Titel Affiliaties "Korte inhoud" "De rol van de ETS transcriptiefactor ETV5 in ALK gemedieerde oncogene signalisatie" "Vakgroep Pediatrie en genetica" "Genetische wijzigingen in het ALK receptor tyrosine kinase gen worden in verband gebracht met de ontwikkeling van therapeutische resistentie van verschillende kankers, waaronder neuroblastoma, een vaak voorkomende pediatrische kanker. Dit project beoogt de functie van de oncogene transcriptiefactor ETV5 in ALK gemedieerde tumorontwikkeling te karakteriseren en een platform te verschaffen voor het ontwikkelen van doelgerichte downstream-ALK gebaseerde therapieën." "Plant-parasitaire nematoden van vingergierst (Eleusine coracana (L.) Gaertn.) in Kenia, hun effect op de plant en controle door priming van de plantafweer" "Godelieve Gheysen" "Vakgroep Biotechnologie, Meru University of Science and Technology" "Vingergerstvariëteiten zullen onderzocht worden op resistentie tegen de belangrijkste plantenparasitaire nematoden. Pot-experimenten zullen uitgevoerd worden om de symptomen en de schade aan de plant te quantificeren bij verschillende nematode-inocula. Het potentieel van priming om afweer tegen nematoden te promoten zal geanalyseerd worden op moleculair niveau en via veldproeven." "Herculesproject met titel 'Linear antenna microwave chemical vapour deposition (LA MW CVD) apparatuse" "Ken HAENEN" Materiaalfysica "Dit projectvoorstel focust op de basisprincipes en toepassingen van diamantdepositie met behulp van een lineair antenne microgolf chemische dampdepositie systeem. Deze techniek behelst een nieuwe methode voor het groeien van nanokristallijne CVD diamantfilms met een hoge sp3/sp2 verhouding. Het gebruik van lineaire antennes voor het creëren van plasma's zijn een schaalbaar concept dat het mogelijk maakt om grote oppervlakken te coaten, een noodzaak voor vooruitstrevende toepassingen binnen de micro-elektronica, biosensoren, en medische implantaten. Daarenboven, de combinatie van lineaire antennes met gepulste microgolven maakt het mogelijk om de depositietemperatuur te verlagen tot gevoelig lager dan 500 °C. Deze temperatuur is voor veel toepassingen in de micro-elektronica de absolute limiet omwille van gevoelige circuits of materialen. Onderzoek zal zich richten op fundamentele aspecten zoals het verhogen van de depositiesnelheid, het verlagen van de depositietemperatuur, en het verhogen van de doteringsefficiëntie. Toegepaste aspecten zijn het gebruik van functionele diamantlagen voor toepassingen binnne energie-conversie en creatie, en (bio)(medisch)-gerelateerde applicaties." "SRP-Groeifinanciering: Historical sociolinguistics: towards a new history of Dutch in Flanders" "Rik Vosters" "Linguistiek en Literatuurstudie" "Dit onderzoeksprogramma beoogt een herziening van enkele belangrijke thema’s uit de geschiedenis van het Nederlands door recente inzichten uit de internationale historische sociolinguïstiek toe te passen op de taal zoals die zich met name in de Zuidelijke Nederlanden ontwikkelde. Specifiek nemen we als uitgangspunt drie thema’s waarop recent veel vooruitgang werd geboekt in de historische sociolinguïstiek van grotere talen zoals het Engels en het Duits, maar waar voor het Nederlands deze innovaties nog niet voldoende zijn doorgedrongen tot de klassieke taalgeschiedenis: (1) de relatie tussen taalnormen en het eigenlijke taalgebruik als basis voor standaardisatie van de taal ‘van bovenaf’; (2) dialectcontact en de taalkundige processen van structureel dialectverlies en koinevorming die als een vorm van standaardisatie ‘van onderop’ voortkomen uit contact tussen sprekers met verschillende regionale achtergronden; en (3) historische meertaligheid en taalcontact, en de invloed van deze aanwezigheid van meerdere talen in het repertoire van individuele taalgebruikers op de ontwikkeling van het Nederlands in Vlaanderen. Voor elk van deze thema’s zal een relevante casus worden uitgewerkt, en het geheel wordt tot één coherent geheel gesmeed door in te zetten op standaardisatie als rode draad: vertrekkend vanuit deze casussen trachten we vigerende modellen en theorieën van standaardisatie als historisch-taalkundig proces in vraag te stellen, en reiken we alternatieven aan die vertrekken vanuit de verwevenheid van taal en maatschappij." "Akoestische emissie-gebaseerde beoordeling van wapeningscorrosie: Schademonitoring en modellering van corrosie-effecten op het hechtgedrag in gewapend beton" "Els Verstrynge" "Structurele Materialen (SCALINT), Bouwmaterialen en Constructies" "Wapeningscorrosie wordt beschouwd als het belangrijkste schadefenomeen in gewapende betonstructuren. Berekeningsmethoden voor het ontwerp van nieuwe betonstructuren staan op punt, maar methodes om de resterende structurele capaciteit van bestaande betonstructuren te beoordelen zijn tot op heden minder ontwikkeld. Belangrijke vereisten voor de beoordeling van bestaande structuren zijn de ontwikkeling van betrouwbare technieken om experimenteel en in situ schade te identificeren en het ontwikkelen van accurate modellen die de complexe schadeprocessen door corrosie voorspellen.Dit doctoraat draagt bij tot zowel het monitoren als het modelleren van schade veroorzaakt door wapeningscorrosie. Drie doelstellingen werden bepaald. De eerste doelstelling is het ontwikkelen van passieve en actieve akoestische emissie (AE) protocols voor het detecteren, lokaliseren, kwantificeren, en karakteriseren van schade door wapeningscorrosie. Een tweede doelstelling is het bekomen van uitgebreide data sets om het effect van corrosie te kwantificeren en betrouwbare modellen te ontwikkelen. Een derde doelstelling is de ontwikkeling van een eindige elementen model om het effect van corrosie op de hechtsterkte tussen staal en beton te bepalen.In het eerste deel van de thesis werd een uitgebreid proefprogramma uitgevoerd om AE protocols te ontwikkelen en op te schalen. Deze protocols werden toegepast op drie niveaus: kleine mortelcilinders (niveau 1), gewapende betonnen prisma's (niveau 2) en gewapende betonnen balken (niveau 3). Detectie van corrosie met de AE techniek is mogelijk. Een doorgedreven filtering van de AE signalen blijkt hierbij echter noodzakelijk te zijn. Hiertoe werd een protocol ontwikkeld om de signalen te filteren. Na toepassing van dit protocol is het mogelijk om het ontstaan van scheurvorming af te leiden op basis van de AE energie en de frequentie-inhoud van de AE signalen. Dit laat toe om scheurvorming te detecteren nog voor deze bepaald kan worden door visuele inspectie. Op basis van de AE techniek is het echter niet mogelijk om de hoeveelheid massaverlies veroorzaakt door corrosie te kwantificeren. Daarom werd bijkomend een clusteralgoritme ontwikkeld om verschillende bronnen van akoestische emissie te onderscheiden. De resultaten werden vergeleken met X-ray beelden (niveau 1) en dummy proefstukken (niveau 2 en niveau 3) om mogelijke processen toe te wijzen aan de verschillende clusters.In een tweede deel werden een reeks mechanische testen uitgevoerd, bestaande uit uittrektesten op prisma's en driepuntsbuigproeven op balken. De uittrekproeven heb tot doel om de invloed van het type wapening, de corrosiegraad, als ook de aanwezigheid van beugelwapening op het uittrekgedrag te bepalen. Een belangrijke bijdrage van dit werk is het opstellen van relaties