serologie in het onderzoek naar de epidemiologie en impact van Ascaris infecties bij de mens." "Bruno Levecke" "Vakgroep Translationele Fysiologie, Infectiologie en Volksgezondheid" "Infecties met gastro-intestinale wormen, waaronder de rondworm Ascaris lumbricoides, komen voor in de hele ontwikkelingslanden en blijft een groot probleem voor de volksgezondheid bij de armsten gemeenschappen met een gebrek aan persoonlijke hygiëne, milieusanering en veilig drinkwater. Kinderen lopen het grootste risico op deze worminfecties, die leiden tot voedingstekorten, bloedarmoede en verminderde lichamelijke en geestelijke ontwikkeling. Om deze infecties te bestrijden, World Health De organisatie beveelt massale drugsadministratieprogramma's aan, waarbij kinderen een single krijgen orale dosis albendazol of mebendazol om de volwassen stadia van de aanwezige parasieten te verwijderen / doden het lef. Parallel aan de toezeggingen van toegenomen geneesmiddelenbehandelingen is er dringend behoefte aan verbeterde diagnostische hulpmiddelen om de voortgang van de programma's voor toediening van geneesmiddelen te volgen en hun impact op de volksgezondheid evalueren. Dit moet programmabeheerders, beleidsmakers en drugsdonors van de drugs om te beoordelen of de doelstellingen worden bereikt en, indien nodig, om corrigeer de implementatie controlestrategie. Het doel van dit onderzoeksproject is om een serodiagnostische test omzetten, oorspronkelijk ontwikkeld om de blootstelling van varkens aan Ascaris suum te meten, voor gebruik bij mensen en vervolgens de test gebruiken om de epidemiologie en de impact van te onderzoeken ascariasis bij mensen" "Congres-Zomerschool (juli 2016): Summer School on Analytical Chemistry, Metrology and Accreditation" "Marc Elskens" "Scheikunde, Analytisch- Milieu- & Geo-Chemie, Wetenschappen van het Systeem Aarde" "Zomerschool over analytische chemie, metrologie en accreditatie." "Chronische ziekten en inflammatie verslaan door voeding te eten die goed is voor u" "João Guedelha Sabino, Séverine Vermeire" "Translationeel Onderzoek van Gastro-enterologische Aandoeningen (TARGID)" "Het eerste deel van het onderzoek zal een samenwerking bevatten met Engelse collega's over serologie en immunologie bij patiënten met IBD ten tijde van covid-19. Een tweede deel gaat dieper in op de rol van dieet op het microbioom bij patiënten met inflammatoire darmaandoeningen. Dit zal een grote gerandomiseerde en prospectieve studie zijn waar ook het metaboloom en genoom een rol kunnen spelen." "De evidentie rond het coiling-clipping paradigma in de behandeling van cerebrale aneurysmata uitdagen en in kaart brengen door middel van multimodale stratificatie." "Steven De Vleeschouwer" "Onderzoeksgroep Experimentele Neurochirurgie en Neuroanatomie, Laboratorium voor Neurobiologie (VIB-KU Leuven)" "Cerebrale aneurysmata (CA) ontstaan door lokale microscopische alteraties in de wand van intracraniële arteries, waarbij er macroscopische afwijkingen ontstaan op de wand van deze bloedvaten. Sacculaire aneurysmata zijn het meest frequente subtype van CA, welke vaak een ‘bes-vormige’ configuratie hebben, en geënt zijn op de bifurcatie van de intracraniële arteries. Andere vormen zijn de fusiforme aneurysmata, waarbij een circumferentiële verbreding van het aangetaste bloedvat optreedt; Mycotische aneurysmata zijn het gevolg van infectieuze embolen die lokaal de vaatwand beschadigen en tenslotte ook blister aneurysmata, waarbij er enkel een pseudowand bestaat van zeer dunne adventitia en een fibreuze organisatie van een vroegere bloedklonter. Sacculaire aneurysmata worden in 1-3% van de populatie teruggevonden bij autopsies en beeldvorming, waarbij fusiforme aneurysmata 3-13% uitmaken van alle CA (1, 2). De cerebrale bevloeiing kan onderverdeeld worden in een anterior circulatie doorheen de beide arteriae carotis en een posterior circulatie via de beide arteriae vertebrales. CA komen het meest frequent voor op de