Titel Promotor Affiliaties "Korte inhoud" "Measures of Uncalculated Risk? Simulating investment value at risk under uncertainty with fuzzy cognitive maps based on non-probabilistic narratives." "Brecht Cardoen, Kristien Smedts" "Onderzoeksgroep Productie en Logistiek (hoofdwerkadres Leuven), Onderzoeksgroep Finance (hoofdwerkadres Leuven)" "Mainstream asset valuation models typically neglect idiosyncratic (i.e. firm-specific) risk. In contrast, recent research finds that real-life investors do care about asset-specific risks and shows that idiosyncratic risk factors do influence asset prices in many securities markets. At the same time, other contemporary researchers have succesfully applied textual analysis techniques to company disclosures and other news sources to estimate asset risk levels. This project intends to apply those proven textual analysis techniques to derive and test measures of expected idiosyncratic (return and) risk from corporate disclosures. It will evaluate if and how much these measures can improve the predictive power of mainstream asset valuation models." "Francqui leerstoel aan prof. dr. David Pauls van Massachusetts General Hospital :"" From prenatal risk factors to complex behavioral outcomes """ Revalidatiewetenschappen "Dr. David Pauls is hoogleraar psychiatrie (Genetica) en directeur van het 'Psychiatric and Neurodevelopmental Genetics Unit' in het 'Massachusetts General Hospital' en 'Harvard Medical School'. Voordat hij naar de 'Harvard Medical School' verhuisde in september 2001, was hij hoogleraar psychiatrie en neurogedragsontwikkelingsgenetica in het 'Child Study Center' op de Universiteit van Yale. Dr Pauls behaalde zijn doctoraat in de Genetica en Celbiologie aan de Universiteit van Minnesota met een focus op menselijke bevolkingsgenetica. In zijn doctoraatsonderzoek bestudeerde hij de genetica van mentale retardatie en hoogbegaafdheid. Nadat hij zijn doctoraat behaalde, fungeerde hij als postdoctoraal onderzoeker rond psychiatrische genetica in het 'Department of Psychiatry' aan de universiteit van Iowa en psychiatrische genetische epidemiologie in het departement van menselijke genetica aan de 'School of Medicine' van Yale. Gedurende de voorbije 25 jaar, legde zijn onderzoek de focus op het begrijpen van de onderliggende genetische mechanismen die van belang zijn voor de expressie van het menselijk gedrag. Het primaire doel was om de etiologische mechanismen te begrijpen (zowel de genetische als niet-genetische) die onderliggend zijn aan de manifestatie van specifiek gedrag dat start in de jeugd en zich verder ontwikkeld gedurende het leven. Promotors van de internationale Franqui Leerstoel 2014 zijn Prof. dr. I. Noens (hoofdpromotor, KU Leuven), Prof. dr. H. Roeyers (Universiteit Gent), Prof. Dr. N. Deconinck ( Université Libre de Bruxelles) en Prof. dr. Marleen Vanvuchelen (Universiteit Hasselt). Binnen de context van de internationale Francqui Leerstoel worden klassen van excellentie georganiseerd. Deze klassen bestaan uit experten in het veld van autismespectrumstoornissen, zijnde personeel, postdoctorale onderzoekers en gevorderde doctoraatstudenten van het Belgisch onderzoeksnetwerk, aangevuld door belangrijke leden van andere onderzoekgroepen die actief zijn in het veld van neurologische en psychiatrische stoornissen (bv. ADHD, schizofrenie, tubereuze sclerose complex)." "Firm Risk Reporting-profielen" "Dieter Smeulders" "Onderzoeksgroep Accounting (hoofdwerkadres Antwerpen)" "Bedrijven worden met veel risico's geconfronteerd bij het nastreven van organisatiedoelen. De afweging tussen risico en beloning en de manier waarop deze afweging wordt beheerd, is een van de belangrijkste bepalende factoren voor het succes van een onderneming. Beleggers en toezichthouders zijn zich terdege bewust van dit feit, en bedrijven zijn verplicht om materiële risico's in hun jaarrekening te