Titel Deelnemers "Korte inhoud" "Hoeveel systeem zit er in het systeem van de Nederlandse modale werkwoorden?" "Jan Nuyts, H.-J. Goelen, W. Caers" "In de traditionele visie bestaat het systeem van de modale hulpwerkwoorden in het Nederlands uit zes vormen: 'kunnen', 'mogen', 'moeten', 'hoeven', 'zullen', en 'willen'. Een analyse van de historische ontwikkeling van deze vormen roept de vraag op of het terecht is dat ze samen als één grammaticaal systeem worden beschouwd. Enkele recente studies tonen dat de eerste vier werkwoorden een groepsdynamiek vertonen, zowel grammaticaal als semantisch, maar dat 'zullen' en 'willen' daar nauwelijks of niet aan deelnemen. In deze bijdrage zetten we de belangrijkste feiten in dit verband op een rijtje." "Wat als een modaal alleen komt? Modale complementsellipsis in het Nederlands vanuit de generatieve hoek" "Lobke Aelbrecht" "This paper discusses contexts in which modal verbs occur without a verbal complement. Firstly, I present the properties of Dutch modal verbs and conclude that modals are not strictly speaking auxiliary verbs on a par with hebben ‘have’ and zijn ‘be’, but rather lexical verbs selecting a verbal complement. However, they also occur without such verbal complement and the current paper gives an overview of the various types of such ‘naked’ modal verbs that can be distinguished with respect to their syntactic properties, as the syntactic differences between them lead to different analyses. Some cases involve ellipsis, more specifically PF-deletion (Modal Complement Ellipsis), while in other cases the modals directly select a small clause or nominal phrase for their complement. Although the type involving ellipsis receives most attention, the paper gives an overview of the different types and focuses on the question of whether or not the modal selects a silent verbal complement." "Degrammaticalisatie in de Nederlandse modale hulpwerkwoorden" "Jan Nuyts" "Weakly Supervised Methods for Information Extraction (Zwak gesuperviseerde methodes voor informatie extractie)" "Koen Deschacht" "Informatie extractie (IE) methoden detecteren en classificeren gestructu reerde informatie in ongestructureerde bronnen, zoals teksten of afbeeld ingen. Momenteel maken de meeste automatische IE methoden gebruik van ma chine leer algoritmes die worden getraind op grote, manueel geannoteerde datasets. De bekwaamheid van machine leer algoritmes om aanvullende of tegengestelde informatie te combineren is succesvol gebleken voor een gr ote verzameling van IE taken. Deze aanpak heeft echter ook twee grote na delen. Het eerste en meest belangrijke nadeel is dat voor elke nieuwe ta ak een nieuw trainingcorpus moet worden geannoteerd. Deze manuele annota tie omvat mogelijk duizenden zinnen of afbeeldingen, wat de kost van de ontwikkeling van IE methodes sterk doet rijzen. Een tweede nadeel is dat voor complexe IE taken, zelfs een grote dataset maar een fractie van al le structuren zal bevatten die herkend moeten worden. Dit kan de nauwkeu righeid van de IE methodes negatief beïnvloeden. In deze verhandeling bestuderen we zwak gesuperviseerd leren, waarbij ac curate IE methodes getraind worden op een kleine verzameling geannoteerd e voorbeelden en een grote verzameling niet geannoteerde voorbeelden. We bestuderen twee gevallen: (1) unimodaal zwak gesuperviseerd leren, waar geannoteerde teksten worden aangevuld met een grote verzameling niet ge annoteerde teksten (2) multimodaal zwak gesuperviseerd leren, waar afbee ldingen of video's worden aangevuld met teksten die hun inhoud beschrijv en. Voor het unimodale geval bestuderen we twee IE taken die informatie uit teksten extraheren. De eerste taak is de disambiguatie van ambigue woord en afhankelijk van de context waarin die woorden voorkomen. De tweede ta ak is het bepalen van het semantische frame voor elk werkwoord, samen me t de belangrijkste semantische rollen voor dat werkwoord. De IE algoritm en voor deze twee taken worden ontwikkeld met behulp van gerichte Bayesi aanse netwerken. We beschouwen twee categorieën van zwak gesuperviseerde methoden. De eerste categorie zijn semi-gesuperviseerde methoden die de parameters van de Bayesiaanse netwerken leren aan de hand van geannotee rde en niet geannoteerde voorbeelden. In deze netwerken worden de labels van niet geannoteerde voorbeelden voorgesteld met verborgen variabelen. De waardes van deze variabelen worden iteratief geschat door de voorspe llende kwaliteit van het netwerk op de niet geannoteerde voorbeelden te optimaliseren. We tonen aan dat deze categorie van methodes niet geschik t is voor IE uit tekst, omdat de veronderstellingen die deze methoden ma ken niet gelden. Hierna richten we ons op een tweede categorie van zwak gesuperviseerde methoden, waar eerst een ongesuperviseerd model geleerd wordt met niet geannoteerde voorbeelden, en