anterior circulatie, rond de circulus van Willes (80-85%), waarbij ze voornamelijk ter hoogte van de bifurcatie van de anteria communicans anterior of posterior zitten, of op de bifurcatie van de arteria cerebri media (3). In de posterior circulatie komen de CA vooral voor thv de bifurcatie van de arteria basilaris en de junctie tussen de arteria vertebralis en de arteria cerebellaris posterior inferior (4). Het meest gevreesde gevolg van een CA is een ruptuur hiervan, waarbij een subarachnoïdale bloeding (SAB) optreedt. Deze bloeding stopt alleen wanneer er een thrombus gevormd wordt ter hoogte van de ruptuurplaats. Deze bloeding is fataal in 26-50% van de gevallen, waarbij 10-15% van de patiënten thuis sterven of onderweg naar het ziekenhuis. Slechts 55% van deze patiënten blijft onafhankelijk leven na een dergelijke bloeding, waarbij 19% in zekere mate zorgafhankelijk blijft (6). De patiënten die onafhankelijk blijven, hebben frequent deficits in hun cognitieve functies, beslissingsvermogen en hebben een verminderde levenskwaliteit (7). Na een aneurysmale bloeding, is er een substantieel risico op een herbloeding, welke geschat wordt op 3-4% in de eerste 24u en 1-2% dagelijks risico de daaropvolgende maand (8). Een herbloeding is nog dodelijker dan de initiële bloeding, waarbij er dan een mortaliteit is van 70% (9). De behandeling van een geruptureerd CA kan ofwel door middel van een endovasculaire behandeling, ofwel door chirurgische clipping om zo het aneurysma uit de circulatie te brengen en op die manier een (her)bloeding te voorkomen. De endovasculaire behandeling bestaat eruit verschillende platinum coils (Guglielmi coils) in het aneurysma te brengen, om dit grondig te vullen met materiaal, waarop uiteindelijk een thrombus gevormd zal worden (10). De keuze tussen een endovasculaire en chirurgische behandeling wordt steeds gemaakt in een multidisciplinair overleg tussen de neurochirurg en interventioneel radioloog. De international subarachnoid aneurysm trial, is de grootste prospectieve, gerandomiseerde studie waarbij vergeleken werd tussen clipping en coiling bij aneurysmata die voor beide technieken in aanmerking kwamen. Deze studie werd gepubliceerd in 2005, waarbij na 1 jaar opvoling er geen significant verschil was in mortaliteit, maar wel een hogere afhankelijkheid was bij de patiënten die een clipping ondergingen. Dit heeft geleid tot een toename in endovasculaire behandelingen van CA over de daaropvolgende jaren (11). Bij ongeruptureerde CA is de behandeling complexer, waarbij geen gerandomiseerde studie heeft plaatsgevonden om het beleid te bepalen. Opnieuw wordt hierbij elk aneurysma multidisciplinair besproken, waarbij rekening gehouden wordt met het natuurlijk verloop van het CA, mogelijke complicaties van een behandeling en patiënt specifieke factoren. De consensus is dat CA met een diameter van >6mm best behandeld worden, gezien de kans op ruptuur groter wordt met toename van de diameter boven deze grens. De PHASES-score, gebaseerd op een grote meta-analyse, is ontwikkeld om het 5-jaar bloedingsrisico van een CA te voorspellen op basis van ethniciteit, evidentie van hypertensie, leeftijd, aneurysma grootte, locatie en eventuele eerdere bloeding van een ander aneurysma (12). Dit helpt natuurlijk in de risico-stratificatie van een incidenteel gevonden CA, maar geeft geen indicatie voor (het type van) behandeling. Etminan en collega’s hebben een Unruptured intracranial aneurysm treatment score ontwikkeld, welke rekening houdt met verschillende klinische en radiografische parameters om de beslissing over al dan niet behandelen van een CA te bepalen, maar opnieuw geeft deze score geen besluit of er gekozen moet worden voor een chirurgische of endovasculaire behandeling (13). Gezien een SAB gepaard gaat met ernstige mortaliteit en morbiditeit, is verder onderzoek aangewezen om de voorkeursbehandeling te bepalen bij een specifiek CA. Naar onze kennis is er tot op vandaag geen score-systeem om de klinische besluitvorming hierbij te helpen. Doelen van de doctoraatsthesis: 1. De literatuur na te gaan om verschillende evidence-based factoren te gaan identificeren welke de behandeling tot clippen of coilen bepalen en deze dan ook tegen onze eigen eerdere beslissingen na te kijken. Finaal zal dan ook een Delphi consensus gemaakt worden op nationaal en internationaal niveau om een nieuw scoresysteem hieromtrent vast te leggen.  