Titel Promotor Affiliaties "Korte inhoud" "De vrijheid van onderwijs. Een onderzoek naar de betekenis van de vrijheid van richting en de doorwerking ervan in het Vlaamse onderwijsbeleid" "Stefan Sottiaux" "Onderzoekseenheid Publiekrecht" "Dit onderzoek gaat na in welke mate de vrijheid van richting, i.e. de vrijheid van onderwijsverstrekkers om de inhoud van hun onderwijs en de pedagogische methode te bepalen, als onderdeel van de grondwettelijk gewaarborgde vrijheid van onderwijs beperkingen oplegt aan de Vlaamse decreetgever wanneer die regulerend optreedt ten aanzien van het onderwijs.In een eerste deel worden de historische wortels en ontwikkelingen van de onderwijsvrijheid blootgelegd op basis van rechtshistorisch onderzoek. De vrijheid van onderwijs werd in 1831 in de Belgische Grondwet ingeschreven als reactie op het activistisch en centralistisch onderwijsbeleid van de Nederlandse, Franse en Oostenrijkse heersers. De vrijheid om onderwijs aan te bieden, primeerde daarbij op het recht onderwijs te volgen en op de zogenaamde passieve onderwijsvrijheid om te kiezen wat voor onderwijs men voor zijn kinderen wenst. Het legaliteitsbeginsel dat een optreden van de wetgever vereist inzake onderwijsregulering versterkte de onderwijsvrijheid, doordat het een activistisch optreden van de monarch en de regering kon beletten. Zo overtuigd de constituante in 1831 voor onderwijsvrijheid opteerde, zo groot was de verdeeldheid over de concretisering van het grondrecht eens een onderwijsbeleid moest worden uitgetekend.In twee schoolstrijden (1879-1884, 1951-1958) stonden levensbeschouwelijk rechts (Katholieken, christendemocraten) en levensbeschouwelijk links (Liberalen, socialisten) lijnrecht tegenover elkaar over de rol van de overheid als onderwijsverstrekker, de plaats van levensbeschouwing in het (officieel) onderwijs en de mogelijke subsidiëring van het vrij onderwijs. Het compromis dat met het Schoolpact van 1958 uit de bus kwam, vertrok van de vrije keuze van de ouders (de passieve onderwijsvrijheid) en een gelijkere subsidiëring van het vrij onderwijs. De beginselen uit het Schoolpact zouden in 1988 grotendeels in de Grondwet worden opgenomen. Daarmee werd een resem nieuwe grondrechten op gelijke hoogte gebracht met de vrijheid van onderwijs, onder andere het recht op onderwijs. Een afweging tussen voortaan gelijke grondrechten is sindsdien noodzakelijk. Door het Grondwettelijk Hof (toen nog Arbitragehof) de bevoegdheid te verlenen over artikel 24 van de Grondwet is die balanceringsoefening gejuridiseerd.In een tweede deel wordt stilgestaan bij de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof met betrekking tot de vrijheid van richting, zoals die zich sinds 1988 heeft ontwikkeld. Twee basislijnen komen daarin naar voren. Enerzijds blijkt hoe het Hof met betrekking tot het gefinancierde, gesubsidieerde en erkende onderwijs de invoering van dwingende minimumdoelstellingen (eindtermen, socles de compétences) aanvaardt om de kwaliteit en de gelijkwaardigheid van het met overheidsmiddelen verstrekte onderwijs te bewaken, evenals de waarde van de studiebewijzen die autonoom door de scholen kunnen worden uitgereikt. Gaan de doelen verder dan het absolute minimum, dan raken ze de onderwijsvrijheid evenwel en moet, om een schending van de Grondwet te vermijden in de mogelijkheid worden voorzien voor onderwijsverstrekkers met een specifiek pedagogische of levensbeschouwelijke insteek om afwijkende eindtermen te laten aannemen die beter aansluiten bij het eigen project.Anderzijds aanvaardt het Hof een regulering van het huisonderwijs, het met eigen middelen verstrekte onderwijs in familiekring of in privéscholen. De Vlaamse Gemeenschap en de Franse Gemeenschap onderwerpen wie huisonderwijs volgt aan een controle van de onderwijsinspectie en aan een verplichte deelname aan centrale examens. Een tweevoudige negatieve inspectiecontrole of een tweevoudig niet slagen voor de examens resulteert in een gedwongen inschrijving in het reguliere onderwijs. Het Grondwettelijk Hof stoelde zijn verantwoording in enkele karig gemotiveerde arresten op het recht op onderwijs en het belang van het kind, dat een ingrijpen in de vrijheid van onderwijs zou rechtvaardigen. De vrijheid van onderwijs, in het bijzonder de vrijheid van richting, vervaagt daardoor.De evoluerende rechtspraak van het Grondwettelijk Hof leidt tot de vaststelling dat de vrijheid van richting, als onderdeel van de actieve vrijheid van onderwijs, onder druk staat. Rechter en decreetgever evolueren in een richting, waarbij de overige grondrechten uit artikel 24 van de Grondwet lijken te primeren op de onderwijsvrijheid: het recht op onderwijs, de passieve vrijheid van onderwijs, het gelijkheidsbeginsel