Titel Promotor Affiliaties "Korte inhoud" "Gecombineerde strategieën ter verbetering van de fysieke activiteit bij patiënten met COPD" "Thierry Troosters" "Onderzoeksgroep Revalidatie bij Inwendige Aandoeningen, Respiratoire Aandoeningen en Thoraxheelkunde (BREATHE)" "Het belang van fysieke activiteit, bij zowel gezonden als chronisch zieke patiënten, is aangetoond in internationale richtlijnen. Patiënten met COPD (Chronic Obstructive Pulmonary Disease) ervaren bij het uitvoeren van fysieke inspanningen klachten van kortademigheid en spiervermoeidheid. Deze onaangename gewaarwordingen leiden tot een vicieuze cirkel van inactiviteit en heeft negatieve gevolgen op het ziekteproces, zoals daling van levenskwaliteit en verhoogd risico op mortaliteit.Interventies met als doel het verhogen van fysieke activiteit zijn dus noodzakelijk bij patiënten met COPD. Recent onderzoek, uitgevoerd door onze onderzoeksgroep, toonde een significante verbetering van de fysieke activiteit aan na een 3 maand durende telecoaching interventie. Met het huidige doctoraatsproject willen we lange termijneffecten van telecoaching verder onderzoeken. Allereerst willen we de lange termijneffecten nagaan aan de hand van een 12 maanden durende telecoaching interventie. Hierbij onderzoeken we de mogelijkse verbetering en langdurig behoud van fysieke activiteit aan de hand van een RCT. Het optimaliseren van therapietrouw is hierbij van cruciaal belang, aangezien dit mogelijks gelinkt is aan het succesvol kunnen verhogen van fysieke activiteit. Voorkeur voor de plaats van dragen van de activiteitenmonitor blijkt een belangrijke rol te spelen. Hiervoor gaan we de validiteit van verschillende stappentellers (gedragen thv pols of heup) na bij patiënten met COPD.Verder gaan we telecoaching gaan combineren met medische interventies, zoals endoscopische longvolume reductie. Dit is een nieuwe behandelmethode voor patiënten met ernstig emfyseem. Hierbij wordt, via het plaatsen van klepjes in de bronchi, een atelectase van een longkwab te bekomen, wat leidt tot een vermindering van de hyperinflatie en afname van dyspneu klachten. Uit onderzoek blijkt dat verhoging van fysieke activiteit bemoeilijkt wordt door klachten van kortademigheid. Deze nieuwe behandelmethode lijdt tot een afname van de dyspneu klachten, waardoor we verwachten dat deze patiënten succesvol gecoachte kunnen worden. Door het combineren van klepplaatsing en coaching, maximaliseren we de benefits van de coaching interventie. We verwachten dat patiënten na deze longvolume reductie terug de mogelijkheden heeft om meer fysiek actief, in vergelijking met patiënten die ernstig ventilatoir gelimiteerd zijn en sterk beperkt zijn in hun dagelijks leven.Het doel van dit PhD project is om dieper in te gaan op onderzoeksvragen rond coaching van fysieke activiteit bij patiënten met COPD. Hierbij willen we 1) een samenvatting voorzien van de huidige evidentie rond interventies die proberen fysieke activiteit te verhogen; 2) de bruikbaarheid van verschillende stappentellers nagaan bij deze patiëntenpopulatie; 3) lange termijneffecten van de coaching interventie nagaan en tot slot dieper ingaan op de relatie tussen ventilatoire capaciteit en succesvolle coaching interventie. Hiermee willen we de effectiviteit van de coaching interventie maximaliseren en de best mogelijk zorg aanbieden aan patiënten met COPD." "De link tussen structuur en functie van de kleine luchtwegen in chronisch obstructieve longziekte (COPD)." "Sylvia Verbanck" "Observerende Klinische wetenschappen" "Chronische obstructieve longziekte (COPD) wordt gekenmerkt door beperking van de luchtstroom en omvat chronische obstructieve bronchitis en / of emfyseem. Gezien de heterogeniteit van de structurele abnormaliteiten en pathofysiologie die kenmerkend zijn voor COPD, kunnen de stoornissen van de longfunctie en de respons op de behandeling niet adequaat worden weerspiegeld in standaard