2. Gezien er naast coiling voor CA, ook nieuwe endovasculaire methodes komen om CA te behandelen, vermindert de chirurgische blootstelling aanzienlijk, waarbij de opleiding van assistenten en residenten in dit neurochirurgisch domein ook daalt. Minder chirurgische ervaring bij het clippen van CA zal onvermijdelijk ook leiden tot slechtere behandelingsmogelijkheden in de toekomst, gezien er tot op vandaag nog verschillende CA bestaan waarvoor geen goede endovasculaire behandeling voorhanden is. Het doel is hierbij om een virtueel en fysiek real-life model te maken welke aneurysma-clipping kan simuleren (bv. Een gepersonaliseerd 3D-model), waarbij dit gebruikt kan worden als teaching-tool, maar ook om te anticiperen op moeilijkheden peroperatief (grootte van de craniotomie, plaats van perforante bloedvaten, …). 3. Finaal zal een subset van kwaliteits-indicatoren worden vastgesteld omtrent de behandeling van CA in de verschillende relevante contexten (geruptureerd en ongeruptureerd), waarop de behandelings-uitkomsten kunnen bekeken worden. Dit zal zorgen voor een toekomstig referentiekader en kan dan eventueel geïmplementeerd worden in ons eigen gezondheidssysteem.   Bronnen: 1. Etminan N, Rinkel G. Unruptured intracranial aneurysms: development, rupture and preventive management. Nat Rev Neurol; 12, 699–713. 2. Park SH, Yim MB, Lee CY, Kim E, Son EI. Intracranial Fusiform Aneurysms: It's Pathogenesis, Clinical Characteristics and Managements. Journal of Korean Neurosurgical Society; 44 (3), 116-23. 3. Schievink W. Intracranial aneurysms. N Engl J Med; 336(1); 28-36. 4. Gasparotti, R., Liserre, R. Intracranial aneurysms. Eur Radiol; 15, 441–447. 5. Van Gijn J, Kerr R, Rinkel G. Subarachnoid haemorrhage. The Lancet; 369 (9558), 306-318. 6. Nieuwkamp D, Setz L, Algra A, et al. Changes in case fatality of aneurysmal subarachnoid haemorrhage over time, according to age, sex, and region: a meta-analysis. The Lancet Neurology; 8 (7), 635-642. 7. Macdonald R, Schweizer T. Spontaneous subarachnoid haemorrhage. The Lancet; 389, 655-666. 8. Kassell N, Torner J. Aneurysmal rebleeding: a preliminary report from the Cooperative Aneurysm Study. Neurosurgery; 13: 479–481. 9. Locksley HB. Natural history of subarachnoid hemorrhage, intracranial aneurysms and arteriovenous malformations: based on 6368 cases in the cooperative study. J Neurosurg; 25: 219–239. 10. Guglielmi G, Vinuela F, Dion J, Duckwiler G. Electrothrombosis of saccular aneurysms via endovascular approach, part 2: preliminary clinical experience. J Neurosurg; 75: 8–14. 11. Molyneux A, Kerr R, Yu L et al.International Subarachnoid Aneurysm Trial (ISAT) of neurosurgical clipping versus endovascular coiling in 2143 patients with ruptured intracranial aneurysms: a randomised comparison of effects on survival, dependency, seizures, rebleeding, subgroups, and aneurysm occlusion. Lancet; 366: 809–817 12. Greving J, Wermer M, Brown RD , et al. Development of the PHASES score for prediction of risk of rupture of intracranial aneurysms: a pooled analysis of six prospective cohort studies. Lancet Neurol; 13: 59–66. 