vermelden (Regulation S-K, Item 305 (c), SEC 2005) en beleggers besteden aandacht aan deze informatie (Campbell, Chen, Dhaliwal , Lu, & Steele 2014; Solomon, Solomon, Norton, & Joseph 2000). Managers en besturen hebben echter veel vrijheid om te beslissen welke risico's zij als materieel beschouwen en openbaar te maken. De bekendmaking van risico's door bedrijven is meestal gericht op markt- en financiële risico's, in plaats van op operationele of organisatorische risico's (Beretta & Bozzolan 2004; Young & Guenther 2003), en academisch onderzoek heeft tot dusver deze focus gevolgd. Risico-openbaarmakingen zijn ook niet eenvoudig te interpreteren: een hogere openbaarmaking kan zowel een verhoogd risico als een toegenomen risicoparaatheid signaleren. Voor investeerders, regelgevers en wetenschappers is er meer duidelijkheid nodig over waarom bepaalde risico's worden bekendgemaakt en andere niet, en welke signalen risicopublicaties verzenden. Het doel van dit project is om de determinanten en gevolgen van specifieke risico-openbaarmakingen te identificeren." "Where altitude and sex meet: Sexual risk behaviour and altitude illness in travel clinic visitors." "Roy Remmen, Jozef Van den Ende" Reiskliniek "Internationale reizen gaan gepaard met een aantal specifieke gezondheidsrisico’s. Daarom raadt men aan om voor vertrek medisch advies in te winnen. Tijdens een reisconsult worden de relevante vaccins toegediend en worden belangrijke gezondheidsrisico’s, zoals malaria en diarree, besproken. Deze aandoeningen zijn echter voor niet meer dan een procent van de overlijdens in het buitenland verantwoordelijk. Volgens internationale organisaties moeten dan ook nog een heel aantal andere gezondheidsrisico’s besproken worden in een reisconsult, zoals bijvoorbeeld seksueel risico en hoogteziekte. Het probleem is echter dat er weinig gegevens zijn over deze risico’s. Om de wetenschappelijke basis van het medisch reisadvies te verhogen werden vijf prospectieve observationele cohort studies uitgevoerd in reisklinieken in België en/of Nederland, een systematisch literatuuronderzoek en een prospectieve observationele pilootstudie bij beklimmers van de Kilimanjaro in Tanzania. De eerste studie toonde dat vijf procent (4.7%) van de reiskliniek bezoekers tijdens een reis van gemiddeld twee weken seks had met een nieuwe partner, meestal onverwacht en vaak onbeschermd. Onafhankelijke predictoren waren reizen zonder vaste partner (OR 14.4), de verwachting op seks (OR 9.2), losse seksuele contacten in eigen land (OR 2.4), niet-toeristische reizen (OR 2.2), mannelijk geslacht (OR 2.1), reisbestemming in Midden of Zuid Amerika (OR 2,0) en het lezen van de informatie over soa, seksueel overdraagbare aandoeningen, (OR 2.0). Onafhankelijke predictoren voor het gebruik van condooms waren het meenemen van condooms (OR 5.4) en het lezen van de soa informatie in de brochure (OR 3.3). Uit vervolgonderzoek bleek dat seksueel risico meestal niet besproken wordt in een standaard reisconsult, maar dat de helft van de reiskliniek bezoekers wel de informatie hierover in de ontvangen gezondheidsbrochure leest. Het literatuuronderzoek toonde bovendien aan dat er geen betrouwbare gegevens zijn over het effect van het bespreken van het soa risico tijdens een standaard reisconsult. Wel bleek dat motiverende gespreksvoering, een techniek die zijn waarde heeft bewezen in soa klinieken, bij reizigers niet effectiever is dan standaard advies. De eerste studie in verband met hoogteziekte toonde dat een kwart (25%) van de reiskliniek bezoekers die boven 2500 m verbleven symptomen van hoogteziekte hadden. De meerderheid (88%) had de ontvangen informatie over hoogteziekte gelezen en begrepen. Uit de tweede studie bleek dat ruim een derde (35%) van de reiskliniek bezoekers die boven 3000 m verbleven, symptomen van ernstige hoogteziekte vertoonde. Onafhankelijke predictoren hiervoor