longfunctieparameters [1]. We hebben een niet-invasieve tool ontwikkeld die de heterogeniteit van de ventilatie meet die wordt veroorzaakt door structurele heterogeniteit, de Multiple Breath Washout (MBW), waarvoor we recentelijk co-auteur zijn van een door European Respiratory Society goedgekeurd standaardisatiedocument [2]. Uit MBW afgeleide parameters kunnen de structuur van luchtruimten op verschillende longdieptes weerspiegelen, gebaseerd op state-of-the-art longmodelleringswerk [3]. Parallel aan deze ontwikkelingen bij functionele testen, zijn de beeldvormingsmodaliteiten ook enorm gegroeid in het afgelopen decennium, waardoor een gedetailleerde luchtwegkwantificering mogelijk is, inclusief individuele lumendoorsnede en wanddikte langs de tracheobronchiale boom [4]. De huidige studie is gericht op het vinden van het verband tussen longfunctionele kenmerken van COPD-patiënten gemeten met MBW en belangrijke structurele luchtwegkenmerken afgeleid van hoge resolutie computertomografie beeldvorming. Dit zal ons in staat stellen om de luchtwegen en de subtiele luchtruimten te identificeren die verantwoordelijk zijn voor de heterogene ventilatie, en die een mechanistisch onderdeel vormen van de COPD-pathofysiologie die uiteindelijk beter door de therapie kan worden behandeld." "De rol van Aspergillus fumigatus en vitamine D signalisatie in het ontwikkelen van bronchiectasiën bij chronisch obstructief longlijden." "Wim Janssens" "Respiratoire Aandoeningen en Thoraxheelkunde (BREATHE)" "Dit project beoogt de rol en mechanismen van Aspergillus fumigatus infectie te ontrafelen en sensibilisatie in chronisch obstructief longlijden met betrekking tot de ontwikkeling van bronchiectasiën." "Ontwikkeling van krachtige en breed-spectrum remmers van rhinovirussen voor de behandeling/prophylaxis van rhinovirus infecties bij patiënten met asthma en COPD." "Johan Neyts" "Laboratorium Virologie en Chemotherapie (Rega Instituut)" "Reeds in de jaren vijftig werden rhinovirussen erkent als één van de infectieuze oorzaken van verkoudheden. Daarenboven zijn ze tevens betrokken in de etiologie van virus-geïnduceerde exacerbaties van astma en chronisch obstructief longziekte (COPD, chronic obstructive pulmonary disease). Momenteel zijn er meer dan 150 rhinovirus genotypes gekend. Gezien dit nog steeds groeiend aantal, blijkt de ontwikkeling van een rhinovirus vaccin quasi onmogelijk. Reeds sinds de jaren 80 wordt er onderzoek uitgevoerd naar antivirale geneesmiddelen voor de behandeling van rhinovirus infecties. Desondanks is er momenteel geen enkele van deze moleculen goedgekeurd voor humaan gebruik. In het verleden werden deze inhibitoren ontwikkeld voor de behandeling van milde bovenste luchtweg infecties in gezonde mensen, waardoor weinig neveneffecten getolereerd werden. De rol van rhinovirussen in de ernstigere lage luchtweginfecties in astmaen COPD patienten hernieuwde de interesse in antivirale molecule gericht tegen rhinovirus infecties. Een efficiënte antivirale therapie voor debehandeling van door rhinovirus-geïnduceerde exacerbaties van astma en COPD exacerbaties is dringend gewenst. In Hoofdstuk I bespreken we het profiel van dergelijke remmers en de verschillende uitdagingen bij de ontwikkeling hiervan.Het virale capside is een vande best gekende antivirale doelwitten in de replicatie cyclus van rhinovirussen. Capside binders, een groep moleculen met diverse chemische structuren, inhiberen de ontmanteling (en in sommige gevallen ook de receptor interactie) van rhinovirussen door het capside te stabiliseren. Capside binders, zoals pleconaril, pirodavir en vapendavir, interageren met een hydrofobe pocket gelegen onder een canyon rondom de vijfvoudige symmetrieas van het capside. Een benzonitrile analoog (LPCRW_0005, Hoofdstuk II) werd in een grootschalige antivirale screening geïdentificeerd als een selectieve inhibitor van humaan rhinovirus 14 (HRV14). LPCRW_0005 