en het legaliteitsbeginsel. De overheid trekt het laken inzake onderwijs steeds strakker naar zich toe, ten koste van de inrichtende machten, onderwijskoepels en onderwijsnetten, onder het goedkeurende oog van de hoogste rechters – Grondwettelijk Hof en Raad van State. Dit proefschrift voorziet in verschillende interpretatiekaders om die evolutie als grondwettig, dan wel als ongrondwettig te evalueren.. In de eerste plaats kan men ervan uitgaan dat de onderwijsvrijheid radicaal achterhaald is (opgegeten door de eigen kinderen en/of het primaat van de politiek, om pedagogische of politieke redenen die dit proefschrift overstijgen). Die evolutie kan men als een onrechtmatige lezing van de Grondwet kaderen. Voor een radicale betekenisverschuiving, is een wijziging van de Grondwet vereist, volgens een procedure die voldoende waarborgen biedt op het vlak van democratie en legitimiteit. Nochtans is ook een creatievere lezing mogelijk, die een radicale betekenisverschuiving van de onderwijsvrijheid middels de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof kan legitimeren. Ter verantwoording daarvan kan gesteund worden op een – weliswaar gewaagde – interpretatie van artikel 22bis van de Grondwet, waarvan de wijziging in 2008 impliciet ook artikel 24 van de Grondwet zou hebben gewijzigd: de onderwijsvrijheid is dan voortaan ondergeschikt aan “het belang van het kind” waarvan artikel 22bis van de Grondwet vereist dat het de primaire overweging is in elke beslissing die het kind aangaat. Beide voorgaande scenario’s gaan uit van een radicale betekenisverschuiving van de onderwijsvrijheid. Weliswaar is ook een derde scenario mogelijk, waarin de onderwijsvrijheid niet radicaal is veranderd. De huisonderwijsarresten waarin het Grondwettelijk Hof het belang van het kind schijnbaar automatisch en absoluut voorrang geeft op de onderwijsvrijheid zijn dan te klasseren als accidents de parcours. In de plaats van een radicale betekenisverschuiving is de onderwijsvrijheid slechts onderhevig aan een geleidelijke, teleologische herinterpretatie, waarbij rekening houdend met de bedoeling van de grondwetgever (anno 1831 en anno 1988) en met gewijzigde omstandigheden de vrijheid van onderwijs als volwaardig en evenwaardig grondrecht moet worden afgewogen tegenover de andere grondrechten die inzake onderwijs spelen. De arresten inzake onderwijsdoelen zijn en blijven ter zake dan richtinggevend om de onderwijsvrijheid juridisch te vatten, eerder dan de huisonderwijsarresten.Tot slot wordt met de in dit onderzoek ontwikkelde blik op de onderwijsvrijheid gekeken naar drie actuele ontwikkelingen. In elk van de drie case studies is ruim overheidsoptreden mogelijk als we zouden uitgaan van de flexibiliteit die het Grondwettelijk Hof aan de dag legde in het beoordelen van de grondwettigheid van de regulering van het huisonderwijs. Gaan we evenwel uit van de nood aan een balanceringsoefening tussen evenwaardige grondrechten – onderwijsvrijheid, keuzerecht, recht op onderwijs, gelijkheid en legaliteit – dan worden in elke case study enkele grenzen zichtbaar op basis van de proportionaliteitstoets. De eerste case study betreft de modernisering van het secundair onderwijs en de nieuwe generatie onderwijsdoelen. Beide laten zich vanuit de onderwijsvrijheid als gematigde, voorzichtige evoluties evalueren. De mogelijke invoering van centrale examens vormt een tweede actuele casus. Daarbij zijn verschillende toetsvormen op een continuüm te plaatsen. Waar gevalideerde bottom up ontwikkelde toetsen die enkel in het kader van de kwaliteitszorg worden gehanteerd als proportionele inperking op de onderwijsvrijheid kunnen worden beschouwd, vormt een centraal ontwikkelde, dwingende toets met een determinerende impact op de uitreiking van studiebewijzen een zware ingreep in de onderwijsvrijheid. Tot slot wordt stilgestaan bij de mogelijke inperking van de vrijheid van het levensbeschouwelijk onderricht en de eventuele invoering van een neutraal vak over burgerschap en filosofie. De mate waarin – zowel qua tijdsbestek als qua inhoud – de levensbeschouwelijke instanties meester blijven over de aan het levensbeschouwelijk onderricht voorbehouden lesuren zijn daarbij determinerend, evenals de mate waarin eventuele onderwijsdoelen inzake burgerschap en ethiek waardegeladen zouden zijn. Hoe waardegerichter de doelen, hoe groter de geboden voorzichtigheid." "Onderwijsbeleid en commerciële relaties" "Maarten Simons" "Educatie en Samenleving" "Commerciële actoren spelen een belangrijke rol in het onderwijs, zowel in het verplicht als in het hoger onderwijs. Denk hierbij aan uitgevers en bedrijven die technische ondersteuning bieden, maar ook aan adviseurs en ondersteuning van studenten of leerlingen. Het