Titel Promotor Affiliaties "Korte inhoud" "Metallogenese van de Cu-Co ertsafzettingen in de Centraal Afrikaanse Copperbelt, informatie uit REE patronen en het Lu-Hf isotopisch systeem." "Philippe Muchez" "Afdeling Geologie" "Dit project focust op de Centraal Afrikaanse Copperbelt, een Neoproterozoïsche stratiforme Cu-Co ertsprovincie en bestaat uit drie delen. Het eerste deel focust op de geotectonische evolutie van de sokkel in de omgeving van het Katanga Bekken waarin de ertsafszettingen voorkomen. Het tweede deel gebruikt zeldzame aarde patronen in gangcarbonaten die geassocieerd zijn met de ertsen als proxies voor de hydrothermale mineralisatie-gerelateerde processen. Het laatste deel onderzoekt het potentieel van het Lu-Hf isotopensysteem voor datering en tracering van de metaalbronnen.Deel I. Geotectonische evolutie van de Centraal Afrikaanse Cratons voorafgaand aan de Neoproterozoische mineralisatie in de Copperbelt De Centraal Afrikaanse Copperbelt is één van de drie voornaamste stratiforme koperertsbekkens, samen met het Siberische Kodaro-Udokan bekken en het Centraal Europese Kupferschiefer bekken. De gunstige architectuur en beschikbaarheid van metalen die resulteerde in de vorming van de gigantische Copperbelt erts provincie wordt uiteindelijk bepaald door de tektonische evolutie die de Neoproterozoische mineralisatie voorafgaat. Daarom onderzocht dit project in een eerste fase de tektonische geschiedenis van de omliggende sokkel eenheden, via bulk geochemische gegevens van representatieve magmatische en metasedimentaire monsters van de sokkel eenheden rond de Copperbelt, in combinatie met beschikbare Sr-Nd isotopen.De verarmde mantel Nd model ouderdommen geven korstresidentie tijden van 2.4-2.6 Ga aan voor granitoide gesteenten in de oostelijke Domes regio, terwijl ortho- en paragneissen in het Mwombezhi massief variabele residentietijden tussen 2.2 en 3.1 Ga geven. Deze ouderdommen sluiten een juveniele Paleoproterozoische eilandboog herkomst uit en tonen aan dat de Domes massieven direct onder de Copperbelt cryptische Archeaan bronnen bevatten, zowel in het centraal gelegen Mwombezhi massief als in het oostelijke deel van de Domes regio. De leeftijden zijn grotendeels gelijk aan die in de aangrenzende Mansa regio in het Bangweulu Block, waar meta-vulkanieten model ouderdommen geven van 2.2 tot 2.3 Ga, terwijl dit bij de geassocieerde granieten rond 2.5 Ga ligt. In de centrale Bangweulu regio hebben granitoide gesteenten modelouderdommen van 2.9, 3.1 en 3.6 Ga, terwijl metasedimenten in deze regio tussen 1.9 en 2.6 Ga ligt. De Irumide Gordel omvat modelouderdommen tussen 2.5 en 3.2 Ga, wat consistent is met de voorgestelde evolutie als gemetacratoniseerde rand van het Bangweulu Block. De gegevens voor de Bangweulu en Irumide regio’s bevestigen dus de overvloedige herwerking van korstmateriaal sinds het Archeaan. De petrochemische en isotopische gelijkenissen tussen de stollingsgesteenten in de oostelijke Domes lijkt het voorgestelde Paleoproterozoisch magmatisme in de context van een noord-zuid gerichte convergentie te bevestigen.De geochemische samenstelling van de mafische Kibara gesteenten is consistent met een eilandboog-type gesteenten. In combinatie met de modelouderdommen van 2.7-2.8 Ga en een sub-suite van zwak metalumineuze granieten bevestigt dit de eerder afgeleide actieve continentale rand rond 1375 Ma. Dit laatste is moeilijk te rijmen met de voorgestelde gelijktijdige intracratonische evolutie voor de aangrenzende Karagwe-Ankole Gordel, aangezien beide Mesoproterozoische gordels zijn gebonden aan de Congo en Tanzania-Bangweulu platen. Gebaseerd op een geïntegreerde geochemische, radiometrische en structurele dataset, hebben we een nieuw regionaal geodynamisch kader voorgesteld met een overgang van een extensioneel naar een collisioneel regime in de Karagwe-Ankole Gordel. Dit kader verklaart de aanwezigheid van arc-type meta-vulkanieten in de Karagwe-Ankole Gordel en het sedimentaire hiaat op 1375-1220 Ma. Dit impliceert een back arc bekken setting voor de Karagwe-Ankole