inhibeert in vitro de rhinovirus replicatie door middel van de stabilisatie van het capside na interactie met de hydrofobe pocket zoals beschreven voor de capside binders. In Hoofdstuk II.annex beschrijven we de antivirale activiteit van unieke pirodavir analogen met modificaties in de centrale koolstofketen. De activiteit van deze analogen tegen zes prototype stammen van het enterovirusgenus werd geëvalueerd. Verder karakteriseerden we de antivirale activiteit en het werkingsmechanisme van ca603, een van de meest krachtige analogen van deze serie.RNA-virussen stammen zijn niet genetisch uniform maar bestaan omwille van het ontbreken van de proofreading acitiviteit van het virale polymerase als een quasispecies. Wanneer deze quasispecies onderworpen worden aan antivirale druk zijn compound-ongevoelige varianten of varianten die minder gevoelig zijn aan het molecule nog steeds in staat om te repliceren. Het ontstaan van compound-resistente varianten tijdens een behandeling is een gekend probleem tijdens de behandeling van chronische viraleinfecties zoals deze veroorzaakt door HIV en HCV. Ook voor acute virale infecties zoals deze veroorzaakt door influenzavirussen werd reeds resistentie tegen antivirale therapie beschreven. Het ontstaan van resistente rhinovirus varianten tijdens de klinische ontwikkeling van de capside binders werd reeds gerapporteerd. Resistentie selectie in vitro is een veelvuldig gebruikt hulpmiddel om het doelwit van een nieuwe remmer te identificeren. In Hoofdstuk III beschrijven we twee methoden voor resistentie selectie die toegepast werden op zowel capside binders als niet-capside binders. In de eerstemethode werd het virus gepasseerd in suboptimale compound concentratie,die geleidelijk opgedreven werd in de opeenvolgende passages. Met deze methode werd relatief snel capside binder-resistent virus bekomen. Meerdere passages waren daarentegen vereist om resistent virus tegen niet-capside binders, bijvoorbeeld een protease inhibitor, te verkrijgen. Een tweede methode gebaseerd op clonale selectie werd daarom geïmplementeerd. Met deze methode werd op een snelle manier de primaire resistentie mutaties in rhinovirus 14 bepaald van een early-stage inhibitor en een protease inhibitor.In een grootschalige screening van een bibliotheek van ongeveer 30.000 drug-like molecules, identificeerden we R030987 als een breed-sprectrum inhibitor met selectieve activiteit tegen een panel van de twee rhinovirus species HRV-A en HRV-B (Hoofdstuk IV). Net zoals de capside binders interfereerde R030987 met de eerste stappen van de replicatie cyclus. R030987 stabiliseerde het capside echter niet en pleconaril-resistente HRV14 varianten bleken niet kruisresistent met R030987. Deze data suggeren dat R030987 van werkingsmechanisme verschilt met de gekende capside binders. R030987-resistente HRV14 varianten bevatten mutaties in het capside proteïne VP4. Dit klein, hydrofoob proteïne is gelocaliseerd aan de binnenzijde van het capside en is betrokken bij zowel de ontmanteling als de samenstelling van nieuwe virions. Verdere experimenten zijn lopende om de rol van het VP4 proteïne in het werkingsmechanisme van R030987 te bepalen.Virale proteases zijn noodzakelijk voor de virale replicatie en zijn daarom beloftevolle doelwittenin geneesmiddelenontwikkeling. In Hoofdstuk V bespreken we de antivirale activiteit van SG85, een peptidic a,ß-onverzadigd ethyl ester dat ontwikkeld werd tijdens een in silico design vanMichael acceptor inhibitors van het enterovirus 68 3C protease. SG85 inhibeert zowel de replicatie van HRV-A als HRV-B genotypes op zeer krachtige wijze (in de nM range). Een SG85-resistente HRV14 variant was verkregen met behulp van clonale selectie. Genotypering van deze variant toonde de aanwezigheid van een dubbele aminozuur mutatie in het 3C protease aan. Een van de geselecteerde residues bleek tevens gemuteerd in HRV14 varianten resistent aan de 3C