waar dan de statistieken gel eerd door dit model gebruikt worden in een gesuperviseerd machine leer a lgoritme. We ontwikkelen een nieuw ongesuperviseerd taalmodel, het laten te woord taalmodel (LWTM), dat de gelijkenis tussen woorden leert aan de hand van een verzameling niet geannoteerde teksten. We tonen aan dat di t model met een hoge accuraatheid niet eerder geziene teksten kan voorsp ellen. De geleerde gelijkenissen kunnen gebruikt worden om woorden te ex panderen met hun synoniemen, welk zowel het systeem voor disambiguatie a ls het systeem voor het ontdekken van semantische rollen verbetert. Bove ndien is de gebruikte methode algemeen en kan ze gebruikt worden in een grote verzameling andere IE methoden. Het tweede deel van deze thesis behandelt zwak gesuperviseerd leren voor multimodale datasets. We ontwikkelen IE methoden om bepaalde types van informatie te extraheren uit teksten die de inhoud van afbeeldingen of v ideo's beschrijven. De geëxtraheerde informatie wordt dan gebruikt als e en zwakke annotatie van de afbeelding of video. We beginnen met het ontw ikkelen van een methode die voorspelt welke entiteiten in een afbeelding aanwezig zijn aan de hand van de tekst die de afbeelding beschrijft. We ontwikkelen hiervoor twee nieuwe heuristieken. De salience heuristiek m odelleert de belangrijkheid van een entiteit in de tekst, aan de hand va n de positie van die entiteit in de gehele tekst en in de zin. De visual ness heuristiek modelleert de kans dat een entiteit visueel kan worden w aargenomen, welke op een nieuwe manier wordt bekomen uit de WordNet data base. Deze heuristieken resulteren gecombineerd in een nauwkeurige voors pelling van de aanwezige entiteiten in de afbeelding. We tonen ook hoe d it model gebruikt kan worden om de correspondentie te leren tussen namen in de tekst en gezichten in de afbeelding, en om te zoeken naar afbeeld ingen met een bepaalde entiteit. We breiden deze aanpak uit naar de annotatie van video's. We ontwikkelen een systeem voor het detecteren van visuele semantische rollen van visu ele werkwoorden, i.e. acties en argument die geobserveerd kunnen worden in de video. De automatisch ontdekte acties en argumenten worden hierna gebruikt om een systeem te trainen dat deze actie en argument automatisc h ontdekt in een video. Een tweede uitbreiding is de automatische annota tie van locaties van scenes in de video. Dit systeem combineert informat ie uit de tekst en de video om de video onder te verdelen in scenes, en een IE algoritme om locaties uit de tekst te extraheren. We ontwikkelen ook een nieuwe manier om locatie labels te propageren van één scene naar een andere, afhankelijk van de similariteit van de scenes in het tekstu ele en visuele domein. Al de ontwikkelde systemen in deze verhandeling werden formeel geëvaluee rd, door ofwel de automatische uitvoer te vergelijken met de manuele ann otatie (voor IE methodes), of door de waarschijnlijkheid van een nieuwe tekst volgens het model te meten (voor de taalmodellen). Voor verschille nde taken behalen we betere (e.g. woord disambiguatie en latent woord ta almodel) of gelijklopende resultaten (e.g. semantische rol labelen) dan de beste state-of-the-art systemen. Voor andere taken zijn we de eersten die deze resultaten voor deze taken formeel evalueren (e.g. annotatie v an visuele entiteiten en annotatie van locaties) en zetten we hiermee ee n competitieve standaard voor toekomstig onderzoek." "The re-autonomization of the modal auxiliaries in Dutch" "Wim Caers" "​Deze thesis beoogt een grondige analyse van het herautonomiseringsproces van de Nederlandse modale hulpwerkwoorden. Ze heeft tot doel de timing, de grammaticale en semantische eigenschappen, alsook de factoren die een rol spelen in het ontstaan en de ontwikkeling van de nieuwe autonome gebruiken van de modale werkwoorden te onderzoeken. De studie is corpusgebaseerd en maakt gebruik van representatieve steekproeven uit drie verschillende stadia van het Nieuw Nederlands, te weten: Vroegnieuwnederlands, Nieuwnederlands en huidig Nederlands. Ze toont aan hoe kunnen, mogen en moeten in het huidige Nederlands in toenemende mate zelfstandig gebruikt worden in de zin (d.w.z. zonder de aanwezigheid van een ander hoofdwerkwoord), terwijl in hoeven de toename van nieuwe autonome gebruiken al plaatsvond vanaf het Nieuwnederlands. Ze laat ook zien dat de nieuwe autonome gebruiken geen voortzetting zijn van de oorspronkelijke hoofdwerkwoorden, maar integendeel ontstaan zijn uit de zuiver hulpwerkwoordelijke gebruiken (via een tussenfase met een geïmpliceerd hoofdwerkwoord), hetgeen suggereert dat we hier te maken hebben met een geval van (collectieve) degrammaticalisatie. Vanuit grammaticaal perspectief toont de studie aan dat de ontwikkeling van de nieuwe autonome gebruiken langs twee alternatieve paden verloopt. Enerzijds