Gordel, gesuperponeerd op een grote magmatische provincie zoals blijkt uit het voorkomen van de Lake Victoria Dyke Swarm rond 1370 Ma. De ultramafische gelaagde complexen die intrudeerden op 1400-1375 Ma langsheen het Kabanga-Musongati alignment zijn waarschijnlijk gerelateerd aan asthenosferische opwelling langs een transcrustale zwakte zone, die waarschijnlijk overeen komt met een paleo-sutuur.De samenstelling van de sterk peralumineuze granieten in de Kibara Gordel is niet indicatief voor een specifieke tectonische setting, maar is consistent met een oorsprong gerelateerd aan metapeliet dehydratie smelten. De gelijkaardige isotopische compositie met de zwak metalumineuze granieten suggereert dat ze voornamelijk gelijkaardig korstmateriaal opsmelten. De precieze context voor het magmatisme rond 1000 Ma in de Kibara Gordel blijft enigmatisch. Mantel delaminatie zou de hitte kunnen genereren die nodig is om volumineuze granietintrusies te genereren, maar zou ook geassocieerd zijn met beperkt mafisch magmatisme, wat niet gekend is in deze regio. De huidige aanwijzingen wijzen op een collisionele setting, wat meteen ook het voorkomen van orogeen-type goudafzettingen in deze regio verklaart.Deel II. Systematiek van zeldzame aarde en yttrium (REEY) patronen in gangcarbonaten: potentieel voor traceren van metaalbronnen en hydrothermale evolutieDe oorsprong van de Copperbelt ertsen wordt geïnterpreteerd als het resultaat van uitloging van de sokkelgesteenten door hete pekels die doorheen het bekken bewegen. De resulterende metaal-rijke pekel interageert vervolgens met de sedimentaire eenheden rijk aan sulfiden en organisch materiaal, waardoor de metaal-sulfide afzettingen ontstonden. Het tweede deel van het project richt zich op de mogelijkheden van zeldzame aarde en yttrium (REEY) patronen in gangcarbonaten die samen voorkomen met de sulfide-ertsen, voor het traceren van metalen bronnen en hydrothermale processen. In een eerste fase wordt een source-sink aanpak ontworpen om de belangrijkste processen die de hydrothermale massa-overdracht van REEY bepalen te visualiseren. De toevoeging van zeldzame aarden tijdens vloeistof-gesteente interactie is een complexe functie van de stabiliteit van de aanwezige mineralen bij de specifieke interactieomstandigheden. De momenteel beschikbare benaderingen voor dit proces voornamelijk empirisch. Langs het traject van de vloeistof naar de ertsafzetting wordt de REEY fractionering eveneens beïnvloed door complexatie en sorptie, twee processen die de saturatietoestand van REEY-sequestrerende minerale fasen mee beïnvloeden. Afhankelijk van de mineralogische controle van de gesupersatureerde mineraalfase kan Rayleigh fractionatie langs het traject de REEY fractioneren. Op de plaats van de ertsafzetting worden de REEY vervolgens herverdeeld volgens de mineralogische controle door gangcarbonaat, de coprecipiterende mineralen en de retentie in stabiele complexen in de vloeistof.Uit deze systematische aanpak blijkt dat de uiteindelijke patronen in de gang carbonaten een complexe functie zijn van gesuperponeerde processen waarvoor kwantitatieve data ontbreekt. Terwijl de toepasbaarheid voor de tracering van de metaalbronnen hierdoor wordt beperkt, kunnen REEY patronen in gangcarbonaten worden aangewend voor identificatie van de dominante hydrothermale processen die de uiteindelijke patronen op de plaats van de erts-afzetting bepalen.Deze aanpak werd vervolgens toegepast op zes ertsafzettingen, om de REEY variatie op afzettingsschaal ten gevolge van fractionering door hydrothermale processen in de verschillende stadia in de meerfasige mineralisatie te testen, en ook om de aanwezigheid van een lithologie-afhankelijk gastgesteente effect te controleren.De Kamoto en Luiswishi afzettingen zijn twee Co-rijke Congo-type stratiforme afzettingen die gevormd zijn in carbonaatgesteenten. De dolomietische gangmineralen geassocieerd met de ertsen worden hier gekenmerkt door een extreme verarming in de lichte zeldzame aarden (LREE), opwaarts convexe patronen genormalizeerd over de Post-Archeaan