doel van het promotieonderzoek is om diepgaand inzicht te krijgen in de regie die uitgaat van deze lokale maar ook steeds meer internationale commerciële actoren en relaties, hoe dit bijdraagt aan de inrichting van het onderwijs en wat de mogelijkheden en grenzen zijn van commerciële relaties in het onderwijs. De ambitie van het promotieonderzoek is tweeledig: enerzijds een gedegen empirische studie van de rol en impact van commerciële relaties in het onderwijs (onderwijsniveau en nog nader te bepalen casussen) en anderzijds een bijdrage aan de ontwikkeling van theorieën over de analyse van onderwijsbeleid en commercialisering." "De verwetenschappelijking van het leerplichtonderwijs in België historisch bestudeerd met een bijzondere aandacht voor de rol van experten in het onderwijsbeleid." "Sarah Van Ruyskensvelde" "Educatie, Cultuur en Samenleving (OE)" "Dit doctoraatsproefschrift onderzoekt de verwetenschappelijking van het leerplichtonderwijs in België in de negentiende en/of twintigste eeuw. Dit onderzoek belicht meer specifiek de rol van experten in de ontwikkeling van het onderwijsbeleid, met het doel de evolutie naar een grotere klemtoon op evidence-based handelen in het onderwijs historisch te contextualiseren en te begrijpen." "Onderwijsbeleid en commerciële relaties" "Maarten Simons" "Educatie en Samenleving, Educatie, Cultuur en Samenleving (OE)" "Commerciële actoren spelen een belangrijke rol in het onderwijs, en dit zowel in het leerplichtonderwijs als het hoger onderwijs. We denken daarbij aan uitgeverijen en bedrijven die technische ondersteuning aanbieden, maar bijvoorbeeld ook aan consultants en student- of leerlingenondersteuning. De bedoeling van het doctoraatsonderzoek is om diepgaand inzicht te krijgen in de sturing die uitgaat van deze lokale maar in toenemende mate ook internationale commerciële actoren en relaties, hoe dit mee vorm geeft aan de organisatie van het onderwijs en welke de mogelijkheden maar ook de grenzen zijn van commerciële relaties in onderwijs. De finaliteit van het doctoraatsonderzoek is tweeledig: enerzijds een grondige empirische studie van de rol en impact van commerciële relaties in het onderwijs (onderwijsniveau en casussen zijn af te bakenen) en anderzijds een bijdrage tot de theorievorming over de analyse van onderwijsbeleid en commercialisering." "Een kwalitatief onderzoek naar de functies van kunsteducatie in China" "Kris Rutten" "Vakgroep Onderwijskunde" "Het belang van kennis over kunst is gerelateerd aan de maatschappelijke functies die aan kunst worden toegekend. Hierdoor is er nood aan onderzoek naar de claims die in onderwijsbeleid- en praktijk gedaan worden over het belang van kunsteducatie in een specifieke context. Binnen dit onderzoeksproject wordt een kwalitatieve studie opgezet naar de functies van kunsteducatie in China a.d.h.v. case studies." "Taalgrenzen verleggen. Een mixed-method onderzoek naar de implementatie van taalbeleid in lagere scholen" "Kris Van den Branden" "Onderzoeksgroep Taal, Onderwijs en Samenleving, Leuven" "Al decennialang trachten beleidsmakers, onderzoekers en schoolteams taalonderwijs te verbeteren. Taalvaardigheid in de instructietaal is immers een van de belangrijkste voorwaarden voor een succesvolle deelname aan onderwijs en samenleving. Ons taalonderwijs lijkt echter nog altijd niet goed afgestemd te zijn op de complexe taalvaardigheid die de huidige kennissamenleving vraagt. Steeds meer leerlingen bereiken het minimumniveau niet in nationale en internationale peilingen. Bovendien zijn onderwijskansen niet gelijk verdeeld over verschillende groepen van leerlingen. Specifieke aandacht gaat daarom naar de taalvaardigheidsontwikkeling van leerlingen met een andere thuistaal en leerlingen met een lagere sociaaleconomische status.Omdat eerdere pogingen om het taalonderwijs te verbeteren en de kloof tussen kansarme en kansrijke leerlingen te verkleinen niet zo succesvol bleken als gehoopt, voerde de Vlaamse overheid in 2007 taalbeleid in: een structureel en strategisch plan waarmee schoolteams samen de (taal)ontwikkeling van alle leerlingen proberen te verhogen door hun onderwijs af te stemmen op de noden van leerlingen. Elke school die door de overheid gefinancierd of gesubsidieerd wordt, is sindsdien verplicht om een taalbeleid uit te werken en te implementeren.Hoewel taalbeleid vanuit theoretisch standpunt en op basis van een klein aantal interventiestudies een erg doeltreffende manier lijkt om de taalvaardigheid van leerlingen te verbeteren, is er weinig onderzoek beschikbaar dat nagaat of taalbeleid doeltreffend is wanneer het op grotere schaal wordt geïmplementeerd. Er zijn wel enkele studies die aantonen dat de implementatie van een taalbeleid – en van