Titel Promotor Affiliaties "Korte inhoud" "Verbeelding en moreel redeneren. Creatieve verbeelding in morele optievorming." "Katrien Schaubroeck" "Katholieke Universiteit Leuven, Centrum voor Ethiek" "Als menselijk vermogen wordt verbeelding vaak gelinkt aan de creativiteit van de geest, zoals vertoond door kunstenaars of kinderen. Dit project onderzoekt de functionele rol van verbeelding in moreel redeneren. Mensen lijken vaak hun verbeelding te gebruiken in moreel problematische situaties. Stel dat je het pad van een om hulp vragende vluchteling kruist. Waarschijnlijk zal je je diverse zaken proberen verbeelden: de zaken die de ander meemaakte, je mogelijkheden om de vluchteling te helpen, de gevolgen van bepaalde acties enz. Dit project onderzoekt hoe we precies onze verbeelding gebruiken om moeilijke morele vragen te beantwoorden of om urgente situaties of dilemma's op te lossen. Dit hoofddoel wordt opgesplitst in twee doelstellingen. Ten eerste past dit onderzoek een nieuwe moreel-psychologische benadering toe om verschillende vormen en functies van verbeelding te onderscheiden. Verbeelding kan immers verwijzen naar verschillende elementen van moreel redeneren, bv. metaforisch denken, empathie, narratieve reflectie, etc. Na een analyse van recent onderzoek naar de relaties tussen verbeelding en moreel redeneren focus ik op een blinde vlek in het huidige debat: de wijze waarop verbeelding specifieke mogelijkheden creëert om moreel te handelen. De tweede doelstelling is dus dit proces te onderzoeken om zo een antwoord te formuleren op de vraag waarom verbeelding essentieel zou zijn om praktische oplossingen te bieden in morele situaties en voor morele problemen." "Leiderschapswijsheid: een interdisciplinaire reis om leiderschapswijsheid te begrijpen als een middel om met conflicten en dilemma's om te gaan." "Martin Euwema" "Arbeids-, Organisatie- en Personeelspsychologie" "Het belangrijkste onderzoeksgebied is Leadership Wisdom. Het doel van dit onderzoeksproject is om leiderschapswijsheid te onderzoeken als een manier om met conflicten en morele dilemma's om te gaan, met bijzondere aandacht voor de rol van adviseurs om leiderschapswijsheid te faciliteren." "Voorbij utilitarisme en deontologie: de rol van rechtvaardigheid in de morele beoordeling van schade." "Arne Roets" "Vakgroep Ontwikkelings-, Persoonlijkheids- en Sociale Psychologie" "Het dominante theoretisch model voor morele cognitie stelt dat de morele beoordeling van schade gedreven wordt door twee processen: een snel, automatisch proces dat leidt tot deontologische oordelen (i.e. doe geen kwaad) en een trager, beredeneerd proces dat leidt tot utilitaristische oordelen (i.e. schade berokkenen is aanvaardbaar als het tot een betere uitkomst leidt). Al heeft dit model tot belangrijke inzichten geleidt toch beargumenteren we dat het model te beperkt is. Onderzoek binnen dit paradigma heeft uitsluitend gefocust op enkelvoudige morele oordelen. Deze methode suggereert dat een specifiek morel oordeel niet beïnvloedt wordt door voorafgaande of toekomstige oordelen. Echter, bepaalde normatieve motivaties, zoals de rechtvaardige distributie van schade, zijn enkel relevant bij sequenties van oordelen die dezelfde slachtoffers betreft. Wij stellen een methodologische vernieuwing voor: sequentiële trolley dilemma’s. We suggereren dat mensen een motivatie zullen tonen om schade evenredig over slachtoffers te verdelen bovenop hun inclinaties tot deontologische en utilitaristische oordelen. In een eerste onderzoekslijn exploreren we de incrementele validiteit van dit concept. In een tweede onderzoekslijn onderzoeken we hoe persoons-gerichte morele cognitie