waren reizen in Zuid-Amerika en Afrika (OR 3.9), een gebrek aan acclimatisatienachten op matige hoogte (OR 2.0), abnormaal donkere urine op hoogte (OR 2.0) en een jonge leeftijd (OR 1.02/jaar). Ondanks het feit dat ernstige hoogteziekte snel tot de dood kan leiden, werden de aanbevelingen over preventie en behandeling ervan slecht opgevolgd. De pilootstudie bij internationale Kilimanjaro klimmers toonde dat reizigers zelfs niet altijd voorgelicht worden over hoogteziekte; driekwart van deze groep had wel een reiskliniek of huisarts bezocht voor reisadvies, maar de helft van hen had hierbij geen gedetailleerd advies over hoogteziekte gekregen. Degenen die dit wel hadden gekregen, werden significant minder vaak geconfronteerd met ernstige hoogteziekte. Kortom, dit proefschrift toont aan dat seksueel risicogedrag en hoogteziekte vaak voorkomen bij bepaalde bezoekers van reisklinieken, maar dat deze risico’s niet altijd besproken worden. Er blijkt een significante relatie te zijn tussen specifiek reisadvies en het voorkomen van respectievelijk seksueel risico gedrag en hoogteziekte. Verder onderzoek is echter nodig om een oorzakelijk verband vast te stellen." "Delay Aversion bij jongeren met ADHD en at risk voor vroegtijdig drugsgebruik: een fMRI-studie." "Marina Danckaerts" "Ontwikkelingspsychiatrie, Translationele MRI, Orthodontie" "Kinderen met ADHD lopen een verhoogd risico op vroegtijdig middelengebruik en -misbruik. Het begrijpen van de link tussen ADHD en middelengebruik is bijgevolg een prioriteit voor het gezondheidsbeleid. Recente theorieën over ADHD beklemtonen dat er multiple ontwikkelingspaden bestaan van risico tot ADHD, waarbij elk pad gelinkt is met specifieke oorzaken, beïnvloedende en risicofactoren. In dit project staat het 'motivationeel/affectief' ontwikkelingspad centraal. Het gehanteerde model stelt dat delay aversion (DAv) een belangrijke rol speelt in het ontwikkelen van ADHD. DAv is een motivationeel/affectieve component dat ervoor zorgt dat delay wordt vermeden owv het negatief affect dat hiermee is geassocieerd. Momenteel bestaat er evidentie op basis van gedragsstudies dat problemen met DAv geassocieerd zijn met ADHD. Tot op heden is er echter weinig geweten over de onderliggende neurale architectuur van DAv en zijn de hypotheses over de mogelijke rol van DAv in het ontstaan van middelengebruik nog niet empirisch onderzocht. Het project bestaat uit drie studies met als doel het onderzoeken van de rol van DAv en de onderliggende neurale architectuur bij jongeren met ADHD en vroegtijdig middelengebruik. De resultaten van deze studies zullen ons enerzijds helpen om de gemeenschappelijke en afzonderlijke componenten van de neurale architectuur van DAv bij de onderzochte doelgroep beter te begrijpen en anderzijds aanknopingspunten bieden voor vroegtijdige identificatie en behandeling van middelengebruik in ADHD. De rationale en opzet van dit project vormt deel van een intense en continue samenwerking met de bedenker van de DAv hypothese in ADHD, prof.dr. E. Sonuga-Barke van de universiteit van Southampton." "“Next Generation Risk Assessment” (NGRA) voor het bepalen van de genotoxiciteit van chemische componenten zonder het gebruik van proefdieren." "Tamara Vanhaecke" "Farmaceutische en Farmacologische Wetenschappen" "Wereldwijd, staat het ontwikkelen van nieuwe strategische modellen om chemische stoffen te testen op toxiciteit voor de mens, hoog op de agenda wegens de toenemende ethische, economische en wetenschappelijke druk om het gebruik van proefdieren te beperken. In Europa, geldt voor cosmetica zelfs een wettelijk test- en verkoopverbod. “New Generation Risk Assessment” (NGRA), modellen die meer de nadruk leggen op blootstelling en mechanistische informatie, trachten een antwoord te bieden voor deze paradigmaverschuiving. De interesse om NGRA toe te passen voor toxische eindpunten groeit snel. In