onderwijsbeleid in het algemeen – een erg complexe onderneming is voor schoolteams. In dit proefschrift gingen we na of er voldoende empirisch bewijs is om te kunnen stellen dat taalbeleid de taalvaardigheid van alle leerlingen verhoogt. Taalbeleid en taalvaardigheidDe eerste studie onderzocht in welke mate er een verband is tussen taalbeleid en de prestaties van leerlingen op taalvaardigheidstoetsen. Data werden verzameld in een gestratificeerde toevalssteekproef van 3000 leerlingen in het eerste, derde en zesde leerjaar, 200 leerkrachten en 77 zorgleerkrachten en directeurs verspreid over 28 lagere scholen in heel Vlaanderen. Leerlingen maakten een toets voor technisch en/of begrijpend lezen, en leerkrachten en directeurs vulden een vragenlijst in over het taalbeleid van hun school.Uit de resultaten blijkt dat taalbeleid gedeeltelijk gelinkt is aan technische leesvaardigheid: leerlingen scoren beter op technische leesvaardigheidstoetsen wanneer schoolteams een hoger reflectief vermogen rapporteren over taalontwikkeling en leerkrachten dus over het algemeen meer open lijken te staan voor gezamenlijke reflectie op de doeltreffendheid van hun taalonderwijs. Die bevinding stemt overeen met ander onderzoek naar effectieve schoolkenmerken. We vonden daarentegen geen effect van reflectief vermogen op begrijpend lezen. Ook voor de andere indicatoren van taalbeleid (de aanwezigheid van een taalbeleidsplan- of team, samenwerking tussen leerkrachten, ondersteuning, prioriteit voor taal) vonden we geen verband met technisch of begrijpend lezen. Mogelijke verklaringen daarvoor zijn dat taalbeleid niet zo’n grote invloed op de ontwikkeling van complexere vaardigheden als begrijpend lezen, taalbeleid niet goed geïmplementeerd geraakt tot op de klasvloer voor complexere vaardigheden, of dat we taalbeleid en de effecten ervan onvoldoende goed in kaart konden brengen aan de hand van vragenlijsten en leesvaardigheidstoetsen; begrijpend lezen is immers een vaardigheid die sterk wordt beïnvloed door individuele leerlingkenmerken. Configuraties van taalbeleidOm de resultaten van de eerste studie beter te kunnen kaderen, onderzocht de tweede studie aan de hand van kwalitatieve methodes op welke manier zes schoolteams uit de eerste studie hun taalbeleid vormgeven en implementeren. Focusgroepgesprekken met taalbeleidsleden en leerkrachten werden gevoerd om een beter zicht te krijgen op het taalbeleid van de scholen. Die gesprekken werden aangevuld met informatie verzameld via klasobservaties, informele gesprekken, verslagen van de onderwijsinspectie en focusgroepen met leerlingen.De resultaten wijzen uit dat maar weinig scholen erin slagen om een taalbeleid uit te werken dat volgens onderzoek naar schoolbeleid en onderwijseffectiviteit als doeltreffend kan worden bestempeld. Taalbeleid omvat in de meeste gevallen klasexterne maatregelen zoals de uitbouw van een schoolbib of boekenhoek, extra leesprogramma’s zoals kwartierlezen, en spelling-, woordenschat- en technisch leesremediëring voor leerlingen die zwak scoren op die onderdelen. Schoolteams voorzien professionalisering voor leerkrachten op het gebied van taalstimulering, maar die is niet altijd afgestemd op de taalbeleidsdoelen en/of noden van leerkrachten en leerlingen. Taalbeleidsmaatregelen gaan in veel mindere mate over de klaspraktijk van leerkrachten: leerkrachten krijgen vaak haast volledige autonomie om te beslissen hoe ze de taalvaardigheid van hun leerlingen stimuleren tijdens de lessen. Ze worden daarin niet altijd ondersteund, terwijl uit onderzoek naar schoolvernieuwing blijkt dat ondersteuning en autonomie het best samengaan. Verder vonden we vooral samenwerking tussen leerkrachten in hetzelfde leerjaar, en minder op schoolniveau. Schoolteamleden blijken in beperkte mate op de hoogte van wat er in andere klassen gebeurt, of wat de effecten zijn van de maatregelen die ze op schoolniveau nemen. De moedertaal van leerlingen die het Nederlands niet als thuistaal hebben wordt enkel ingezet indien het niet anders kan (bijvoorbeeld bij anderstalige nieuwkomers, of heel gericht het leerproces in het Nederlands te ondersteunen), al wordt er in sommige scholen ook nagedacht over mogelijkheden om thuistalen breder in te zetten. Met andere woorden: taalbeleid lijkt in de meeste scholen niet te leiden tot een verregaande verbetering in taalvaardigheidsonderwijs zoals oorspronkelijk bedoeld was bij de invoering van taalbeleid in het Vlaamse onderwijsbeleid.De tweede studie wijst tot slot uit dat een gebrek aan een doeltreffend uitgewerkt taalbeleid niet noodzakelijk een probleem hoeft te betekenen voor de taalontwikkeling van leerlingen. In sommige gevallen lijkt het (voorlopig) te volstaan om leerlingen op te vangen via