Average Shale (PAAS) samenstelling en relatief lage totale zeldzame aarde concentraties. De opwaarts convexe vorm is duidelijker in de Kamoto gangdolomieten dan in de Luiswishi gangdolomieten, en deze laatste vertonen algemeen meer negatieve Eu anomalieën. Magnesieten uit Luiswishi tonen log-lineaire stijgende patronen consistent met de verwachte mineralogische controle door magnesiet. De verschillende dolomiet-patronen tussen beide ertsafzettingen in termen van Eu anomalieën en midden tot zware zeldzame aarde fractionering kan worden toegeschreven aan verschillende fysisch-chemische omstandigheden tijdens mineralisatie, zoals bijvoorbeeld een hogere metamorfosegraad in Luiswishi. Algemeen wijzen deze kenmerken op precipitatie van een LREE-selectieve fase langsheen het traject van het mineralizerend fluidum, mogelijks een fosfaat of een carbonaat mineraal.De Nkana en Konkola afzettingen zijn Zambia-type stratiforme ertsafzettingen met een respectievelijk hoog en laag Co gehalte, en worden voornamelijk omgeven door siliciclastische gesteenten, met variabele voorkomens van carbonaat gastgesteenten. De REEY patronen in dolomiet en calciet uit Nkana evolueren van opwaarts-convexe PAAS-genormalizeerde patronen tot log-lineair stijgende patronen. Samen met de petrologische en structurele karakteristieken wijst dit erop dat de patroonevolutie gerelateerd is aan de evolutie van relatief lage temperatuurscondities naar greenschist facies omstandigheden. De LREE verarming bij Nkana en Konkola is niet zo uitgesproken als in de Kamoto en Luiswishi dolomieten en de totale REE concentraties zijn over het algemeen hoger. De verschillen tussen de onderzochte Zambia-type en Congo-type ertsafzettingen wijzen daarom op een verschillend gastgesteente effect.De opwaarts convexe PAAS-genormalizeerde REEY patronen in de gangcarbonaten uit de ader-type Dikulushi ertsafzetting zijn consistent met een mobilisatie van de vroege Cu-Pb-Zn mineralisatie fase door een latere Cu-Ag fase, zoals gesuggereerd door de gelijkaardige vorm van de patronen. De lagere totale zeldzame aarde concentraties geven aan dat dit gebeurde, bij condities die minder gunstig zijn voor REEY transport. De PAAS-genormalizeerde REEY patronen van de gangdolomieten geassocieerd met de adertype Kipushi ertsen, zijn ofwel vlak tot opwaarts convex zonder significante Eu anomalieën bij Fe- en Mn-rijke gangdolomieten, ofwel opwaarts convex met een sterke LREE verarming, uitgesproken negatieve Eu anomalieën en algemeen hogere zeldzame aarde concentraties in Fe- en Mn-arme gangdolomieten. Deze patroontypes in combinatie met de verschillen in redox-gevoelige elementen zijn indicatief voor een overgang naar meer oxiderende omstandigheden in het mineraliserend fluidum.Deel III. Daterings-potentieel van de Lu-Hf en Sm-Nd methode voor hydrothermale carbonaten.Het laatste deel van dit project richt zich op het daterings-potentieel van de Lu-Hf en Sm-Nd isotoop systemen voor hydrothermale carbonaten. Beide dateringsmethoden werden getest op gangdolomieten geassocieerd met de Kipushi ertsafzetting. Hf kon niet op betrouwbare wijze worden opgespoord binnen de isotoopverdunde fracties en in niet-verdunde fracties. De lage Hf concentraties impliceren dat preconcentratie methoden waarschijnlijk noodzakelijk zijn voor een succesvolle Lu-Hf datering van hydrothermale carbonaten. De Sm-Nd ratios werden berekend uit de isotoop-verdunning op identieke stalen. De gelijkaardige Sm/Nd ratios en huidige Nd isotoopsamenstelling suggereren dat monsters ongeveer gelijke initiële Nd isotoop ratios bevatten. Gegevens met een grotere spreiding in Sm/Nd ratios zijn nodig om het dateringspotentieel van deze methode te bevestigen." "Monsters van de Apocalyps: een link tussen anoxia, mutaties, extincties en strata-gebonden REE ertsen" "Thijs Vandenbroucke" "Vakgroep Geologie, United States Geological Survey, Indiana University" "Massa-extincties in het Ordovicium-Siluur waren tekenend voor de evolutie van de biosfeer. Nieuwe data tonen abrupte veranderingen in de mariene C-cyclus en