zich verhoudt tot de motivatie tot rechtvaardigheid. In een derde onderzoekslijn ten slotte, bestuderen we of deze motivatie tot rechtvaardigheid van belang is bij hypothetische zowel als levensechte dilemma’s." "De rol van sociale aanwezigheid op morele besluitvorming: realistische instellingen voor het begrijpen van utilitaire en deontologische voorkeuren" "Emilie Caspar" "Vakgroep Experimentele Psychologie" "In onze moderne samenlevingen verwijzen morele situaties vaak naar het redden, kwetsen, veroordelen of sparen van leeftijdsgenoten. De richting van onze morele voorkeuren (bijv. utilitair, deontologisch) wordt inherent gevormd door sociale normen en sociale context. Het huidige experimentele onderzoek naar morele cognitie heeft echter twee belangrijke beperkingen. Ten eerste, hoewel een schat aan onderzoek de morele voorkeuren van individuen in afzonderlijke situaties heeft onderzocht, heeft geen enkel onderzoek, voor zover wij weten, de morele voorkeuren van individuen in sociale situaties in het echte leven onderzocht. Ten tweede, vanwege het aloude paradigma waarbij hypothetische en opofferingsdilemma's worden gebruikt om besluitvorming te meten (d.w.z. levens redden of opofferen), nemen we aan dat er een discrepantie bestaat tussen hypothetische en realistische morele besluitvorming. Vergeleken met de huidige state-of-the-art, zal YourMORALS het voor het eerst mogelijk maken om de rol van sociale aanwezigheid op de morele voorkeuren van individuen te beoordelen, waarbij licht wordt geworpen op zowel cognitieve als neurale processen die ten grondslag liggen aan reacties op realistische scenario's. Dit onderzoek zal gedrags- en neurofysiologische paradigma's combineren door gebruik te maken van een uniek experimenteel systeem dat toelaat om sociale context na te bootsen door dyadische interacties. De voorgestelde experimenten zullen het mogelijk maken de rol van sociale aanwezigheid te verduidelijken door 1) indirecte blootstelling aan de morele keuzes van anderen (enkelvoudige setting), 2) directe aanwezigheid van anderen (sociale setting). De nieuwste innovatieve op EEG gebaseerde hyperscanningtechnieken zullen worden gebruikt om de activiteit van meerdere hersenen te meten. We zullen ook een open, gestandaardiseerde en realistische dataset voor morele dilemma's construeren." "Wie verdient (onze) zorg? Een kritisch onderzoek van de morele begripsvorming en de normatieve referentiekaders in verband met gezondheidszorg voor mensen zonder wettig verblijf." "Gily Coene" "History, Archeology, Arts, Philosophy and Ethics, Wijsbegeerte-Moraalwetenschappen, Expertisecentrum Gender, Diversiteit en Intersectionaliteit" "Dit onderzoek bekijkt we de toegang tot gezondheidszorg voor mensen zonder wettig verblijf vanuit een moraalwetenschappelijke invalshoek. De focus is daarbij gericht op hoe hulpverleners en mensen zonder wettig verblijf dilemma’s hieromtrent in de dagdagelijkse praktijk beleven en welke criteria, concepten en referentiekaders gehanteerd worden om het verlenen van toegang tot gezondheidszorg te evalueren." "Ethics and value-reality. Aurel Kolnai's legacy: an analytic ethic based on the phenomenology of value-consciousness and moral awareness." "Stefan Rummens" "Centrum voor Politieke Filosofie en Ethiek (RIPPLE) (OE), Hoger Instituut voor Wijsbegeerte, Ethiek @ KU Leuven" "ETHIEK EN WAARDEREALITEIT.Aurel Kolnais nalatenschap: een analytische ethiek gebaseerd op de fenomenologie van het waardebewustzijn en het morele besef.In 1900 werd Aurel Kolnai geboren in het centrum van Boedapest in een liberaal-joods gezin. Kolnai studeerde en doctoreerdein Wenen, bekeerde zich tot het christendom