tussen de corrosiegraad en de hechtsterkte en tussen de corrosiegraad en de scheurwijdte. Vooral voor gladde wapening is de bestaande literatuur beperkt. Het verschil tussen gladde en geribde staven kan worden afgeleid uit de AE metingen, evenals de corrosiegraad. Het resultaat van de lokalisatie tijdens de uittrekproeven kan verbeterd worden door het ontwikkelde filterprotocol, maar enkel wanneer de schade door corrosie beperkt is. De driepuntsbuigproeven werden uitgevoerd op balken gewapend met een enkele geribde wapeningsstaaf. Voor een hoge corrosiegraad neemt de structurele capaciteit af en verandert het faalmechanisme van buiging naar onthechting van de wapening. Hier werd geen duidelijk verband tussen de corrosiegraad en de AE events en AE energie vastgesteld. Een toepassing van het ontwikkelde clusteralgoritme laat echter wel toe een verschil in corrosiegraad af te leiden.In een derde deel werd een eindige elementen model ontwikkeld dat werd gecalibreerd en gevalideerd aan de hand van de uittrektesten. Het doel van dit model is om de constitutieve relatie tussen de hechtspanning en de slip te bepalen, zodanig dat dit later geïmplementeerd kan worden in eindige elementen modellen van balken om de residuele structurele capaciteit te beoordelen. Er werd vastgesteld dat de poreuze zone rondom de wapening en het vloeien van roestproducten in scheuren expliciet dient te worden meegenomen in de modellering om een goede inschatting te kunnen maken van de drukopbouw. Daarvoor bestaat het model uit twee delen; een scheurmodel dat het scheurvolume bepaalt en een model dat de uittrekproef simuleert. Elke modelleringskeuze werd zorgvuldig benaderd zonder de aanpak onnodig complex te maken. De resultaten van het model tonen een goede overeenkomst met de experimentele data." "Regulatie van de skeletspierfunctie door een nieuwe link tussen mechanosensoren en metabolisme." "Rik Lories, Frank Suhr" "Onderzoekscentrum voor Skeletale Biologie en Engineering, Departement Bewegingswetenschappen, Onderzoeksgroep Biomechanica van de Menselijke Beweging" "Skeletspieren (SSp) hebben de intrinsieke capaciteit om mechanische stimuli waar te nemen (mechanosensing) en deze om te zetten in biochemische gebeurtenissen die onder andere de eiwitsynthese reguleren. Het omzetten van mechanische energie in biologische gebeurtenissen wordt mechanotransductie genoemd. Echter, blijven de mechanismen verantwoordelijk voor het verband tussen mechanosensing, mechanotransductie en de daaropvolgende regulering van eiwitsynthese en -afbraak slecht begrepen. Binnen SSp-vezels is de signaaltransductiemachinerie gelokaliseerd in het cytoskelet en ruimtelijk geïntegreerd in costameren. Costameren zijn plaatsen waar de extracellulaire matrix (ECM) fysiek is gekoppeld aan het cytoskelet in skeletweefsel. Hierdoor zijn deze verbindingen tussen de extracellulaire en intracellulaire ruimte belangrijk voor het overbrengen van mechanische krachten en voor het behoud van de SSp-vezelkwaliteit.Een van de belangrijkste componenten van de costameren zijn integrins. De integrins verbinden liganden die onderdeel zijn van extracellulaire matrices (bv. fibronectine en collageen). Deze liganden groeperen de integrins, waardoor een integrin-receptorcomplex (IRC) wordt gevormd. Het IRC transduceert biochemische signalen en speelt een cruciale rol in proliferatie, differentiatie en overleving in skelet- en hartmyocyten. Daarenboven vormen de belangrijkste regelaars van integrin gemedieerde signaling een heterotrimeer complex, genaamd IPP (ILK-PINCH-parvin). Binnen dit complex blijkt ILK de centrale component te zijn, omdat het belangrijk is voor de