13. Etminan N, Brown RD Jr, Beseoglu K, et al. The unruptured intracranial aneurysm treatment score: a multidisciplinary consensus. Neurology; 85(10): 881-889." "Nieuwe inzichten in de preventie en diagnose van niet-bacteriële infectoes tijdens kritieke ziekte" "Eric Van Wijngaerden" "Laboratorium voor Klinische Infectieuze en Inflammatoire Aandoeningen, Laboratorium voor Intensieve Geneeskunde" "Kritiek zieke patiënten herstellen niet steeds volledig na een acute levensbedreigende gebeurtenis, maar blijven soms afhankelijk van orgaan-ondersteunende therapie om te kunnen overleven. Tijdens deze fase van ‘verlengde kritieke ziekte’ zijn ze vatbaar voor opportunistische infecties, onder andere virale reactivatie en invasieve schimmelinfecties. Deze infecties zijn geassocieerd met een hogere mortaliteit, langere duur van afhankelijkheid van intensieve therapie en hogere kosten. In deze thesis focussen we op de preventie en diagnose van deze infecties met als doel de uitkomst van kritieke ziekte te verbeteren.In het eerste deel onderzochten we de associatie tussen CMV serologie en de uitkomst van kritieke ziekten. Kritiek zieke patiënten die eerder geïnfecteerd werden met CMV hebben een latente infectie, dewelke kan reactiveren en op zijn beurt geassocieerd is met een slechtere klinische uitkomst. Deze latente CMV infectie kan opgespoord worden door de aanwezigheid van CMV antistoffen in het serum. We hebben de associatie tussen CMV serologie en klinische uitkomst onderzocht in een grote post-hoc analyse van twee gerandomiseerde studies. Omdat reactivatie later tijdens het verloop van kritieke ziekte optreedt, includeerden we niet-immuungecompromitteerde patiënten die drie dagen of langer in de intensieve therapie eenheid (ITE) verbleven. In deze groep van 1504 patiënten vergeleken we de mortaliteit in ITE en in het ziekenhuis, de verblijfsduur op ITE en in het ziekenhuis, en de duur van orgaan-ondersteunende therapie. We vonden geen verschil in deze klinische uitkomsten van CMV seropositieve ten opzichte van CMV seronegatieve patiënten. We definieerden meerdere groepen met een verhoogde kans op reactivatie. Ook in deze hoog-risico groepen vonden we geen associatie tussen ITE of hospitaal mortaliteit en CMV serostatus. We besluiten dat het niet aangewezen is om te starten met interventionele studies met antivirale therapie ter preventie van CMV reactivatie.In het tweede deel onderzochten we de invloed van vroegtijdige macronutriënt restrictie op de incidentie van nieuw ontstane invasieve schimmelinfecties tijdens kritieke ziekten. We toonden aan dat afwachten met het toedienen van parenterale voeding als supplement voor onvoldoende enterale voeding en dus het aanvaarden van een tekort aan macronutriënten tijdens de eerste week van kritieke ziekte, het aantal invasieve schimmelinfecties reduceerde in vergelijking met patiënten waarbij vroegtijdig bijkomende parenterale voeding gestart werd. De invasieve schimmelinfecties traden vroeger op bij patiënten die vroegtijdig bijkomende parenterale voeding kregen dan bij patiënten waarbij geen parenterale macronutriënten toegediend werden tijdens de eerste week van het ITE verblijf. Het risico over de tijd om een invasieve schimmelinfectie te ontwikkelen was hoger wanneer de gemiddelde totale dagelijkse calorietoediening toenam, hetgeen suggereert dat de totale hoeveelheid toegediende calorieën wellicht belangrijker is dan de wijze van toediening.In het derde deel evalueerden we nieuwe diagnostische middelen voor invasieve schimmelinfecties tijdens kritieke ziekten. Eerst onderzochten we de accuraatheid van 1,3-b-D-glucan (BG) om invasieve aspergillose (IA) vast te stellen tijdens kritieke ziekten. We toonden aan dat BG een hoge negatieve voorspellende waarde heeft voor IA in kritiek zieke patiënten, maar ook een lage specificiteit omwille van vals positieve resultaten. In onze onderzochte ITE populatie was de optimale grenswaarde van BG om IA te detecteren hoger dan de grenswaarde die gesuggereerd wordt door de fabrikant. Maar zelfs bij deze hogere grenswaarden was de performantie van galactomannan op bronchoalveolaire lavage beter dan BG bepaling in serum. We besluiten dat de eigenschappen van deze test onvoldoende zijn om als diagnostische test te gebruiken in de onderzochte populatie.Als tweede diagnostische middel vergeleken we