het zorgbeleid, of via gemotiveerde, effectieve leerkrachten. Verder onderzoek moet uitwijzen of dat ook op langere termijn doeltreffend en haalbaar blijft. De invloed van de schoolcontext op taalbeleidsimplementatieDe derde studie ging na in welke mate de schoolcontext de implementatie van een schooltaalbeleid beïnvloedt. Recente, vaak kwalitatieve studies naar school(taal)beleid wijzen uit dat onder andere de schoolcultuur, de aanwezige materialen, technologie en infrastructuur de implementatie ervan sterk kunnen bevorderen of verhinderen. De Vlaamse onderwijsinspectie stelde op basis van een onderzoek dat ze voerde tussen 2010 en 2014 ook al vast dat scholen gelegen in een centrumstad over het algemeen verder staan met hun taalbeleid dan scholen in minder verstedelijkte regio’s. Bovendien blijkt uit de tweede studie dat niet elke school erin slaagt om een effectief taalbeleid te implementeren. Omdat kwalitatieve onderzoeksresultaten niet zonder meer veralgemeend kunnen worden naar andere contexten, gebruikten we in de derde studie een combinatie van kwalitatieve en kwantitatieve gegevens om te onderzoeken of dat verband ook geldt in een grotere groep van scholen.De percepties van leerkrachten en taalbeleidsleden over de implementatie van taalbeleid uit studie 1 werden gekoppeld aan administratieve schoolcontextgegevens. Uit multiniveauregressieanalyses blijkt dat de socio-culturele compositie van de leerlingenpopulatie een invloed heeft op de mate van prioriteit die het talenbeleidsteam geeft aan taalbeleid. De schoolgrootte en de gemiddelde onderwijservaring van leerkrachten beïnvloeden de mate van samenwerking en ondersteuning die leerkrachten voor taalstimulering ervaren op hun school. De implementatie van taalbeleid is dus niet voor elke school gelijk.De delen uit de focusgroepen uit de tweede studie waarin schoolteams rapporteerden over de factoren die het taalbeleidsproces op hun school in gang zetten en beïnvloeden, werden gebruikt om de verbanden tussen schoolcontext en taalbeleidsimplementatie te duiden. De kwalitatieve analyses tonen aan dat taalbeleid in deze scholen dient om te compenseren voor de zwakke taalvaardigheid van leerlingen: schoolteamleden geven aan dat taalmethodes te moeilijk zijn voor hun leerlingen, of dat leerlingen zwakker scoren op gestandaardiseerde proeven en daarom extra taalstimulering nodig hebben. Een advies van de onderwijsinspectie, een schoolfusie of een nieuwe directie kunnen ook (nieuwe) impulsen geven aan taalbeleid. Schoolteams geven daarentegen wel aan dat druk van andere, soms meer dringende, schoolvernieuwingen die moeten gebeuren (bijvoorbeeld het M-decreet), of de schoolgrootte het moeilijk maakt om gefocust te blijven op taalbeleid. De aanwezigheid van smartboards, taalmethodes, extra leerkrachten, ondersteuning van ouders en externen, en een gemotiveerd leerkrachtenteam worden ervaren als factoren die de implementatie van een taalbeleid bevorderen. Deze resultaten bevestigen dus dat de schoolcontext niet zomaar een ‘achtergrond’ is bij allerlei schoolvernieuwingsprocessen maar een cruciale rol speelt in de wijze waarop taalbeleid vorm krijgt. Meer onderzoek is bovendien nodig naar de invloed van schoolteamkenmerken en –dynamieken op taalbeleidsprocessen om de overige verschillen tussen scholen te kunnen verklaren. Recent onderzoek naar algemene schoolvernieuwings- en ontwikkelingsprocessen wijst uit dat ook dat een belangrijke piste is. De percepties van stakeholders over taalbeleidsimplementatieOm de kloof tussen taalbeleid zoals het oorspronkelijk bedoeld werd in officiële beleidsteksten en taalbeleid in de praktijk verder te onderzoeken, gaf de vierde en laatste studie het woord aan 43 stakeholders die betrokken zijn bij de implementatie van taalbeleid in scholen: beleidsmakers en onderwijsinspecteurs, pedagogisch begeleiders, onderzoekers, lerarenopleiders, leerkrachten en directeurs kregen elk de vraag op welke manier een schooltaalbeleid volgens hen helpt om de (taal)ontwikkeling van leerlingen te stimuleren. Internationale, doorgaans kwalitatieve studies tonen aan dat leerkrachten (taal)onderwijsbeleid interpreteren en implementeren vanuit hun eigen onderwijservaringen en –percepties. Deze studie nam naast leerkrachten ook andere stakeholders mee en gebruikte een onderzoeksmethode die kwalitatieve en kwantitatieve gegevens combineert (Q-methodologie), zodat meer systematische vergelijkingen tussen stakeholders mogelijk waren.We vonden vier verschillende perspectieven op taalbeleidsimplementatie: 1) taalbeleid moet vooral leiden tot samenwerking tussen leerkrachten;2) taalbeleid gaat over nieuwe opvattingen over taalontwikkeling, maar om daar verandering in te brengen hebben schoolteams ondersteuning