en was voornamelijk geïnteresseerd in de realistische fenomenologie die hem ook sterk beïnvloedde auteurs zoals Brentano, Husserl, Scheler en Hartmann vormden voor Kolnai een inspiratiebron. Voorts apprecieerde Kolnai het werk van Chestertonen in zijn latere loopbaan de Britse moraalfilosofen (en vooral de intuïtionisten) van de 19de en 20ste eeuw. Door het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, zwierf Kolnai doorheen Europa om uiteindelijk in 1940 de Verenigde Staten van Amerika te bereiken. Enkele jaren later werd Kolnai professor aan de Université Laval te Canada en sinds 1959 werd hij benoemd als professor aan Bedford College, aan de Universiteit van Londen. Kolnais rondreizende bestaan en zijn perfectionisme resulteerden in het feit dat hij vaak erg ontevreden was over zijn werk dat veelal ook niet afgewerkt raakte. De toegankelijkheid van zijn werk ondanks dat er verschillende postume publicaties uitgegeven zijn werd verder bemoeilijkt doordat Kolnai enerzijds nooit een systematische uiteenzetting gaf over zijn ethische en politiek-filosofische ideeën en anderzijds een zeker eclecticisme en een complexe stijl had ontwikkeld. Het doel van dit onderzoek was dan ook dit hiaat te remediëren en Kolnai te introduceren in hedendaagse debatten en dit in het bijzonder voor zijn moraalfilosofie.    Het inleidend hoofdstuk begint met een schets van de moeilijkheden voor dit onderzoek naar Kolnais ethiek, maar het hoofdstukbehandelt vooral de historische, persoonlijke context van Kolnai en de belangrijkste filosofische invloeden die op hem werkzaam waren. Om dit te realiseren wordt respectievelijk een korte biografie voorzien en een uiteenzetting over de voor Kolnai belangrijkste auteurs van zowel vroege,realistische fenomenologische waarde-ethiek als Britse moralisten (en meer bepaald over Meinong, Brentano, Scheler, Hartmann, Moore, Prichard en Ross).    Het tweede hoofdstuk is een overzicht vanen commentaar op Kolnais ethiek. Kolnai meende dat ethiek moest vertrekken van het morele dat reeds aanwezig was in de realiteit, en dus moestethiek uitgaan van dagdagelijks denken en reflecteren over morele ervaringen en van de beschrijving van ethisch relevante fenomenen. Het was van cruciaal belang voor Kolnai om te benadrukken dat waarde- en moreel besef hecht verbonden zijn en dat enkel de fenomenologische methode zou kunnen bijdragen aan een beter verstaan van moraliteit. Kolnai stelde vastdat we altijd al pre-moreel het leven en zijn constituerende aspectenwaarderen en dat moraliteit in de eerste plaats gericht is op de bescherming en verbetering van deze waarden en onze bestaansmodus. Kolnai belichtte dus dat ondanks moraliteit gebaseerd is op primair positieve waarden, moraliteit zich in de eerste plaats nadrukkelijk aanwezig stelt wanneer deze positieve waarden bedreigd of gecorrumpeerd worden. Hij noemde dit de thematische primauteit van het Kwaad (tegenover de ontologische primauteit van het Goede) of thematische of negatieve moraliteit (naast positieve en impliciete moraal).    In hetderde hoofdstuk, dat in feite de crux van de dissertatie vormt, identificeer ik de vooronderstellingen van Kolnais moraalfilosofie en ontwikkel ik een neo-Kolnaiaanse ethiek om de relevantie van Kolnais methodologie en visie te illustreren aan de hand van enkele kwesties in het hedendaagse ethische debat. Hiervoor beschrijf ik een neo-Kolnaiaanse conceptie van ordinary morality en werk ik de meta-ethische implicaties van zijn ethiek uit. De filosofische discussies aan de hand waarvan ik de vruchtbaarheid van zulk een ethiek wil aantonen zijn: morele conflicten en dilemmas, de objectiviteit en universaliseerbaarheid