protease inhibitor rupintrivir. Het overeenkomstige residue in enterovirus 68 aan de tweede mutatie was betrokken bij de interactie tussen SG85 en het protease.Wegens de afwezigheid van een robust muismodel om de activiteit van antivirale compounds te evalueren, werd de in vivo activiteit van SG85 geëvalueerd in een Coxsackie B4 virus (CVB4) geïnduceerd pancreatitis muismodel. Aangezien SG85 veel minder werkzaam is tegen het coxsackie B4 virus dan tegen rhinovirussen (~40nM tegen HRV-A, ~20 nM tegen HRV-B en 17 µM tegen CVB4), werd er geen uitgesproken activiteit in dit infectiemodel verwacht. Behandeling met SG85 resulteerde in een beperkt effect op het klinisch verloop van deziekte. Er werd echter geen effect op de virale parameters geobserveerdin de behandelde groep.In dit proefschrift beschrijven we vier inhibitoren van de in vitro rhinovirus replicatie. Verschillende stappenin de virale levenscyclus werden met behulp van deze respectievelijke molecules geïnhibeerd. Capside binders LPCRW_0005 en ca603 remden een zeer vroege stap in de replicatiecyclus door stabilisatie van het virion opeen gelijkaardige manier als de capside binder pleconaril. R030987 bleek eveneens een zeer vroeg proces in de replicatiecyclus te remmen. Dit molecule stabiliseerde het virus partikel echter niet en selecteerde vooreen resistentie mutatie in het capside proteïne VP4. De exacte rol van het capside proteïne VP4 in het werkingsmechanisme van R030987 moet nog verder ontrafeld worden. Gezien de cruciale rol van dit protein tijdens de ontmanteling van het virus en RNA vrijzetting, hebben we met deze klasse van molecule een nieuw en beloftevol doelwit in de replicatiecyclus ontdekt. Ook voor rhinovirussen is het protease een gekend antiviraal doelwit. De 3C protease inhibitoren, zoals het hier beschreven SG85, verhinderen de cruciale vrijzetting van de virale proteïnen uit het polyproteïne. Rhinovirussen zijn niet enkel de oorzaak van milde bovenste luchtweg infecties, maar zijn tevens verantwoordelijk voor virus-geïnduceerde astma en COPD exacerbaties. De ontwikkeling van rhinovirus replicatie inhibitoren, zoals beschreven in deze thesis, is daarvoor nodig om de last van deze luchtweginfecties te verminderen." "RAS-Q: thuis brengen van COPD-patiënten" "Tom Verbelen" "Cardiale Heelkunde" "HomeCare@COPD will improve intensive care at home for people with lung-disease by using patient insights to enhance RAS-Q, the so-called “lung in a backpack”. The world’s first portable respiratory assist device for long-term COPD treatment, RAS-Q was developed with support from EIT Health. This project will make the product even better suited to home use.Chronic Obstructive Pulmonary Disease (COPD) is a progressive, life threatening lung disease characterised by breathlessness and coughing. There are 250 million COPD patients worldwide, and it is the fourth most common cause of death, responsible for 3 million fatalities a year. HomeCare@COPD aims to take advantage of the innovative RAS-Q device to help improve all proccesses neccessary to increase quality of life for the COPD patient population." "Skeletspierdysfunctie in COPD, effect van (in-)activiteit." "Thierry Troosters" "Onderzoeksgroep Revalidatie bij Inwendige Aandoeningen, Respiratoire Aandoeningen en Thoraxheelkunde (BREATHE)" "Chronic obstructive pulmonary disease (COPD) is a disease with high clinical and economic burden. By the year 2030 COPD will be among the top five chronic diseases in terms of global mortality and morbidity. In subjects older than 40 years of age the prevalence of moderate COPD has recently been estimated to be 10.1% in a large multinational population study. Smoking is the main risk factor to develop COPD in Western countries. In 2006 a world wide panel of experts, assembled in the Global initiative for Chronic Obstructive Lung Disease (GOLD), defined COPD as a preventable and treatable pulmonary disease