het klimaat die het huidig paradigma over oorzakelijke verbanden tussen afkoeling en extinctie in twijfel trekken. Onze pilootstudie toont een opvallende correlatie tussen sterk misvormd fossiel plankton (met organische wand), en een dramatische toename in redox-gevoelige metalen (toxisch voor mariene organismes), gedurende deze events. Analoog aan misvormingen in moderne organismes die veroorzaakt zijn door pollutie met zware metalen, suggereert onze ontdekking dat metaal-gedreven teratologie een nieuwe forensische methode kan worden om de processen achter deze geologische evenementen te begrijpen. Door onze nieuwe methode toe te passen, zullen we bepalen of pollutie door metalen een bijdrage leverde aan massa-extincties in het Siluur, en of deze metaal-pieken het gevolg waren van redox-veranderingen gedurende ‘Ocean Anoxic Events (OAEs)’. We testen meteen ook onze ontluikende hypothese dat het de enorme uitstoot van nutriënt-rijke pekel in oceanen, tijdens de vorming van Zn-Pb sedex afzettingen, was die aan de basis lag van de enigmatische OAEs. Een praktische toepassing van deze nieuwe methode, ligt in het identificeren van grote metaal- en REE-afzettingen zijn die gevormd zijn als het gevolg van de redox-veranderingen, en groot genoeg zijn om de tekorten aan deze kritieke rijkdomen aan te pakken." "Opvolgen van populatietrends en bio-indicatoren van ree in verschillende gebieden teneinde de gevolgen van lokale situaties en beheerregimes te kunnen opvolgen" "Aquatisch Beheer, Natuurrapport & adviescoördinatie, Faunabeheer en invasieve soorten, Faunabeheer" "In verschillende gebieden in Vlaanderen (Meerdaalwoud, Zoniënwoud, Merodebossen en omgeving, Hallerbos, Drongengoed, Domeinbossen Ravels en de Hoge Vijvers Arendonk) levert het INBO sinds 2006 de ondersteuning, en staat het in voor de coördinatie en dataopslag, kwaliteitscontrole en data-analyse van kilometertellingen als instrument voor het opvolgen van veranderingen in de lokale reewildpopulaties. De aanleiding van de reetellingen in een specifiek gebied kan verschillend zijn (Arendonk - Ravels : licentiejacht project / Meerdaal : driejarenplan project / Drongengoed : afspraken met OVL / Zoniën : implementatie samenwerking 3 regio's .....). Omwille van dezelfde soort activiteiten en interne organisatorische redenen zijn alle tellingen hier gebundeld in één project. De verschillende gebieden zijn voorbeelden van verschillende mogelijke concrete beheerregime's en/of situaties. Naar aanleiding van de besparingen werd in 2014 beslist om slechts in drie gebieden de tellingen verder te zetten: Domeinbossen Ravels en de Hoge Vijvers Arendonk, Meerdaal en Zoniënwoud. De tellingen in deze drie gebieden laten toe de trends op te volgen in gebieden onder drie verschillende beheerregimes: geen jacht, normale verpachting en licentiejacht. Deze drie gebieden staan onder eigen beheer van ANB, wat een nauwgezette opvolging van het driejarenafschotplan mogelijk maakt." "Omgaan met red tape: Hoe culturele, organisationele en individuele variabelen de negatieve impact van red tape op het welbevinden van publieke professionals kunnen verlichten." "Bert George" "Vakgroep Bestuurskunde en Publiek Management" "Red tape is één van de grote uitdagingen binnen hedendaagse publieke organisaties. Regels die een werklast tot gevolg hebben maar waarvan de functionaliteit niet helder is, vallen onder de definitie van red tape. Wetenschappers binnen publiek management stellen dat red tape een negatieve impact heeft op het welbevinden van publieke professionals zoals bijvoorbeeld leerkrachten. Steeds meer empirische studies bevestigen dit argument. Toch verschilt deze impact op welbevinden per studie en is onbekend wat deze variatie verklaart. Vanuit het veld van contextual human resource management stel ik dat verschillende variabelen op het gebied van cultuur, de organisatie en het individu deze variatie mogelijk verklaren. Dit project heeft tot doel om, ten eerste, uit academische literatuur variabelen op het gebied van cultuur, de organisatie en het individu te identificeren