de serum concentratie van de circulerende mannose receptor (sMR) in ITE patiënten met een invasieve schimmelinfectie en een vergelijkbare groep van ITE patiënten met een bacteriële infectie of zonder nieuwe infectie tijdens het ITE verblijf. We stelden vast dat de serum sMR concentratie significant hoger is in patiënten met een invasieve schimmelinfectie dan in vergelijkbare patiënten met een bacteriële infectie of in patiënten die geen nieuwe infectie ontwikkelden tijdens het ITE verblijf. Er was echter veel overlap in serum sMR concentraties van patiënten met invasieve schimmelinfecties en bacteriële infecties waardoor de nauwkeurigheid van sMR om invasieve schimmelinfecties te diagnosticeren tijdens kritieke ziekten onvoldoende is. Bijgevolg raden we het gebruik van sMR serum concentratie als diagnostische test voor invasieve schimmelinfecties af in kritiek zieke patiënten. Een interessante vaststelling was dat lagere sMR concentraties gemeten werden bij patiënten waarbij het intraveneus toedienen van macronutriënten uitgesteld werd tot een week na de opname op ITE. Dit dient verder onderzocht te worden.In deze thesis hebben we aangetoond dat de voedingsstrategie tijdens de vroege fase van kritieke ziekte invloed heeft op het risico fungale infecties te ontwikkelen tijdens de latere fase. Eerder werd reeds aangetoond dat vroegtijdig starten van parenterale nutritie het risico op een ITE-verworden infectie vergroot. Verder onderzoek is nodig om het effect van voeding op virale reactivatie na te gaan. Bovendien is het onderliggend mechanisme van het verhoogde infectierisico niet opgehelderd. Autofagie is een cellulair proces die beschadigde organellen opruimt. Dit proces wordt onderdrukt door voeding en speelt ook een belangrijke rol in de verdediging tegen infecties. Het effect van voeding op autofagie in witte bloedcellen en de relatie met klinische parameters, dient onderzocht te worden gezien dit mogelijks de onderliggende pathofysiologie van het verhoogde infectierisico na vroegtijdige voeding tijdens kritieke ziekte kan ophelderen." "Sabbatical Dewulf Jo" "Jo Dewulf" "Vakgroep Groene Chemie en Technologie" "Het eigen vakgebied Schone Technologie ambieert het ontwikkelen en beoordelen van technologie en producten met een hoog (milieu)duurzaamheidsgehalte. Dit vereist een doorgedreven analyse die reikt van proces- over fabrieks- tot levenscyclusniveau. Er is een ‘sustainability assessment toolbox’ voor handen (zie bijv. Sustainability Assessment of Renewables-Based Products: Methods and Case Studies, Wiley, Eds. J. Dewulf, S. De Meester, R.A.F. Alvarenga, 2016), maar met beperkingen. Vooreerst zijn duurzaamheidsbeoordelingen al te vaak gericht op het beoordelen van negatieve impacten (‘footprint’) maar de positieve bijdrage van productieketens (‘handprint’) is onvoldoende gecapteerd. Eigen werk met PhD Sam Debaveye (https://biblio.ugent.be/publication/8566698) tonen mogelijkheden. Een ander voorbeeld is het beperkt integreren van ecosysteemdiensten in het beoordelen van specifieke producten, waar nu eerste stappen gezet worden met PhD Lieselot Boone (https://biblio.ugent.be/person/802001943470). Verder blijft de ‘sustainability assessment toolbox’ met Life Cycle Analysis als sleuteltool problemen hebben met het gebruiken van ‘afval’ (end-of-life producten) in de context van de circulaire economie, zie o.m. de problematiek met de end-of-life formules van de Europese Commissie met de Product Environmental Footprint pilootprojecten (http://ec.europa.eu/environment/eussd/smgp/policy_footprint.htm; K. Allacker et al., Int. JLCA, 22, 1441-58, 2017). Niet alleen deze begrenzing is een struikelblok, maar evenzeer de sterke aflijning ecosysteem-humaan systeem leidt tot beperkingen in de huidige toolbox, dit ondermeer bij open systemen zoals aquacultuur en bosproductiesystemen (eigen onderzoek met PhD Thomas Schaubroeck, zie https://biblio.ugent.be/publication/5707574)Uit vroegere samenwerkingen (projectpartners in EU project Prosuite https://cordis.europa.eu/project/rcn/92592_en.html maar ook eigen initiatief met voortvloeiende papers zoals J. Dewulf et al. Environ. Sci. Technol., 41, 8477-8483, 2007) maar vooral tijdens recente persoonlijke interacties met Prof. Stefanie Hellweg, o.m. tijdens de Industrial Ecology Gordon Conference (https://www.grc.org/industrial-ecology-conference/2018/) is de gemeenschappelijke interesse in bovenstaande onderszoeksvragen gerezen. Evenzeer is een sabbatical als een essentieel kader geïdentificeerd om wetenschappelijke inzichten te winnen m.b.t. bovenstaande problematiek en deze verder te delen met de wetenschappelijke gemeenschap via publicaties." "Fylogenomische basis voor fenotypische diversiteit in zoetwater bacteriële gemeenschappen" "Nico Boon" "Vakgroep Biotechnologie" "Zoetwater ecosystemen zijn actieve hotspots van microbiële biogeochemische processen, en zowel de biodiversiteit als de functies van deze ecosystemen worden momenteel bedreigd door global change. Gezien de samenstelling van microbiële gemeenschappen bepaald wordt door omgevingsfactoren, moeten we verstaan hoe structurele veranderingen aanleiding geven tot functionele veranderingen. Om dit probleem te ontrafelen, gaat dit onderzoeksproject observeerbare (fenotypische) en genomische (genotypische) eigenschappen van individuele bacteriële cellen bestuderen, en deze associëren met de functies en genomische adaptaties van bacteriële populaties in het ecosysteem. We focussen op het grootste zoetwater ecosysteem, de Grote Meren, hetgeen drastisch is gewijzigd door global change, met ongekende gevolgen voor de bacteriële gemeenschap. Onze aanpak bestaat uit het integreren van fenotypische informatie verkregen d.m.v. flowcytometrie, met genotypische informatie verkregen d.m.v. single-cell sequenering. Deze data-integratie zal leiden tot een gedetailleerd inzicht in de associatie tussen fenotypische en genotypische eigenschappen van bacteriële populaties in het milieu, hoe bacteriële populaties hun fenotypische eigenschappen wijzigen in het milieu, en hoe deze bijdragen tot ecosysteemfuncties. Deze kennis zal ons toelaten om flowcytometrie-gebaseerde modellen in te zetten als toolbox om zoetwater ecosystemen te managen door ze te sturen naar deze met gewenste functionele kenmerken." "Verstedelijking op zijn plaats. Bouwen van de voedsel-water-energie Nexus van onderen" "Verstedelijkingsprocessen hebben de neiging de rol van kleine boeren bij het beheer van het verband tussen voedsel en water en energie te marginaliseren: boeren en voedselproducerende gemeenschappen zijn vaak ruimtelijk interstitieel en opereren in precaire omstandigheden waarin nutriëntenkringlopen, energiebesparing, waterwinning, bodembeheer en voedselproductie gebeurt onder marginale en restomstandigheden. Niettemin hebben peri-urbane gebieden en de verstedelijkende randgebieden van grootstedelijke gebieden de neiging om een ​​rijke verscheidenheid aan landbouwpraktijken te herbergen, en er is empirisch bewijs dat stadsboeren een sleutelrol spelen als gelokaliseerde en gedistribueerde operatoren van de voedsel-water-energie-nexus. 'Urbanizing in place' zal onderzoeken hoe landbouw- en voedselteeltmethoden en de grootstedelijke rand, bedreigd door een steeds groter wordende verstedelijking, opnieuw kunnen worden vormgegeven en geconfigureerd binnen wat we 'agro-ecologische stedenbouw' noemen: een model van verstedelijking dat voedsel plaatst, stedelijke metabolische cycli en een ethiek van landbeheer, gelijkheid en solidariteit als kern. Het project onderzoekt de fysieke en metabolische context, scenario's voor economische valorisatie en politieke processen die alternatieve metabole capaciteiten mogelijk maken, en de specifieke praktijken en configuraties die boeren en voedselteeltgemeenschappen zouden kunnen ontwikkelen om de controle over hulpbronnen terug te krijgen en een actieve rol op te eisen. als