nodig;3) taalbeleid is effectief als schoolteams een visie uitwerken, een plan opstellen en dat plan ook zichtbaar maken in de school;4) taalbeleid kan ondersteuning bieden, maar moet vooral haalbaar zijn en enkel ingezet worden indien nodig. Opvallend was dat die perspectieven grotendeels samenvielen met de professionele achtergrond van de deelnemers: er tekende zich een duidelijk verschil af tussen schoolexterne stakeholders zoals onderzoekers en beleidsmakers die voornamelijk betrokken zijn bij de invoering en opvolging van het beleid (perspectief 1 en 3), en schoolinterne stakeholders die het beleid in de praktijk moeten brengen (perspectief 2 en 4). ConclusieOver het algemeen tonen de studies in dit proefschrift dat er weinig garanties zijn dat een taalbeleid in elke school de taalvaardigheid Nederlands van alle leerlingen verhoogt. Taalbeleidsmaatregelen die echt tot op de klasvloer geraken blijven schaars, terwijl dat net de maatregelen zijn die voor een blijvende verandering kunnen zorgen. Een van de voornaamste verklaringen voor dat gebrek aan verregaande verandering is de autonomie die leerkrachten krijgen (en willen) om zelf te beslissen hoe ze taalontwikkeling stimuleren in de klas. Autonomie is belangrijk, maar werkt enkel wanneer er voldoende afstemming en ondersteuning is binnen het schoolteam. De samenwerkingscultuur die een effectief taalbeleid vraagt, is in scholen echter nog geen vanzelfsprekendheid. Schoolteams blijken ook niet altijd goed te weten hoe ze complexere taalvaardigheden zoals begrijpend lezen of schrijven het best kunnen stimuleren. Bovendien speelt de schoolcontext geen onbelangrijke rol bij de invoering van een taalbeleid. Voor de invoering van een doeltreffend taalbeleid hebben schoolteams waarschijnlijk langdurige, gerichte en schoolspecifieke ondersteuning nodig die nu niet altijd voorhanden is. De laatste studie toont aan dat overleg tussen verschillende stakeholders nodig is om te verduidelijken welke doelen taalbeleid kan en moet nastreven, en op welke manier taalbeleid wel haar doel kan bereiken." "Gecontextualiseerd instructieontwerpmodel voor technologisch verbeterd leren in instellingen voor hoger onderwijs in Ethiopië" "Wim Van Petegem" Onderwijsbeleid "Het gebruik van ICT en/of multimediale leermiddelen in het hoger onderwijs staat niet meer ter discussie. Integendeel, alle universiteiten en andere soortgelijke instellingen over de hele wereld hebben strategieën ontwikkeld op het gebied van e-learning, blended learning of hybride leren, los van of ingebed in hun algemene strategie voor onderwijs. Het pedagogisch verantwoorde gebruik van nieuwe leertechnologieën kan worden gezien als een middel om de kwaliteit van het lesgeven en leren te moderniseren, te innoveren en te verbeteren, en om de basistoegang tot het hoger onderwijs te vergroten, vooral in de ontwikkelingslanden. Bovendien heeft de huidige COVID-19-pandemie instellingen over de hele wereld gedwongen om vrijwel van de ene op de andere dag over te schakelen van traditionele onderwijsvormen op de campus naar online onderwijsvormen buiten de campus. Het onderliggende idee van dit project is om (academische en ondersteunende) medewerkers te professionaliseren om te groeien als digitale wetenschappers en veranderingsagenten te worden op hun universiteiten om echte pedagogische innovatie in de onderwijspraktijk te brengen. In het onderzoek zelf zullen we een interdisciplinaire aanpak volgen om dit algemene doel te bereiken. Uitgangspunt voor het onderzoek is de huidige trend met agile methodieken. Bij software-engineering is tegenwoordig een agile aanpak gebruikelijk, waarbij eisen worden ontdekt en oplossingen worden ontwikkeld door de gezamenlijke inspanning van zelforganiserende en cross-functionele teams en hun klanten of eindgebruikers. Deze nieuwe aanpak vervangt meer lineaire of spiraalvormige softwareontwikkelingstechnieken uit het verleden. Een soortgelijke evolutie zou kunnen worden toegepast op het gebied van instructieontwerp, dat wil zeggen de ontwikkeling van cursussen (of programma's) met correct gebruik van leertechnologieën. Een zeer algemeen model dat wordt gebruikt heet ADDIE. De vijf fasen – analyse, ontwerp, ontwikkeling, implementatie en evaluatie – vertegenwoordigen een vrij eenvoudige (lees: lineaire) richtlijn voor het samenstellen van cursussen of curricula. Er zijn pogingen ondernomen om dit proces om te zetten in een dynamischere en flexibelere aanpak." "Didactische succesfactoren van multimedia-leren met video bij het aanleren van psychomotorische vaardigheden in gezondheidswetenschappen" "Nathalie Charlier" "Specifieke Lerarenopleiding Gezondheidswetenschappen, Departement Farmaceutische en Farmacologische