van morele oordelen, morele redenen en motivatie en de bijzondere status van moraliteit en moreel zijn. In deze secties berust ik voornamelijk op verdere ontwikkelingen van inzichten van Kolnai die veelal het belang van waarde- en moreel besef betroffen in relatie tot onze dagelijkse moraliteit en ons reflectief begrip ervan. Om de invloed van Kolnai duidelijker naar voor tebrengen, maak ik vooral gebruik van teksten van zijn tijdsgenoten en inhet bijzonder van zijn voormalige collegas Bernard Williams en David Wiggins. Het is immers niet goed geweten dat Kolnai een aanzienlijke invloed heeft uitgeoefend op het ethische gedachtegoed van deze twee invloedrijke filosofen. Tenslotte bevat dit hoofdstuk ook een sectie die Kolnais anti-utopisme en de relatie ervan tot zijn moraalfilosofie behandelt.    Naar Kolnais voorbeeld argumenteer ik in het algemeen dat in tegenstelling tot de al te vaak al te sceptische ideeën overordinary morality, de dagelijkse moraliteit veel serieuzer en minder sceptisch moet worden aanzien. Een (filosofische) fenomenologie die tracht te beschrijven en te leren van moraliteit zoals die zich aandient en zoals we die kennen, heeft immers veel meer te bieden dan vaak gepropageerd wordt door hedendaagse ethici, die al te vaak de waarde van de fenomenologie en van de beschrijving van ethische fenomenen miskennen." "De weg naar politionele integriteit. Een longitudinaal onderzoek naar de werking van het ASA (aantrekking-selectie-afvallen)- en socialisatiemechanisme bij politierekruten." "Jeroen Maesschalck" "Leuvens Instituut voor Criminologie" "Ethische competentie van politieambtenaren is cruciaal, onder meer omwille van de legitimiteit van de politie. Ethische competentie verwijst naar clusters van specifieke kennis, vaardigheden en attitudes die werden samengebracht in een matrix met twee dimensies. In totaal worden twaalf subdimensies onderscheiden. De rijen worden gevormd door vier subcompetenties: (1) regelnaleving, (2) morele sensitiviteit, (3) moreel redeneren, (4) morele motivatie en moreel karakter. Deze rijen kruisen met drie kolommen die verwijzen naar de onderdelen van competentie: (1) kennis, (2) vaardigheden, en (3) attitudes. Dit is een ambitieus geheel van kenmerken waarover de meeste nieuwe politieambtenaren onvoldoende over beschikken. De selectieprocedure kan hierop focussen, maar hoe goed dat ook gebeurt, de politieopleiding moet nog steeds een socialiserende rol spelen in ethische competentieontwikkeling. Politieambtenaren moeten immers vertrouwd geraken met hun nieuwe werkomgeving en bevoegdheden, en leren omgaan met de morele dilemmas die daaruit voortvloeien. Aan de hand van een longitudinaal mixed method onderzoek bij een cohorte aspirant-inspecteurs van politie op zes politiescholen probeerde dit onderzoek inzicht tekrijgen in de impact van het socialisatieproces op ethische competentietijdens drie socialisatiefasen: de theoretische opleiding op de politieschool, de stageperiode in een lokale politiezone en het eerste jaar ervaring in een politiedienst. Er waren drie doelstellingen die hieronder toegelicht worden.  Dit onderzoek wou ten eerste de aandacht voor integriteit in de organisationele context van de aspiranten beschrijven. Hiervoor werden kwalitatieve observaties van het vak deontologie en interviews met aspiranten, inspecteurs, directeurs en docenten gebruikt. De resultaten suggereren dat deze in elke socialisatiefase eerder gering is. Men lijkt zich te beperkten tot beleidsinstrumenten die wettelijk opgelegd zijn. Bovendien krijgen deze instrumenten een overwegend controlerende (in tegenstelling tot een stimulerende) invulling. Eén van de verplichtingen die politiescholen hebben, is het organiseren van een vak deontologie. Alle scholen doen dit, maar de inhoud en de aanpakervan verschillen sterkt.  