with significant extra-pulmonary effects that may contribute to the disease severity in individual patients. The recognition of the systemic consequences in this international statement is important and opens new avenues for research. Examples of the systemic consequences are depression, endocrinological abnormalities, insuline resistance, anemia, osteoporosis, and skeletal muscle weakness. The latter has been a research interest of our group for many years. Skeletal muscle dysfunction is surely worthy studying. We showed that muscle weakness is related to exercise intolerance and excessive utilization of health care resources. In addition, muscle weakness can be restored by exercise training, as our group convincingly showed in previous years. Interestingly, although all experts agree that systemic consequences are important, the development of these systemic consequences is poorly understood. Full understanding is further complicated by the occurrence of comorbidity, which develops as a consequence of shared risk factors such as smoking and systemic inflammation. Since systemic inflammation indeed has been associated with much of these systemic effects and co-morbid conditions it has been recently suggested that COPD may evolve into a chronic inflammatory syndrome. Physical inactivity is another factor intimately linked to the development of the systemic consequences. Physical inactivity is now well established as an important factor leading to morbidity in the population. In fact, next to smoking, physical activity is claimed to be the second most important reason of preventable mortality. We have suggested that inactivity may be present even in early stages of the disease. Several epidemiological studies suggest that inactivity may reinforce systemic inflammation and regular physical activity attenuates the inflammatory cytokine production upon plasma LPS-stimulation. It should be noted that no studies have investigated physical activity levels in patients not yet referred to a specialized center. In early stages COPD, however, patients are followed in general practice and many are even undiagnosed. It is unclear whether these patients are physicaly inactive and whether they have, or develop systemic consequences.. Patients with COPD experience periodic deteriorations of their symptoms, which are often secondary to viral or bacterial infections. These exacerbations are associated to significant mortality and they accelerate lung function decline, decline in functional status and decline in health related quality of life. They are also associated with very low physical activity levels. Several lines of evidence point at inactivity, during and following exacerbations, as a major cause of the increased morbidity after exacerbations. First, we found acute reductions in skeletal muscle strength during exacerbations of COPD. Others have reported a rapid onset of insulin resistance with 5 days of bed rest in healthy volunteers, which may further contribute to the systemic consequences of an exacerbation. Second, epidemiological studies suggest a role for inactivity in readmission to the hospital. This was confirmed in our lab with formal activity monitoring. Patients readmitted within the year had 12min of walking time per day at home, whereas those not readmitted walked 30 min at home, one month after the initial hospital admission. Third, at the molecular level, we found in the skeletal muscle a decreased expression of Insulin Growth Factor-I and the muscle regulatory factor MyoD, in the absence of up-regulated muscle inflammation. Lastly, the muscle weakness observed during exacerbations can be blocked by increasing skeletal muscle activity with resistance training (see below). This further strengthens the hypothesis that inactivity is causally related to the long term deleterious effects of an exacerbation. From the above, two target populations