spierintegriteit en het actine-bindende en actine-regulerende eiwitten zoals PINCH en parvin rekruteert.Mijn project zal zich daarom richten op IRC/IPP-componenten, aangezien dit centrale mechanosensorcomplex het beheer van mechanische belasting regelt in SSp. Niettemin blijven deze complexen onderbestudeerd in SSp-weefsel. Bijgevolg zijn er tot op heden nagenoeg geen studies uitgevoerd die de  impact van mechanische belasting en onderbelasting op deze IRC/IPP-componenten bestuderen. Daarom zal mijn project (een van) de eerste project(en) zijn om spiervezeltype-specifieke veranderingen te onderzoeken in biologische gebeurtenissen die aan de basis liggen van mechanotransductie bij krachttraining en onderbelasting. Daarom zullen onze resultaten een nieuw licht werpen op moleculaire mechanismen die het beheer van mechanische belasting regelen in Ssp." Doctoraatsopleidingsnetwerk "Mike McNamee" "Departement Bewegingswetenschappen, Onderzoeksgroep Sport- & Bewegingsbeleid, Leuvens Instituut voor Criminologie, Instituut voor Arbeidsrecht" "KU Leuven is de gastinstelling voor de EMJMD MAiSI, waaraan in 2017-2021 3 miljoen euro werd toegekend; en kende nog eens 3 miljoen euro toe in de periode 2020-2025. De kwaliteit van het MAiSI-programma wordt met succes gewaarborgd in al zijn rapporten van het EACEA. Het was vanaf het begin de bedoeling dat MAiSI, zodra MAiSI had aangetoond dat er een markt voor dergelijke graden bestond (het was de eerste in zijn soort ter wereld), een doctoraatsaanvraag zou ontwikkelen. Wat de afgelopen vier jaar naar voren is gekomen, is de moeilijkheid van het managen van een consortium met zes partners. Er werd daarom besloten om het aantal partners terug te brengen tot minimaal 3 (of maximaal 4) partners. Het beoogde ontwerp is een interdisciplinair doctoraat met een promotor van elke partner (die ethische, juridische en sociale disciplinaire belangen bestrijkt), waarbij elke consortiumpartner verantwoordelijk is voor 3 doctoraten (=9 in totaal). Elke partner moet over voldoende expertise beschikken om leiding te geven aan welke discipline/probleem dan ook. We zijn bijna klaar met de voltooiing van een gezamenlijk doctoraatsprogramma (bewegingswetenschappen) met JGU Mainz (die al een MAiSI-consortiumpartner is). We onderzoeken momenteel de opties voor de derde partner. We zijn al positieve gesprekken begonnen met de belangrijkste belanghebbenden op sportgebied ter wereld: het Internationaal Olympisch Comité (dat al zeven MAiSI-studenten heeft gesponsord), de FIFA en het World Anti Doping Agency. Verdere gesprekken zijn gepland met de UEFA en het Bureau voor Drugs en Misdaad van de Verenigde Naties, met wie we uitstekende relaties onderhouden. Ons plan is om gezamenlijk elk van de negen stellingen voor te bereiden op kwesties van mondiaal belang: antidopingwetgeving en ethiek; datarecht en ethiek; ethiek van kunstmatige intelligentie in de sport; georganiseerde misdaad en matchfixing; corruptie bij de organisatie van evenementen; sociaal-juridische implicaties van de erfenis van de Olympische Spelen (mega-evenementen); genetische doping; enzovoort. Het is de bedoeling dat elke student minstens één stageperiode zal doorlopen binnen de gespecificeerde stakeholderorganisatie die met het door de KU Leuven geleide team heeft samengewerkt om het doctoraatsonderzoeksprobleem vorm te geven. Hoewel de aanvraag NIET voor een industrieel netwerk is, streven we er dus naar om een nauwe afstemming aan te tonen met problemen uit de echte wereld van 's werelds belangrijkste belanghebbenden, die elk zullen schrijven ter ondersteuning van het project." "Belt and road initiative: Consequenties van het