dit project zal onderzocht worden of dit proefdiervrij model kan toegepast worden voor genotoxiciteit. Mechanistische informatie van innovatieve proefdiervrije methoden, ook gekend als “New Approach Methodologies” (NAMs, in chemico, in silico , in vitro methoden) zullen geïntegreerd worden in een NGRA die gebaseerd is op de beschikbare “Adverse Outcome Pathways” (AOPs) voor genotoxiciteit. Focus ligt op de rol van biomerkers die gebaseerd zijn op transcriptomics gegevens, en meer specifiek op het GENOMARK model. Dit model, ontwikkeld in humane, metabool competente cellen, kan mechanistische informatie verschaffen en zal daarom verder geoptimaliseerd worden. De toepasbaarheid van de NGRA, verrijkt met mechanistische informatie zal in het risicoevaluatieproces onderzocht worden via 2 case studies met data-rijke dermato-cosmetische substanties. -" "Dumpsites of munitions: Integrated Science Approach to Risk and Management" "Tine Missiaen" "Vlaams Instituut voor de Zee" "De Paardenmarkt is een van de vele munitiestortplaatsen in onze oceanen. Voor de kust van Knokke Heist ligt ca. 35.000 ton chemische en conventionele munitie uit WO1 een paar meter onder de zeebodem begraven. De huidige wetenschappelijke kennis is onvoldoende voor een betrouwbare inschatting met betrekking tot de staat van de munitiestortplaats. Het DISARM-project (2020-2023) heeft tot doel de kennislacunes aan te pakken, maar zal tevens een belangrijke stap verder gaan met de ontwikkeling van een geïntegreerde wetenschappelijke aanpak voor risicobeoordeling en beheer van chemische munitiestortplaatsen wereldwijd, met de Paardenmarkt munitiestortplaats als uitdagende case study. Een grondige kennis van de huidige staat van de stortplaats ligt aan de basis van het project. Nieuwe technologieën zullen worden ingezet om de exacte begravingsdiepte te bepalen, sedimentstalen dicht bij de munitie te nemen en de zoetwaterflux te bepalen.Chemische strijdmiddelen, explosieven en hun afbraakproducten worden geanalyseerd met nieuwe methoden, met lagere detectielimieten tot gevolg. De fysieke toestand van de munitie wordt geëvalueerd door middel van een innovatieve combinatie van experimentele analyses en geïntegreerde modellering van verschillende corrosieprocessen. Nieuwe in situ passive samplingtechnieken moeten meer inzicht geven in de tijd-en ruimtelijke verdeling van de munitiegerelateerde chemische verbindingen. Dit wordt gecomplementeerd met labo-testen m.b.t. bioaccumulatie en ecotoxiciteit van deze verbindingen.Dynamische modellering van de effecten op mens en milieu zal resulteren in een chemische risicoanalyse. Gespecialiseerde experimenten en modellen zullen het explosierisico van de chemische verbindingen in de munitie evalueren. Ook de mogelijke afbraak van toxische chemische strijdmiddelen door microbiële gemeenschappen zal worden onderzocht. Tenslotte zullen nieuwe technologieën voor monitoring en beheer worden geëvalueerd samen met belangrijke spelers in het veld." "Explaining adolescents' media use and differential susceptibility to the association between media use and risk behavior: a reinforcement sensitivity perspective." "Steven Eggermont" "School voor Massacommunicatieresearch (OE)" "Over het algemeen bestaat er consensus over de hypothese dat verschillende mensen verschillende media(-inhouden) selecteren en dat blootstelling aan deze inhouden verschillende mensen op een verschillende manier kan beïnvloeden. Doorheen de jaren zijn dan ook heel wat studies uitgevoerd naar de link tussen persoonlijkheid en mediagebruik enerzijds en de rol van persoonlijkheid in het verklaren van media-effecten anderzijds. De meeste van deze studies operationaliseerden persoonlijkheid door gebruik te maken van eerder descriptieve modellen zoals het Five Factor Model of selecteerden specifieke persoonlijkheidskenmerken zoals agressiviteit en sensation seeking.  