emerge. First, patients with mild disease, or those newly diagnosed where the prevalence and incidence of systemic consequences of the disease and factors contributing to the development of systemic consequences should be explored. Second, patients suffering from acute exacerbations who, if subjected to current best clinical practice will suffer from significance worsening of physical activity levels, muscle weakness and will remain at high risk for readmission and even death." "Fysieke activiteit en coaching bij patiënten met chronisch respiratoire aandoeningen" "Thierry Troosters" "Respiratoire Aandoeningen en Thoraxheelkunde (BREATHE), Onderzoeksgroep Revalidatie bij Inwendige Aandoeningen" "Fysieke fitheid en fysieke activiteit zijn twee belangrijke concepten voor een goede gezondheid in zowel de gezonde populatie als in patiënten met chronische longaandoeningen. In deze laatste groep is fysieke activiteit gerelateerd aan morbiditeit en mortaliteit.De laatste jaren is er veel inzicht verworven in het fysieke activiteitspatroon in patiënten met COPD (Chronic Obstructive Pulmonary Disease), alsook in de gevolgen van een lage fysieke activiteit in deze groep en interventies om de activiteit bij patiënten met COPD te verhogen. In patiënten met interstitieel longlijden (ILD) en patiënten na longtransplantatie (LTX) is er weinig geweten over hun fysieke activiteit, de gevolgen ervan en interventies om de fysieke activiteit te verhogen. De specifieke fysiologische beperking in beide patiëntengroepen (afwijkingen in gasuitwisseling in patiënten met ILD en spierdysfuncties in zowel patiënten met ILD als patiënten na LTX) maakt het moeilijk om de bevindingen van de COPD onderzoeken te extrapoleren. Daarom zal in dit project nagegaan worden of er gelijkenissen bestaan in het fysieke activiteitspatroon van patiënten met COPD en ILD. Onze onderzoeksgroep bewees al positieve effecten voor een verhoogde fysieke activiteit in patiënten met COPD door het toepassen van een telecoaching programma. Dit telecoaching programma wordt voor 3 maanden toegepast bij patiënten met ILD en voor 1 jaar bij patiënten na LTX.Dit doctoraatsproject heeft als doel om 1) inzicht te verwerven in het fysieke activiteitspatroon bij patiënten met ILD en dit te vergelijken met patiënten met COPD en gezonde subjecten en 2) een effectief telecoaching programma te ontwikkelen om de fysieke activiteit te verhogen in patiënten met ILD en patiënten na LTX." "Verhogen van spierkracht na longaanvallen (exacerbaties) van COPD om hun impact op fysieke activiteit te minimaliseren." "Thierry Troosters" "Respiratoire Aandoeningen en Thoraxheelkunde (BREATHE), Onderzoeksgroep Revalidatie bij Inwendige Aandoeningen, UZ Gent" "Longaanvallen (exacerbaties, AE) zijn events in het natuurlijke verloop van Chronisch Obstructief Longlijden (COPD). Longaanvallen leiden tot een grote ziektelast omdat ze aan de basis liggen van functieverlies en achteruitgang van de spierkracht. Personen met COPD verliezen na een AE langdurig en in belangrijke mate fysieke activiteit. Dit leidt tot het ontstaan van comorbiditeit. Met gerichte functionele en spiertraining kan dit proces omgekeerd worden. Weinig patiënten nemen na een AE aan zo'n programma deel en er is niet aangetoond of ze ook de fysieke activiteit verhoogen. Wij zullen onderzoeken of een oefenprogramma, in de eerste lijn (makkelijk toegankelijk voor patiënten) de spierfunctie, inspanningscapaciteit en de levenskwaliteit kan verbeteren en of het ervoor zorgt dat fysieke activiteit sneller herstelt na de AE. Twee universitaire centra zullen 150 patienten ad random verdelen in een groep die na een AE een coachingsprogramma krijgt en een interventiegroep die na een AE een 18 sessies durend oefenprogramma zal volgen bij een kinesitherapeut na de AE en eventuele nieuwe AEs. We verwachten dat enkel de interventiegroep door een snel herstel van spierfunctie en algemeen functioneren