die de impact van red tape op het welbevinden van publieke professionals modereren. Ten tweede om te testen en te verduidelijken of en hoe specifieke variabelen op het gebied van cultuur, de organisatie en het individu de impact van red tape specifiek op leerkrachten kunnen verlichten. Dit project bestaat uit een systematische literatuurstudie en drie mixed-methods studies om modererende variabelen te identificeren, te testen en te verklaren. Dit project biedt een nieuwe benadering van het huidige onderzoeksveld. De resultaten helpen beleidsmakers wereldwijd te begrijpen hoe men de impact van red tape kan verlichten." "Digitaal mee!" "Wannes Heirman" "Business en Recht Onderzoek, Stadskracht, Stad Sint-Niklaas, AP Hogeschool Antwerpen" "Probleemstelling Het lokaal bestuur van Sint-Niklaas ontvangt Europese, federale en Vlaamse subsidies om te werken rond digitale inclusie. Alle nieuwe acties die met deze middelen worden opgezet en de reeds bestaande initiatieven om de digitale kloof te dichten, worden gebundeld onder de noemer ‘Digitaal Mee’. Deze acties zetten in op vier domeinen: • toegang tot digitale technologie (door een uitleendienst voor hardware, een aanbod aan betaalbaar internet, openbare computerruimtes …) • digitale vaardigheden (door workshops, vormingen, cursussen …) • motivatie (door thematische communicatiecampagnes, outreachend werken …) • ondersteuning (door digipunten, digicafés, digibuddy’s, hulp aan huis …) Het lokaal bestuur wil zicht krijgen op de impact op het verkleinen van de digitale kloof van de Digitaal Mee-acties. Hiervoor vragen ze dat de opdrachtgever een nodenbevraging afneemt bij de inwoners van Sint-Niklaas en een nul- en een impactmeting uitvoert. Onderzoeksvragen 1) Nodenbevraging: een onderzoek bij de inwoners van Sint-Niklaas (en deelgemeenten) naar de digitale kloof. Welke drempels en problemen ervaren zij? Wat hebben ze (nog) nodig om digitaal mee te zijn? Met deze bevraging willen ze bekijken of we op de juiste domeinen actie ondernemen. 2) Nulmeting: in kaart brengen van de huidige stand van zaken van de vier domeinen (toegang, vaardigheden, motivatie en ondersteuning) voor de inwoners van Sint-Niklaas (en deelgemeenten). Deze meting heeft als doel de basis te leggen voor de impactmeting. 3) Impactmeting: periodiek in kaart brengen van de impact die de verschillende e-inclusieacties teweegbrengen op de vier domeinen (toegang, vaardigheden, motivatie en ondersteuning) bij de inwoners van Sint-Niklaas (en deelgemeenten). Met deze impactmeting willen ze hun beleid bijsturen en bestendigen. Methodologie Een adequate inschatting van de gecompliceerdheid of complexiteit van een interventie is cruciaal om tot een bruikbare verzameling van veranderingstheorieën te komen. Het lijkt ons in het geval van de Digitaal Mee in Sint-Niklaas aangewezen om te kiezen voor een analyse van de programmatheorie op twee algemene niveaus. 1) Het niveau van de dienstverlening: de dienstverlening en begeleiding aan de einddoelgroep, namelijk meerderjarige burgers met een hoog risico op digitale uitsluiting. 2) Het niveau van governance relaties: lokale samenwerking tussen betrokken, dienstverlenende stakeholders en de manier waarop deze samenwerking wordt omkaderd. Verder kunnen we de veranderingstheorieën bijvoorbeeld structureren aan de hand van de primaire doelstellingen of organisatie structuur. Onderzoeksmethoden per werkpakket: • Nodenanalyse: o Vijf tot tien diepte interviews (te bepalen) met proxies van de doelgroepen van Digitaal Mee initiatieven. o Aanvullende focusgroepen met burgers waarvan de opdrachtgever (stuurgroep), coördinatoren van initiatieven voor digitale inclusie (zie WP2) en geïnterviewde proxies aangeven dat er een gebrek is aan inzicht in hun noden en drempels. o Een online survey voor professionals en vrijwilligers van de Digitaal Mee initiatieven. • Nulmeting en herhalingen van de meting o Gesprek/interview over de doelrealisatie en registratiedata met de coördinatoren (of databeheerders) van de vier programma’s binnen Digitaal Mee: Digibank