Ten tweede wou dit onderzoek de ethische competentieontwikkeling beschrijven. Hiervoor werd een gestandaardiseerde vragenlijst op vier momenten in de tijd afgenomen. In de eerste plaats werden de analyses voor alle aspirant-inspecteurs samen gedaan. Hieruit blijkt dat kennisontwikkeling zich voornamelijk voordoettijdens de theoretische opleiding, en in beperktere mate tijdens de stageperiode. Nadat de aspiranten afstuderen aan de politieschool stijgt hun kennisniveau niet meer. De vaardigheden blijven daartegenover overwegend stabiel tijdens de volledige onderzochte socialisatieperiode. Analyses van de attitudes tonen een grotere diversiteit: sommige attitudes worden ontwikkeld tijdens de theoretische opleiding (bv. autonomie), terwijlvoor andere attitudes een achteruitgang opgetekend wordt (bv. cognitieve empathie). Ook tijdens de stageperiode zijn er sterk verschillende trends bij de attitudes; een deel vertoont een positieve ontwikkeling (bv. cognitieve empathie) en een ander deel een negatieve (bv. houding ten aanzien van regels). Tijdens het eerste jaar ervaring in een politiedienstis er echter opnieuw overwegend stabiliteit in de attitudes. Uit deze globale trends kan afgeleid worden dat er veel verandering is in ethischecompetentie tijdens de volledige opleidingsperiode, en dat dit vooral tijdens de initiële theoretische opleiding gebeurt. Reeds op dat moment lijkt er een impact te zijn interne solidariteit (i.e. de bereidheid om collegas te beschermen) als kenmerk van politiecultuur, al is er een graduele toename. De resultaten suggereren dat de aspiranten van in het begin van de opleiding bereid zijn om integriteitsschendingen van collegaste verzwijgen. De globale ontwikkelingstrends van de subdimensies van ethische competentie werden in tweede instantie opgesplitst per school. Uit deze analyses blijkt dat er ondanks enkele opmerkelijke schoolverschillen in de aandacht voor integriteit eerder beperkte verschillen zijn inzake de (evolutie van de) ethische competentie van de aspiranten.  Ten derde wou dit onderzoek nagaan welke factoren binnen de politieopleiding een rol spelen in de ethische competentieontwikkeling. De kwalitatieve en kwantitatieve gegevens worden hier aan elkaar gekoppeld. De analyses suggereren een aantal potentiële verklaringen voor ontwikkelingstrends en schoolverschillen. De meeste schoolverschillen konden echter niet verklaard worden. De aspirant-inspecteurs ondergaan in het begin van het politionele carrière een veelheid aan invloeden die dit onderzoek niet van elkaar kon onderscheiden. Op dit punt is meer onderzoek noodzakelijk." "De neurale basis van sociale cognitie in gezonde controles en neuropsychologische stoornissen" "Jan Van den Stock" Neuropsychiatrie "Gezichtsuitdrukkingen zijn belangrijk voor non-verbale communicatie en kunnen emoties als ook de intenties van een individu binnen een sociale situatie weergeven. Daarnaast verbetert het uitdrukken van emoties de retentie van gezichtsidentiteit. Er is slechts weinig geweten over de onderliggende neuropsychologie en het verband tussen emotioneel en sociaal geheugen, een interactie die van cruciaal belang is voor de sociale interacties van een individu. Het menselijk brein bezit meerdere neurale netwerken die betrokken zijn bij het complexe proces van sociale interactie.  