In dit doctoraat werd een alternatieve operationalisering van persoonlijkheid geïntegreerd in onderzoek naar mediagebruik en media-effecten vanuit het perspectief van de Reinforcement Sensitivity Theory. Deze theorie stelt dat neuropsychologische processen aan de basis liggen van verschillen in persoonlijkheid. Meer bepaald worden twee belangrijke systemen onderscheiden: het behavioral activation system (BAS) en het behavioral inhibition suystem (BIS). BAS wordt geactiveerd door positieve stimuli die geassocieerd zijn met beloning. Blootstelling aan deze stimuli leidt tot gedrag in de richting van de positieve, belonende stimulus. BIS wordt geactiveerd door negatieve stimuli die geassocieerd zijn met straf. Blootstelling aan dergelijke stimuli zal leiden tot het inhibitiegedrag en het vermijden van situaties waarin strafgerelateerde stimuli aanwezig zijn. Aangezien deze systemen in volle ontwikkeling zijn tijdens de adolescentie en vooral BAS op dat moment een piek vertoont, is onderzoek naar deze kenmerken bij adolescenten van groot belang.            Het Differential Susceptibility to Media Effects Model schrijft twee belangrijke rollen toe aan persoonlijkheid binnen media-onderzoek; eerst en vooral als voorspeller van mediagebruik en ten tweede als moderator van media-effecten. Binnen dit doctoraat staan deze twee rollen centraal door de concepten van de reinforcement sensitivity theorie te onderzoeken als voorspeller en moderator binnen onderzoek naar mediagebruik –en effecten. Meer specifiek werd binnen hoofdstuk 1 en 2 van dit doctoraat bekeken of er een associatie bestaat tussen BAS en BIS aan de ene kant en gewelddadig en niet-gewelddadig mediagebruik aan de andere kant. De resultaten toonden aan dat hogere scores op BAS gelinkt zijn met het kijken naar gewelddadige films en het spelen van gewelddadige games, wat volledig in lijn lag met de vooropgestelde hypothesen. De link tussen BAS/BIS en niet gewelddadige vormen van mediagebruik was minder eenduidig. Er werd namelijk geen link gevonden tussen deze persoonlijkheidskenmerken en het kijken naar niet-gewelddadige films. Er bleek wel positieve associatie te zijn tussen BAS en het spelen van niet-gewelddadige games en een positieve associatie tussen BIS en het spelen van niet-gewelddadige games. Hoewel meer onderzoek nodig is naar de link tussen deze concepten en verschillende vormen van mediagebruik, tonen de studies van dit doctoraat wel de waarde aan van het centrale persoonlijkheidsperspectief voor media-onderzoek. Zeker voor gewelddadige vormen van mediagebruik blijken BAS en BIS goede voorspellers te zijn die een nieuw licht werpen op het verklaren van welke individuen al dan niet gewelddadige media gebruiken.            De vraag of BAS en BIS naast voorspellers van mediagebruik ook moderatoren zijn van media-effecten werd onderzocht in hoofdstuk 3, 4 en 5 van dit doctoraat. Uit de psychologische en gezondheidswetenschappelijke literatuur leerden we dat BAS en BIS een sterke link vertonen met verschillende vormen van gezondheidsgerelateerde risicogedragingen zoals ongezond eten, roken en alcoholgebruik. Binnen dit doctoraat werd daarom de focus gelegd op de rol van BAS en BIS binnen enkele traditionele effecten van de media op deze gezondheidsgedragingen: de link tussen soaps en alcohol attitudes (hoofdstuk 3), de link tussen MTV reality shows en intenties ten aanzien van roken, dronken zijn en binge-drinken (hoofdstuk 4) en de link tussen gamen en ongezond snackgedrag (hoofdstuk 5). Twee belangrijke hypothesen vormden de rode draad doorheen deze hoofdstukken. Eerst en vooral werd verwacht dat adolescenten met hogere BAS scores gevoeliger zouden zijn voor het invloed van de media op gezondheidsgedrag aangezien zij aandachtiger zouden kunnen zijn voor boodschappen die bijvoorbeeld alcohol en roken op een positieve manier voorstellen. Ten tweede, werd verwacht