Sint-Niklaas, Digivaardig Sint-Niklaas, Verder Digitaal en e-inclusion by desing. o Secundaire analyse van de data analyse (nulmeting) o Het voorstellen van nieuwe indicatoren (en het eventueel verwijderen van huidige indicatoren) o Twee herhalingen van deze meting en een discussie van deze data met betrokken stakeholders (bijvoorbeeld in stuurgroep) in een vergelijkend perspectief. • Impactevaluatie o Focusgroepen met sociale professionals en vrijwilligers o Interviews met eindgebruikers van (een selectie van) de Digitaal Mee initiatieven o Focusgroepen met coördinatoren met en focus op governance relaties o Aanbevelingen en disseminatie" "Tussen grenzen: empathie en pacifisme in de essays van Vernon Lee (1900-1935)" "Elke D'hoker" "Onderzoeksgroep Engelse Literatuur, Leuven" "Het denken over en de verbeelding van empathie in het werk van Vernon Lee heeft recent meer aandacht gekregen in het kader van de recente herinterpretaties van empathie in recente filosofie en literaire kritiek. Bestaande benaderingen van empathie in het oeuvre van Lee gaan echter voorbij aan de nauwe samenhang tussen haar essays over empathie en haar pacifistische geschriften tijdens en kort na de eerste wereldoorlog. Deze dissertatie onderzoekt de doorwerking van Lee’s denken over empathie in de essays, artikels en nota’s die ze publiceerde in de eerste decennia van de 20ste eeuw. Er wordt aangetoond dat empathie voor Lee niet verwant is aan identificatie, maar te maken heeft met spanningen, wrevel en onbehangen en dat deze emoties voor haar de basis vormen van elke ontmoeting met het vreemde. Voor Lee is empathie ondenkbaar zonder dit spanningsproces dat tegelijk ook de hoeksteen vormt van haar pacifisme en haar toelaat de confrontatie met de ander/het vreemde te denken zonder negatie en geweld. Het eerste hoofdstuk biedt een gedetailleerde analyse van Lees conceptualisering van empathie in de essays in Beauty and Ugliness and Other Studies in Psychological Aesthetics (1912), The Beautiful: An Introduction to Psychological Aesthetics (1913) en de inleiding op Clementina Anstruther Thomson’s Art & Man: Essays & Fragments (1924). Het tweede en derde hoofdstuk bespreken, respectievelijk, Lee’s essays over de oorlog en haar essayistische nota’s bij het toneelstuk Satan the Waster: A Philosophic War Trilogy with Notes and Introduction (1920)." "De esthetiek van gezondheid en ziekte in het werk van Vernon Lee" "Ortwin de Graef" "Onderzoeksgroep Engelse Literatuur, Leuven" "Het project zal onderzoeken hoe de binaire aspecten van gezondheid en ziekte voorkomen in het ten onrechte over het hoofd geziene oeuvre van Violet Paget/Vernon Lee (1856 - 1935), met als doel haar geschriften te situeren in het hedendaagse discours rond wetenschap, esthetiek, ethiek en kosmopolitische identiteit. De complexe verwevenheid van de bovennatuurlijke ontmoeting, nationale identiteit en ziekte, en de esthetische ervaring van het mooie en gezondheid in Lee's werk verdienen een diepgaande analyse, tegen de achtergrond van de preoccupatie met estheticisme, degeneratie en ziekte in het fin de siècle. De studie zal een bijdrage leveren aan de groeiende studie over Lee, die zich bezighoudt met haar bovennatuurlijke fictie en essays in het licht van haar grote belangstelling voor een breed scala aan wetenschappelijke disciplines, zoals blijkt uit de opmerkelijke verscheidenheid aan titels die ze beweerde te hebben gelezen in haar brieven en haar boeken met aanzienlijke marginalia die bewaard worden in het British Institute of Florence." "Connect 2019: FREEFORM.EU: Vrij van Optiek Europa, Pilootlijn for Volgende Generatie Free Form Optiek" "Hugo Thienpont" "Innoviris, Fotonica Team Brussel, Toegepaste Natuurkunde en Fotonica" "De focus van deze freeform optiek pilootlijn is op de open toegang naar de productie van geavanceerde fotonica componenten en systemen en andere gerelateerde diensten includief ontwerp en karakterisering. De pilootlijn zal alle stages omvatten van productie tot testen, voorzien van een lage barrière toegang naar lage en medium productie