Deze doctoraatsthesis omvat een literatuurstudie en vijf onderzoekstudies, die gericht zijn op het ontrafelen van de neurale basis van sociale cognitie. De eerste doelstelling van de doctoraatsthesis was het in kaart brengen van zowel gezichts- als emotieherkenning bij subjecten met verscheidene neurodegeneratieve aandoeningen. De tweede doelstelling was het onderzoeken van het neurale substraat van sociaal en emotioneel geheugen. De derde doelstelling was het onderzoeken van het verband tussen neurobiologie en persoonlijkheid (brain-trait associatie). Daarnaast werd de rol van de amygdala als mogelijke sleutelstructuur voor sociale cognitie bestudeerd. Hoofdstuk één is gewijd aan een algemene inleiding.  In hoofdstuk twee worden de resultaten van een systematisch literatuuronderzoek besproken om een uitgebreid overzicht te geven van de huidige kennis en de impact van neurodegeneratie op de herkenning van gezichtsexpressie. Deze studie focust op Frontotemporale Dementie (FTD) en de ziekte van Alzheimer (AD) en de differentiële impact van FTD versus AD. Uit de kwalitatieve syntheses bleek dat zowel bij FTD als bij AD de algemene emotieherkenning het vaakst verstoord was. De resultaten van de meta-analyse ondersteunen de algemene hypothese dat FTD gekenmerkt wordt door verminderde emotieherkenning in vergelijking met AD en gezonde controles. Bovendien presteren AD-patiënten significant slechter op de niet-emotionele controletaak.                 In het derde hoofdstuk bestudeerden we de invloed van neurodegeneratie in bvFTD in meer detail, namelijk niet enkel op gezichtsuitdrukkingsherkenning maar ook op afwijkingen in moreel redeneren. Onze studie toonde een meer utilitaristische respons op laag-conflict persoonlijke morele dilemma's in bvFTD en deze responsen bleken geassocieerd te zijn met gezichtsemotie herkenning. Op neuraal niveau is de abnormale morele cognitie in bvFTD gerelateerd aan de structurele integriteit van de mediale prefrontale cortex en functionele kenmerken van de anterieure insula. De huidige bevindingen bieden een gemeenschappelijke basis voor emotieherkenning en moreel redeneren en verbinden deze met gebieden in het default mode netwerk en salience netwerk.                 In hoofdstuk vier testen we de 'predictive coding' hypothese voor 'repetition suppression' (RS) tijdens sociale geheugenverwerking door de interactie te onderzoeken tussen RS en ‘differences due to memory' in de categorie-selectieve cortex (FFA, pSTS, PPA, en RSC) en de amygdala. De resultaten toonden aan dat absolute RS tijdens de encoding een interactie vormt met de ‘probability’ van toekomstige herinnering in de gezicht-selectieve cortex. Een tegengestelde correlatie werd waargenomen in de amygdala. De bevindingen onthullen ook een associatie tussen adapter respons en RS, zowel voor korte- als lange termijn (48h) intervallen. Bovendien hebben we de bevindingen klinisch gevalideerd in subjecten met ontwikkelings prosopagnosie. Deze gecombineerde bevindingen zijn meer compatibel met 'adapter-related' en 'familiarity accounts' van visueel geheugen dan met de 'predictive coding' modellen.                 Hoofdstuk vier benadrukt het belang van oogbewegingen tijdens gezichtsherkenning (Supplementary Information), daarom hebben we in hoofdstuk vijf oogbewegingen geobserveerd voor sociaal en emotioneel geheugen. De resultaten toonden een verbeterd geheugen voor boze gezichten bij jonge volwassenen in vergelijking met oudere volwassenen, consistent met de sociaal-emotionele selectiviteitstheorie. Dit effect was geassocieerd met een kortere fixatie duur voor boze gezichten in vergelijking met neutrale gezichten in de oudere volwassenen groep. Verder bleek uit de resultaten dat de totale fixatieduur ook een sterke voorspeller was voor het onthouden van gezichten. Om ons begrip van het 'sociale