Chinese ‘Belt and Road Inititiative’ voor de rol en positie van de Vlaamse havens en logistiek" "Joost Hintjens" "Business en Recht Onderzoek" "PROBLEEMSCHETS In oktober 2013 lanceerde de Chinese President Xi Jinping het One Belt, One Road (OBOR) initiatief. Het bestaat uit een massief investeringsproject van 4-8 triljoen dat over 60 landen loopt en meerdere decennia zal duren. Het objectief is de transportverbindingen tussen Azië en Europa (en zijdelings ook Afrika) te verstevigen en ook de tussenliggende gebieden te ontsluiten. Het moet de Chinese maakindustrie de kans geven om op te stijgen in de waardeketen en te evolueren naar een producent van hoogwaardige producten, gebaseerd op regionale toeleveranciers en onderaannemers die dan de laagwaardige componenten aanleveren. De BRI rust op twee pijlers; de eerste is maritiem (Belt), Chinese bedrijven investeerden bijvoorbeeld al zwaar in Europese havens zoals Piraeus en Zeebrugge. De tweede is continentaal (Road) met ontwikkeling van spoor- en wegverbindingen vanuit het Chinese hartland zuid- en westwaarts, zo komen er nu regelmatige treinen uit Chongqing aan in Duisburg, Gent en zelfs Zeebrugge. De verschuiving van transportstromen naar Zuid-Europese havens of naar continentale transportvormen zou grote consequenties kunnen hebben voor de havens in de Hamburg-Le Havre range en de ervan afhangende Europese distributiecentra in de Vlaams-Nederlandse Delta (VND). PROJECTDOEL & METHODOLOGIE Het onderzoek wil in eerste instantie, vertrekkende van een literatuur en veldstudie van de geplande en mogelijk projecten, de mogelijke effecten beschrijven van het BRI voor de Vlaamse logistiek. Vervolgens wil het, vertrekkend van een ketenkostenmodel, de implicaties voor de West-Europese havens monetariseren. De focus ligt hierbij op de directe kosten, de tijdskosten maar ook de externe milieukosten. Tot slot wil het lokale, regionale en supranationale strategieën voor de betrokken bedrijven en overheden meegeven om de voordelen van het BRI te maximaliseren en de nadelen tegen te gaan. Dit alles met een iteratieve terugkoppeling met het werkveld om het voortschrijdend inzicht te toetsen. Concreet, het is een complex onderwerp met veel verschillende aspecten, de onderzoeksvragen zijn dan ook uitgebreid en diep gelaagd. DEEL 1 Detailomschrijving van BRI (kwalitatief) - Wat houdt het BRI nu precies in en wat is het tijdsbestek van het project? (Wat is er al uitgevoerd? Wat is er concreet gepland? Wat zijn de nog niet geplande projecten?) - Wat houdt het Belt deel in detail in? (Wat is gepland in de Europese unie? Waar zijn knelpunten die relevant zijn voor de EU?) - Wat houdt het Road deel in detail in? (Wat is gepland in de Europese unie? Waar zijn knelpunten die relevant zijn voor de EU?) - Wat is de rol van de Asian Infrastructure Investment Bank en Hoe verhoudt die zich tegenover de EIB en de Wereldbank? DEEL 2 Directe ketenkosteneffecten (kwantitatief) Hoe beïnvloedt het BRI de generaliseerde ketenkosten van de maritieme ketens door VND? - Hoe zal de Belt-route zich verhouden, kostgewijs, tegenover de huidige VND-route? - Hoe zal de Road route zich verhouden, kostgewijs, tegenover de huidige VND-route? - Hoe zal BRI het marktaandeel van VND als Europese maritieme Hub en Europese maritieme toegangspoort beïnvloeden? DEEL 3 Externen kosteffecten (kwantitatief) Hoe veranderen de verschillende BRI-routes de externe (milieu) kosten tegenover de huidige routes, dit zowel wat betreft het Road-aspect als het Belt-aspect? DEEL 4 Scenario analyse (kwalitatatief) Wat zijn de factoren die het succes of het falen van BRI in Europa kunnen beïnvloeden? - Welke scenario’s zijn