agro-ecologische actoren in de stad voedsel-water-energie." "Voorspellen van vis distributie patronen onder invloed van klimaatsverandering: inzichten van de opwarmende noordpool" "Filip Volckaert" "Ecologie, Evolutie en Biodiversiteitsbehoud" "De temperaturen in het Noordpoolgebied stijgen drie keer sneller dan het wereldwijde gemiddelde, wat resulteert in een snelle afname van het zee-ijs en een verlenging van het ijsvrije seizoen. Naarmate het zee-ijs zich terugtrekt, zullen visgronden die voorheen niet toegankelijk waren onvermijdelijk opengaan en zullen de scheepvaartactiviteiten in het noordpoolgebied toenemen, samen met het risico op accidentele olielozingen in het mariene ecosysteem. Veranderingen in het milieu, samen met een grotere ontwikkeling en economische interesse in de regio, veranderen het Arctische mariene ecosysteem en zetten de aan koude aangepaste soorten die erin leven onder druk. Een van die soorten is de poolkabeljauw (Boreogadus saida), een veelvoorkomende circumpolaire vis die zowel in open als met ijs bedekte wateren van de Noordelijke IJszee en aangrenzende zeeën leeft. De poolkabeljauw speelt als sleutelsoort een centrale rol in het Arctische mariene ecosysteem door bijna 75% van de productie van zoöplankton te kanaliseren naar vertebrate predatoren zoals walvissen, zeehonden en mariene vogels. Veranderingen in de abundantie, verspreiding en trofische ecologie van poolkabeljauw zullen gevolgen hebben voor de energiestroom en gemeenschapsdynamiek in het hele mariene ecosysteem. In dit doctoraat bestudeer ik de populatiestructuur, connectiviteitspatronen en voedingsecologie van poolkabeljauw om zijn veerkracht in een snel veranderende Noordelijke IJszee te onderzoeken. In het eerste deel focus ik op de populatiestructuur en genetische connectiviteit van poolkabeljauw met behulp van microsatellieten en single nucleotide polymorfismen. In het tweede deel onderzoek ik de trofische en voedingsecologie van poolkabeljauw aan de hand van het dieet en microbioom op hoge taxonomische resolutie met behulp van DNA metabarcoding. De verkregen resultaten en inzichten zullen de besluitvorming ondersteunen met betrekking tot ecosystem-based management, toekomstige visgronden en exploitatieregelgeving." "Loont het om slim te zijn? Fitness-gevolgen van gedragsflexibiliteit voor hagedissen in omgevingen met verschillende complexiteit." "Raoul Van Damme" "Functionele morfologie" "Cognitie kan omschreven worden als het vermogen van dieren om informatie te vergaren, te verwerken en te onthouden. Het speelt een belangrijke rol bij het nemen van beslissingen. Een cruciaal aspect van cognitie is gedragsmatige flexibiliteit, dit wil zeggen het vermogen van een individu om het gedrag te veranderen in functie van nieuwe problemen of situaties. Het oplossen van problemen en het leren zijn sleutelfactoren die de flexibiliteit van gedrag. men vermoedt dat complexe omgevingen selecteren voor flexibel gedrag, omdat in dergelijke omgevingen vaak nieuwe situaties ontstaan. De belangrijkste onderzoeksvraag in dit project is hoe flexibiliteit in gedrag overleving en reproductief succes beïnvloeden in eenvoudige en complexe omgevingen. De studie gaat voornamelijk door op het eiland Naxos, met de muurhagedis (Podarcis erhardii) als model organisme. In het eerste deel van de studie wordt de individuele variatie in de flexibiliteit van gedrag bekeken, en hoe die zich verhoudt tot sociaal gedrag (dominantie) en exploratief gedrag. De flexibiliteit van het gedrag wordt getest aan de hand van een neofobie/neofilie test, een probleemoplossingstaak en een reversal learning test. De hagedissen worden vervolgens losgelaten in buitenterraria met een eenvoudige of complexe structuur en hun overleving en reproductief succes wordt gedurende twee jaar gevolgd. Er wordt ook nagegaan of populaties muurhagedissen van verschillende habitats, waaronder urbane omgevingen, verschillen in de flexibiliteit van hun gedrag."