brein' verder te verbeteren onderzochten we de 'Brain-Trait associatie' hoofdstuk zes en zeven. De resultaten onthulden een significante positieve correlatie tussen een regio in de linker thalamische pulvinar en 'novelty seeking', gedreven door de subschaal impulsiviteit. We observeerden verder tegengestelde associaties bij mannen en vrouwen tussen 'temperament brain associations', wat het belang benadrukt van het erkennen van de rol van sekse op de structurele neurobiologie van persoonlijkheid. De resultaten ondersteunen de algemene hypothese dat individuele persoonlijkheidsverschillen de structurele verschillen weerspiegelen die in de hersenen worden waargenomen.                 Deze PhD thesis benadrukt dat de differentiële diagnose van neurodegeneratieve stoornissen verbeteren kan worden door het opnemen van sociaal cognitieve tekorten (zoals emotie herkenning) in de neuropsychologische criteria. De resultaten ondersteunen verder de 'adapter-related' en 'familiarity accounts' van sociaal geheugen, die afwezig waren bij ontwikkelingsgerelateerde prosopagnosie. De belangrijkste bevindingen van deze PhD thesis zijn meer in lijn met de 'psychological construction theory' die stelt dat de amygdala betrokken is bij verschillende aspecten van emotieverwerking, waaronder sociale verwerking. Een interessante pieste waar toekomstig onderzoek op kan verder bouwen, is het bestuderen van de rol van de amygdala sociale cognitie. Tot slot, in een uitgebreide discussie gaan we dieper in op de toekomstperspectieven voor vroege diagnose en het beter begrijpen van verschillende neuropsychologische stoornissen.  " "De eenzame generaal: de rol van de 'kritische vriend' in relatie tot ethisch leiderschap en mentale weerbaarheid van hoogste echelons militaire leiders" "Martin Euwema" "Arbeids-, Organisatie- en Personeelspsychologie" "Het staat buiten kijf dat de huidige sociale, economische en culturele omgeving turbulenter is dan ooit tevoren, met technologische vooruitgang, een mondiale pandemie, een aanhoudende oorlog in Oekraïne, het snelle tempo van de veranderingen als gevolg van de mondialisering en de fluctuerende toestand van de economie. de economie (Hite & McDonald, 2020). Voor het leger heeft een mondiale verschuiving van overwegend korte en beperkte conflicten naar langdurige en logge conflicten van individuen en instellingen het vermogen gevraagd om in een ongeëvenaard tempo en met een ongeëvenaarde frequentie te reflecteren, op te laden en te herstellen. Hooggeplaatste leiders bekleden eenzame hiërarchische posities, worden vaak geconfronteerd met morele dilemma's met grote consequenties en een hoge eis om mentaal paraat te blijven. Vanwege de uitdagende aard van de toegang tot deze unieke populatie, wordt er weinig onderzoek gedaan naar deze kwesties vanuit het unieke perspectief van de hooggeplaatste leider. Het doel van dit onderzoek is daarom om specifiek de rol en waarde van kritische vriendschappen te onderzoeken als een instrument voor leiderschapsontwikkeling ter ondersteuning van moreel leiderschap en mentale paraatheid bij hooggeplaatste militaire leiders." "Een aanzet tot een meer geïntegreerde formele aanpak van actueel moreel redeneren, met toepassingen in de medische ethiek" "Joke Meheus" "Vakgroep Wijsbegeerte en Moraalwetenschap" "Het project heeft twee doelen. Het eerste doel is om een conceptueel kader te creëren dat ons toelaat om realistische redeneerprocessen inzake ethische dilemma’s te expliciteren en te evalueren. Het tweede doel is om binnen dit kader niet-klassieke modale logica’s te ontwikkelen en deze toe te passen op een aantal welgekozen casussen uit het domein van de bio-ethiek."