dat adolescenten met hogere scores op BIS zich bewust zijn van de potentiële negatieve gevolgen van risicogedragingen en dat BIS dus beschermend zou werken voor de invloed van de media. De resultaten toonden aan dat BAS en BIS over het algemeen geen modererende rol spelen in de onderzochte verbanden. Enkel in hoofdstuk 3 werd gevonden dat BIS een beschermende rol speelt in het verband tussen het kijken naar soaps en positievere alcohol attitudes." "Flexible analytics for characterizing and exploiting the time-variation in financial risk." "Kris Boudt, Piet Sercu" "Onderzoeksgroep International Finance, Leuven, Onderzoeksgroep Finance (hoofdwerkadres Antwerpen)" "Beleggers wegen risico’s en rendementen af bij het maken van investeringsbeslissingen. Een moeilijkheid hierbij is dat niet alle risico’s even veel rendement opleveren en dat de relatie tussen beide tijdsvariërend is. Een belegger kan daarom voordeel halen uit het begrijpen van de determinanten van de tijdsvariatie in de risico’s waaraan hij is blootgesteld is, zodat hij zijn risicogedrag kan optimaliseren. In dit doctoraatsproject focus ik op de tijdsvariatie in financieel risico vanuit drie invalshoeken. In het eerste hoofdstuk introduceer ik een dynamische portefeuille allocatietechniek die voordeel tracht te halen uit de tijdsvariatie in de risico-rendementsrelatie van verschillende aandelenportefeuilles. In hoofdstuk twee onderzoek ik de impact van de aandelenportefeuille, en dus de risico- en rendementskarakteristieken, op de prestaties van portefeuilleverzekeringsstrategieën. In het derde hoofdstuk focus ik op de tijdsvariatie van de gevoeligheid van de bedrijfswaarde aan veranderingen in de wisselkoersblootstelling en relateer deze aan macro-economisch nieuws. De resultaten van dit doctoraat geven nieuwe inzichten aan beleggers, portefeuille beheerders en bedrijfsmanager die hen helpen in het evalueren van de impact van de tijdsvariatie in financieel risico.  " "Prevalence, Risk Drivers and Locally Feasible Solutions for Brucellosis Control in Peri-Urban Small Holding Dairy Farms: A One Health Study" "Nicolas Antoine - Moussiaux, Marleen Boelaert" "Verwaarloosde Tropische Ziekten" "The rapidly changing economy of India has resulted in emergence of unknown disease risks [1]. Urbanization resulted in an unregulated growth of farming units within the peri-urban fringes in order to satisfy the demands of India’s growing cities [2]. The resultant rise in interactions at the human-animal-environment interface has accelerated the transmission of zoonotic infections. Several pathogens are increasingly being identified as emerging public health threats [3]. Brucellosis, which has a high propensity for animal-animal and animal-human transmission, as well as persistence in contaminated environments, is one such threat [4- 6]. Rearing multiple species of animals, a typical practice in smallholder farms in several parts of India, raises risks of brucellosis transmission [7-8]. Studies have shown that in pyrexia of unknown origin, the seroprevalence of brucellosis is as high as 26%; similarly high levels have been noted in those with occupational exposures (milkmen, meat handlers, and veterinarians) [9-11]. However, despite the growing awareness about brucellosis, there has been limited research on the epidemiology, risk drivers, and sustainable solutions in the Indian context. The current proposal endeavours to address these evidence gaps. We will ascertain the prevalence of brucellosis amongst animals and humans in a peri-urban setting and study the risk drivers using a mixed methods approach informed by the One Health multidisciplinary framework. Finally, a qualitative, participatory action research, including stakeholder mapping, will identify locally feasible solutions to address brucellosis transmission in the peri-urban small holder dairy farms of Guwahati, Assam"