volumes en de processen zullen geschaald worden aan hoge productie volumes." "Naar een gezonde werkomgeving: het ontwikkelen en testen van interventies in de strijd tegen HIV- en tuberculosestigmatisering bij het gezondheidspersoneel in de Free State provincie, Zuid-Afrika." "Edwin Wouters" "Centrum voor Demografie, Familie en Gezondheid" "De Zuid-Afrikaanse gezondheidszorg wordt geconfronteerd met een verwoestende co-epidemie van HIV en tuberculose (TB), en dit terwijl het systeem ook worstelt met ernstige personele tekorten. Deze gevaarlijke cocktail van een ernstige epidemie in combinatie met beperkte menselijke middelen maakt de stigmatisering van gezondheidspersoneel met HIV en/of tuberculose tot een bedreiging voor de gezondheid van niet enkel dit personeel maar ook de gehele bevolking die de gezondheidsdiensten gebruikt.Als antwoord, wil het voorgestelde DOCPRO BOF-project (1) de omvang en de determinanten van HIV- en TB-stigmatisering bij het gezondheidspersoneel achterhalen, alsook wetenschappelijk gefundeerde interventies ter bestrijding van HIV- en TB-stigmatisering bij deze personeelsgroep (2) ontwikkelen en (3) testen. Wat betreft de methodologie, wordt een cluster randomized controlled trial in acht openbare ziekenhuizen (een minimum van 584 respondenten verdeeld over 4 interventie- (347 respondenten) en 4 controleziekenhuizen (237 respondenten)) in de Free State provincie in Zuid-Afrika gehanteerd. Dit design stelt het project in staat om bovenvermelde onderzoeksvragen optimaal te beantwoorden en aldus het netto effect van de interventies op de stigmatisering binnen de gezondheidszorg te evalueren.De voorspoedige uitvoering van het vooropgestelde project en de succesvolle beëindiging van het vooropgestelde doctoraatstraject worden gegarandeerd door: (1) het innovatieve karakter en het solide methodologisch design van het project; (2) de beschikbaarheid van VLIR-UOS onderzoeksmiddelen om de onderzoeksactiviteiten in het Zuiden te bekostigen, (3) de stabiele, langdurige onderzoeksrelatie tussen de Belgische en de Zuid-Afrikaanse partner – Prof. Edwin Wouters is officieel aangesteld als senior research associate van het Centre for Health Systems Research & Development in Zuid-Afrika – en (4) de unieke kans om als Belgische doctoraatsstudent de vruchten te kunnen plukken van een grootschalig, internationaal onderzoeksproject." "Implementation of the fee exemption for caesarean section policy (FECSP) in non-state health facilities in Benin: Does it work (or not)? Why (not)? How to improve it?" "Sosthène Adisso, Wim Van Damme, Bruno Marchal" "Vrije Universiteit Brussel, Gezondheidsbeleid, Complexiteit en Gezondheid" "Although there is good evidence concerning cost-effective strategies to decrease maternal and neonatal morbi-mortality, their implementation in low-income countries, like Benin, often fails. This project uses the Fee Exemption for Caesarean Section Policy to study the causes of implementation failure. It will develop a policy implementation score, assess policy implementation in state and in non-state facilities, and assess why, how and in which conditions policy implementation succeeded or failed. This study combines a multiple case study design with a cross-sectional study design. First, a comprehensive policy implementation score will be developed. Second, the policy implementation will be measured through a cross-sectional study in a representative sample of policy beneficiaries. Third, 4 comparative case studies (in 2 state and 2 non-state facilities) will be conducted using the realist evaluation approach. For each case, the policy implementation score will be the outcome of interest, and policy uptake adoption and implementation will be assessed, as well as the context conditions that facilitate or hinder implementation. This study should allow for a better understanding of policy implementation by comparing state and non-state facilities and provide insights that may guide the design and implementation of other policies, including Universal Health Coverage policies."