Wetenschappen, Onderwijsbeleid" "Verpleegtechnieken maken inherent deel uit van de gezondheidswetenschappelijke opleidingen verpleegkunde, vroedkunde en geneeskunde. Het betreffen psychomotorische vaardigheden van verschillende complexiteit, waarbij de student fysieke bewegingen efficiënt en effectief moet kunnen uitvoeren, met de nodige snelheid, nauwkeurigheid en onderliggende redenering. Het leren beheersen van deze vaardigheden, vraagt een optimale didactische aanpak welke retentie en transfer bevordert. Het inzetten van multimedia-leren met video biedt hierbij een meerwaarde. Mayer (2014) stelt dat studenten immers dieper kunnen leren van woorden en beelden dan van woorden alleen. Video’s kunnen gebruikt worden als demonstratie tool, waarbij studenten de verpleegtechniek observeren. Dit laat studenten toe autonoom in eigen tijd en tempo te leren, met de mogelijkheid tot pauzeren, herhalen en optimale zichtbaarheid van de handelingen. Bij het ontwerpen van een demonstratie video dient cognitieve overload vermeden te worden, door enkel essentiële informatie op de juiste manier aan het visuele en auditieve geheugen aan te bieden. Leren wordt bevorderd door video’s zo kort mogelijk te houden en woorden en beelden samenhangend aan te bieden. Asynchroon inzetten van demonstratievideo’s, waarbij studenten de leerstof zelfstandig voorbereiden (flipped classroom), laat toe om de eerder schaarse synchrone contactmomenten te benutten voor hands-on simulatie met task trainers in een veilige skillslab omgeving. Simulatiesessies stellen studenten in staat om de psychomotorische vaardigheden actief te oefenen. Om vaardigheden te verbeteren en verfijnen, is feedback cruciaal. Om accurate feedback te genereren, kan video ingezet worden als assessment tool. Het maken van video opnames tijdens formatieve en summatieve assessments, laat docenten toe om deze te annoteren en feedback ter beschikking te stellen aan de student via concreet beeldmateriaal. Bovendien kunnen deze video opnames ook ingezet worden voor observationeel leren, waarbij self- en peerassessment alsook assessment door tutors didactische opportuniteiten biedt. Het doel van dit doctoraatsproject is te onderzoeken hoe een multimediale leeromgeving met video kan ontworpen worden, die het beheersen van psychomotorische vaardigheden bevordert binnen gezondheidswetenschappelijk onderwijs: (1) Didactische meerwaarde van video als demonstratie tool: in welke mate biedt autonoom leren door observatie van video demonstraties leerwinst in vergelijking met traditionele real-life demonstraties? (2) Didactische meerwaarde van video als assessment tool: in welke mate kan video bij simulatie ingezet worden om betrouwbare, accurate en objectieve feedback te genereren?" "Betere digitale diensten voor Cuba door modelgestuurde software-engineering" "Monique Snoeck" "Onderzoeksgroep Beleidsinformatica (LIRIS) (hoofdwerkadres Leuven), Onderwijsbeleid, Onderzoeksgroep Beleidsinformatica (LIRIS) (hoofdwerkadres Brussel)" "Informatiesystemen zijn aanwezig in elk aspect van het leven. Dit soort systemen bereiken geïntegreerde representaties van fenomenen die plaatsvinden in de echte wereld of in het domein. Bij conceptuele modellering zijn beoefenaars gefocust op statische aspecten, terwijl dynamische aspecten minder geformaliseerd zijn. Er is behoefte aan verbetering van de capaciteiten van bedrijfsanalisten op het gebied van conceptuele modellering. Dit project heeft tot doel de efficiëntie van de Cubaanse software-industrie te versterken om bij te dragen aan de ontwikkeling van softwaretoepassingen en managementinformatiesystemen voor de digitalisering van diensten. De resultaten zijn opleidingsmodules die aansluiten bij de wetenschappelijke state of the art en industriebehoeften, een eerste groep goed opgeleide studenten en professionals, een onderzoeksagenda en een netwerk van universiteiten, ICT- industrie, een gemeenschapsbegunstigde van de ontwikkelde software en de overheid. De resultaten zullen bijdragen aan de ontwikkeling van de Cubaanse software-industrie en aan de oplossing van echte problemen ter ondersteuning van bedrijfsprocessen aan de Universiteit van Holguin en andere organisaties." "Analytics-dashboards voor academische advisering: op weg naar kunstmatige intelligentie voor studentensucces" "Wim Van Petegem" "Afdeling Productietechnieken, Machinebouw en Automatisering, Onderwijsbeleid" "Academische advisering is een groeiende beroepspraktijk met een zich ontwikkelend wetenschappelijk veld binnen het Hoger Onderwijs. Academisch advies verwijst naar ""de opzettelijke interacties tussen vertegenwoordigers van instellingen voor hoger onderwijs (adviseurs) en studenten (adviseurs), en de manieren waarop adviseurs