ook sneller zijn/haar fysieke activiteit zal herstellen. Spierbiopties zullen inzicht geven op de veranderingen in spiermorfologie en -functie. Dit zal bijdragen om meer gerichte (niet-)farmacologische therapie na een AE voor te stellen om spierdysfunctie te behandelen." "Translationeel onderzoek naar chronische afstoting na longtransplantatie: naar een betere behandeling van patiënten." "Bart Vanaudenaerde" "Respiratoire Aandoeningen en Thoraxheelkunde (BREATHE)" "Mijnt BOF−ZAP project kadert in de BREATHE onderzoeksgroep en omvat onderzoek naar afstoting na long transplantatie gefocust op structurele veranderingen van de long en de allo-immuun response. Dit onderzoek gaat van basis experimenteel onderzoek in celculturen en proefdieren tot translatie naar de humane long en de patiënt. De finale doelstelling blijft om de kwaliteit en overlevingskansen voor de long transplant patiënt te verhogen. Met multidisciplinair, collaboratief translationeel onderzoek willen we vooruitgang boeken in het begrijpen en behandelen van afstoting.Mijn onderzoek heeft 4 niveaus van onderzoek zijnde: 1/ een uniek muis model ontwikkelt van longtransplantatie waarbij de vreemde donor long afstoting vertoont. 2/ celcultuur van epitheelcellen, endotheelcellen en immune cellen van de humane longen met afstoting. 3/ een biobank van routinematige longitudinale follow-up van longtransplantatiepatiënten welk spoelvochten van de long, bloedstalen, long biopsies en explant longen met afstoting bij (re)transplantatie bevatten. 4/ klinische studies voor nieuwe therapieën voor behandeling en preventie van afstoting bij de patiënten.Om dit te realiseren zijn er samenwerkingen opgezet binnen onze universiteit, binnen België en internationaal. Met dit onderzoek hopen we meer inzicht te krijgen in de pathofysiologie, om een behandeling op maat voor afstoting te ontwikkelen, maar vooral om de uitkomst voor de longtransplantatiepatiënten op het gebied van afstoting en mortaliteit te verbeteren.Naast dit onderzoek rond longtransplantatie ondersteun ik gelijkaardig onderzoek rong luchtwegen en immuunrespons in andere chronische longziekten als longfibrose, emfyseem, mucoviscidose en pulmonale hypertensie." "Longitudinale studie van Chronisch Obstructief Longlijden (COPD) en frailty" "Vakgroep Bioanalyse" "De demografische verandering is een grote uitdaging voor socialezekerheidsstelsels. Gezond ouder worden wordt bedreigd door prevalente syndromen bij ouderen, waaronder chronische obstructieve longziekte (COPD) en kwetsbaarheid. Beide worden geassocieerd met aanzienlijke morbiditeit, invaliditeit en mortaliteit, hoewel hun onderlinge relatie is onvoldoende onderzocht. COPD wordt gekenmerkt door aanhoudende beperking van de luchtstroom en chronische ontsteking van de luchtwegen en longen. Kwetsbaarheid is het onvermogen om de functie te compenseren verlies. In dit interuniversitaire en multidisciplinaire project zullen we de incidentie van kwetsbaarheid in de Rotterdam Study, een grote prospectieve populatie-gebaseerde cohortstudie van 15.000 deelnemers met meer dan 25 jaar follow-up, waaronder 2.000 patiënten met COPD. Ten tweede zullen we het ontrafelen onderliggende pathofysiologie van het ontstaan ​​van kwetsbaarheid, inclusief de rol van exacerbaties, ontsteking, en sarcopenie. Dankzij een beter begrip van kwetsbaarheid voor incidenten in onderwerpen met en zonder COPD, we zullen nieuwe doelen kunnen identificeren om twee verwoestende syndromen in de. Te voorkomen en te behandelen ouderen. Ten slotte zullen we een prognostische index voor kwetsbare ouderen in de gemeenschap ontwikkelen en valideren binnen het BELFRAIL-ouderencohort. Door meer objectief geschatte kansen te bieden, individuen zijn beter geïnformeerd over hun prognose en professionals in de gezondheidszorg worden geholpen hun redenering en besluitvorming met betrekking tot verder management, inclusief achterhouden behandelingen."