er mogelijk? - Wat is de waarschijnlijk van elk scenario? - Wat zijn de effecten van elk scenario op de West-Europese havens? - Hoe kunnen de actoren in de havengeorienteerde ketens zich voorbereiden op de verschillende scenario’s? DEEL 5 Beleidsmaatregelen ter bescherming op de marktpositie van de VND (kwalitatief) Wat kunnen de verschillende beleidsniveaus doen? • Hoe kunnen de actoren in de VND BRI gebruiken ter versterking van zijn marktpositie? • Hoe kunnen de actoren in de VND BRI bijsturen om zijn marktaandeel te bewaren? Voor de kwalitatieve delen wordt gebruik gemaakt van een literatuurstudie, interviews met bevoorrechte getuigen en bezoeken aan belangrijke knooppunten. De interviewees, allen professionele specialisten uit de logistieke (haven)sector of relevante beleidsmakers, zullen gecontacteerd worden via de sectororganisaties zoals VEA en OTM, de partnerscholen en het eigen netwerk. Voor de interviews zal gewerkt worden met een vast panel van deelnemers om doorheen het verloop van het project de gaandeweg vergaarde informaties te kunnen aftoetsen in een Delphi stijl (Landeta, 2006; Linstone & Turoff, 2011)" "Have a little FAITH in me" "Joke De Wilde" "EQUALITY ResearchCollective, 360° Zorg en Welzijn" "In de jeugdhulp is een intensieve, individuele opvolging en begeleiding van elk kind en elke jongere van levensbelang. Een onderdeel van deze begeleiding is het houden van individuele begeleidingsgesprekken. Toch is de motivatie voor deelname aan individuele gesprekken niet altijd even groot bij jongeren die, vaak nood hebben aan opvolging. Daarenboven is voor veel kinderen en jongeren het aangaan van een gesprek rond beladen thema's geen evidentie. Vanuit het werkveld wordt dan ook actief gezocht naar methodieken en tools om deze begeleidingsgesprekken te motiveren en te faciliteren. Deze studie heeft als doel om te onderzoeken of IT een rol kan spelen bij het ontwikkelen van een digitale tool (die we verder als vertelinstrument benoemen) die ondersteunend kan werken binnen individuele gesprekken met kinderen en jongeren binnen de jeugdhulp. Een kwalitatieve individuele begeleiding vormt immers een noodzakelijke voorwaarde voor een constructieve hulpverlening. Een gespreksinstrument dat zowel motiverend als faciliterend werkt voor het voeren van individuele begeleidingsgesprekken betekent een duidelijke meerwaarde voor de hulpverlening. Het gespreksinstrument kan gesprekken rond moeilijke onderwerpen faciliteren, daar er gewerkt zal worden met beeldend en metaforisch materiaal. Gezien hun affiniteit met de digitale wereld motiveert het digitaal karakter van het instrument kinderen en jongeren om het gesprek aan te gaan. Het gespreksinstrument kan tevens gegevens bewaren, wat bijdraagt tot continuïteit in het hulpverleningsproces. Het gespreksinstrument wordt opgebouwd vanuit het werkveld, zowel vanuit de kinderen en jongeren als vanuit hun begeleiders. Zij leveren de input aan om de tool op maat uit te bouwen. Drie organisaties hebben zich geëngageerd om actief deel te nemen aan dit praktijkgericht participatief handelingsonderzoek: • Vzw Martens-Sotteau • MFC Binnenstad en • MFC Sint-Gregorius De eerste twee organisaties in de jeugdzorg worden erkend en gesubsidieerd door het agentschap Jongerenwelzijn. MFC Gregorius valt onder het VAPH (Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap). Binnen MFC Gregorius gaan we enkel aan de slag met de leefgroepen type 3, nl. kinderen en jongeren met een GES problematiek (gedrags- en/of emotionele stoornis). Deze leefgroepen type 3 sluiten immers qua profiel aan bij de leefgroepen die deelnemen binnen de jeugdhulp. We krijgen inzicht in