studenten begeleiden en ondersteunen bij kwesties die verband houden met de persoonlijke groei van de student, academische studies, carrière, en toekomstige ambities” (Chan et al., 2019, p. 59). Het kan gecentraliseerd worden aangeboden (professionele adviseurs in een centrale eenheid), decentraal (facultaire adviseurs) of gedeeld (een combinatie van professionele en facultaire adviseurs) (He & Hutson, 2016).Analytics-dashboards (ook wel learning analytics-dashboards genoemd) zijn te vinden binnen het domein van Learning Analytics, dat gaat over ""het verzamelen van sporen die leerlingen achterlaten en het gebruiken van die sporen om het leren te verbeteren"" (Erik Duval in De Laet et al., 2020, p. 1004). Analytics-dashboards in academische advisering gaan over een visuele weergave van deze educatieve sporen ""vaak aangevuld met uitkomsten van educatieve datamining of voorspellende analyses"" met als doel het identificeren van risicostudenten en recentelijk ook om ""adviserende dialogen te ondersteunen"" (De Laet et al. , 2020, blz. 1004). De wetenschap op dit gebied komt vaak uit meer technische disciplines zoals informatica of mens-computerinteractie, aangezien de ontwikkeling en het begrip van de voorspellende algoritmen voor machine learning die vaak worden gebruikt om academische adviesdashboards te creëren, de oorsprong van studie in die disciplines situeert. De focus ligt meestal op de evaluatie van deze systemen vanuit een gebruikersontwerp of technisch perspectief.Op weg is essentieel in deze studie omdat het onderzoek naar het gebruik van academische advisering analytics dashboards (AAAD) een organisch onderdeel vormt van een continuüm van technologiegebruik in academische advisering. Het spectrum varieert van het gebruik van meer algemene communicatietechnologieën tot het gebruik van opkomende kunstmatige intelligentie-geïnformeerde voorspellende adviessystemen, of zelfs autonome EduBots (educatieve chatbots) die mogelijk menselijke adviseurs aan het uiteinde van het spectrum zouden kunnen helpen of zelfs vervangen. De gemengde methodologie (QUAL + quan[1]) aard van de studie creëert een kader voor het bestuderen van de huidige en toekomstige academische adviestechnologieën en de rol die ze spelen in het academische adviesproces. ""Towards"" wordt heel voorzichtig gebruikt en ik wil er vanaf het begin op wijzen dat er geen inherent techno-utopisme in mijn denken zit. Het is eerder een indicatie van een bewustzijn van de bredere druk en technologische ontwikkelingen en marktgedreven utopieën rond met name kunstmatige intelligentie (denk bijvoorbeeld aan de hype rond de zogenaamde Vierde Industriële Revolutie (4IR) - zie Fataar 2020) in bijna alle industrieën in het algemeen en academische advisering binnen het Hoger Onderwijs in het bijzonder (hoe klein en verborgen het ook lijkt).Kunstmatige intelligentie, ""theorieën en technieken die zijn ontwikkeld om computersystemen in staat te stellen taken uit te voeren die normaal gesproken menselijke of biologische intelligentie vereisen"" (Torres Torres et al., 2019, p. 5), wordt opzettelijk gebruikt omdat het wijst op de huidige (en vrijwel zeker toekomstige ) groei van academische adviessystemen. De systemen, zoals AAAD's, zijn vaak afhankelijk van machine learning-algoritmen en hebben zich ontwikkeld van het produceren van beschrijvende analyses tot het leveren van voorspellende analyses. De grotere AI-ontwikkelingen op het gebied van predictive analytics-dashboards zijn ook te zien in de experimentele AAAD-ruimte, met een focus op verklaarbare kunstmatige intelligentie (zogenaamde XAI)-systemen om te proberen meer menselijk vertrouwen op te bouwen in de voorspellingen van AI-systemen (Bodria et al., 2021), of zelfs EduBots als (assistent) academische adviseurs die zijn gebaseerd op recente ontwikkelingen in chatbots die AI-technologie gebruiken, zoals modellen voor het begrijpen van natuurlijke taal in het proces van dialoog met mensen (Khare et al., 2018).Voor studentensucces is belangrijk omdat het de hele studie bouwt rond het centrale punt om te begrijpen welke rol academisch advies, analysedashboards en opkomende kunstmatige-intelligentiesystemen spelen bij het verbeteren van het succes van meer (en hopelijk mogelijk alle) studenten in het hoger onderwijs. Het concept van studentensucces is afgeleid van het idee van academisch bloeien, dat studentensucces beschouwt als ""de mate waarin studenten leerresultaten behalen, cijfers halen en erin slagen om tegelijkertijd de andere levensdomeinen in evenwicht te brengen tijdens hun tijd op de universiteit, bijv. studentenarbeid, welzijn en gezondheid” (Dekker, 2022, p. 7-8). Deze focus brengt ons onderzoek terug naar de ruimte voor hoger onderwijs."