de struikelblokken maar ook positieve elementen van dergelijke individuele begeleidingsgesprekken. Er wordt een gedegen inzicht verworven in het gebruik van IT als taal: hoe kan IT zowel motiverend als faciliterend werken in een gesprekscontext." "De structurele prestatie van gecorrodeerde gewapende betonnen balken: experimentele en numerieke studies voor de beoordeling van gecorrodeerde gewapende betonnen balken" "Els Verstrynge" "Bouwmaterialen en Constructies" "Het beoordelen van de structurele prestaties van constructies in gewapend beton, die zijn aangetast door chloride-geïnduceerde corrosie, is een belangrijk onderzoeksonderwerp met een grote maatschappelijke impact. In de literatuur bestaan verschillende modellen om de buigcapaciteit van gecorrodeerde balken in gewapend beton te voorspellen. Deze modellen beschouwen corrosieschade op basis van schaderelaties gekalibreerd met een specifieke set gegevens. De verscheidenheid aan benaderingen en verbanden bij het opnemen van putcorrosie en aantasting van de hechting tussen wapening en beton maakt het een uitdaging om deze modellen uit te breiden voor de beoordeling van door corrosie beschadigde constructies. Daarom onderzoekt dit proefschrift een modelleringsbenadering, die corrosieschade incorporeert zonder de noodzaak van gekalibreerde schaderelaties.Om het doel van dit proefschrift te bereiken, is een fundamentele studie noodzakelijk naar zowel de relatie tussen de verschillende soorten corrosieschade (reductie van de wapeningsdoorsnede, corrosie-geïnduceerde scheuren en aantasting van de hechting tussen wapening en beton) en hun invloed op de buigcapaciteit. Versnelde corrosieproeven werden uitgevoerd om enerzijds de relatie tussen de longitudinale en transversale corrosiescheuren te bestuderen, en anderzijds de invloed van het wapeningsschema op de evolutie van de reductie van de doorsnede en putcorrosie van de wapening. Vervolgens zijn buigtesten uitgevoerd om de invloed van putcorrosie en de degradatie van de hechting tussen wapening en beton op het buiggedrag te bestuderen, voornamelijk de ontwikkeling van buigscheuren en buigcapaciteit.In het proefschrift worden twee soorten modellen ontwikkeld. Een 2D RC trekstaafmodel en een 2D numeriek model werden ontwikkeld op basis van de beproefde balken. Het RC-trekstaafmodel heeft tot doel een methode te ontwikkelen om de ontwikkelde scheurpatronen te simuleren via een aangepaste interface stijfheid. Het model wordt ook gebruikt om de reductie van de buigcapaciteit in functie van de gemiddelde en lokale dwarsdoorsnedeverliezen van de wapeningsstaaf te bestuderen. De ontwikkelde modothen incorporeren corrosieschade zonder de noodzaak van empirische schaderelaties. De 2D-balkmodellen bevatten naast de putcorrosie ook de interface stijfheid om de vermindering van de buigcapaciteit te voorspellen. De voorspellingen worden gevalideerd door de numerieke resultaten te vergelijken met de experimentele.Als toepassing wordt het ontwikkelde model uitgebreid om de residuele buigcapaciteit te beoordelen op basis van scheurwijdtemetingen van  corrosie-geïnduceerde scheuren. Verschillende relaties tussen de scheurwijdte en het corrosieniveau worden bestudeerd. Er worden drie relaties gebruikt, die zijn gekalibreerd op basis van proefstukken met één staaf, twee staven of gekalibreerd via een uitgebreide dataset uit de literatuur. De laatstgenoemde relaties omvatten parameters zoals de diameter van de wapening, de betondekking en de eigenschappen van het beton. De betrouwbaarheid van de voorspelling via elk type relatie wordt beoordeeld door partiële veiligheidsfactoren van de modelleringsfout af te leiden."