zijn er gevallen waarvan het eerste argument verwijst naar een stand van zaken. Anderzijds zijn er gevallen met een (pro)nominaal eerste argument. Vanuit semantisch oogpunt wordt aangetoond dat de nieuwe autonome gebruiken (zeer) subjectieve en intersubjectieve betekenissen uitdrukken (vergelijkbaar met de hulpwerkwoorden), en geen lexicale betekenissen (in tegenstelling tot hun oorspronkelijke hoofdwerkwoorden). Wat de mogelijke verklaringen voor het herautonomiseringsproces betreft, toont de studie aan dat hoewel directionele elementen een rol spelen in het stimuleren van nieuwe autonome gebruiken van het type met een (pro)nominaal eerste argument (net zoals in andere Germaanse talen), zij niet de bepalende factor zijn die de algemene herautonomiseringstendens in het Nederlands veroorzaakt. Negatie daarentegen lijkt wel een rol te spelen in het algehele herautonomiseringsproces, maar hoe precies blijft vooralsnog onduidelijk." "Dynamic, deontic and evaluative adjectives and their clausal complement patterns: A synchronic-diachronic account" "An Van linden" "Dynamische, deontische en evaluatieve adjectieven en hun patronen van zi nscomplementatie: een synchroon-diachrone benadering An Van linden K.U. Leuven Deze dissertatie bestudeert de patronen van zinscomplementatie bij adjec tieven die niet-epistemische betekenissen uitdrukken, vanuit een synchro on en diachroon perspectief. Ze spitst zich toe op adjectieven, omdat de bestaande literatuur over complementatie en modaliteit tot dusver veel meer aandacht aan werkwoorden heeft besteed dan aan adjectieven. Voorbee lden van de bestudeerde constructies volgen in (1) tot (4). (1) There had followed a nightmare procession along the sewer for w hat felt like and doubtless was several miles. For the first part of the ir journey it was necessary to move doubled up, in a position of almost unbearable discomfort. After what seemed at least an hour but was probab ly ten minutes they reached mercifully, a larger, higher sewer tunnel an d could move upright. (CB, ukbooks) (2) Herbert Daniels, the group's founder, believes that it is essen tial to overcome the social stigma of Aids, which often means that peopl e with the virus lose their homes, jobs and families, and are effectivel y condemned to death by society. (CB, bbc) (3) The years immediately after the Second World War were particula rly scarred by the loss of many fine men who had survived the great haza rds of conflict only to lose their lives at the very cutting edge of aer onautical research and development. I believe it would be wholly appropr iate to record all their names and achievements together for posterity a t some honoured place. (CB, ukmags) (4) It may be known as the Royal Opera House but this was ballet's night. On February 20, 1946, it was the ballet that reopened Covent Gard en after the war with a performance of The Sleeping Beauty. So it was ri ght and proper that on Tuesday, 50 years to the day later, the historic reawakening of one of the world's great houses should be marked by the b allet again, and with Sleeping Beauty. (CB, times) Meer bepaald betoog ik dat de adjectivische constructies met geëxtrapone erde that- en to-zinnen drie types betekenis kunnen uitdrukken: (i) situationele dynamische noodzakelijkheid (cf. Nuyts 2006: 4), z oals in (1), (ii) deontische modaliteit in de zin van Nuyts et al. (To appear), met potentiële standen van zaken, zoals in (2) en (3), (iii) niet-modaal evaluatieve betekenis, een nieuw type dat ik hier introduceer en dat attitudinele oordelen of evaluaties over/van proposi tionele inhouden behelst, zoals in (4). Daarnaast toon ik aan dat de distributie van de adjectieven over deze dr ie conceptuele types lexicaal-semantisch bepaald is. Hierbij neem ik een onderscheid aan tussen twee semantisch coherente klassen van adjectieve n, namelijk sterke en zwakke. Dit onderscheid is te maken op basis van o nder andere intuïtieve gronden, aangezien essential en necessary in (1) en (2) een hogere graad van wenselijkheid of noodzakelijkheid uitdrukken dan appropriate en proper in (3) en (4) (cf. Övergaard 1995: 85; H uddleston and Pullum 2002: 997). De data laten zien dat sterke adjectiev en voorkomen in (i) en (ii), cf. (1) en (2), terwijl zwakke adjectieven gebruikt worden in (ii) en (iii), cf. (3) en (4). Deze conceptuele en le xicaal-semantische onderscheiden zijn geïntegreerd in een conceptuele ka art, die de ruggengraat van de dissertatie vormt. De hedendaags Engelse voorbeelden geven aan dat binnen elk van de drie conceptuele categorieën in de kaart, nog verfijningen kunnen aangebracht worden, waarvan sommig e constructioneel gemotiveerd zijn en gedeeltelijk gevulde constructies in de zin van Goldberg (1995) vormen. Naast een beschrijving van synchrone gegevens, omvat deze studie ook een uitgebreide diachrone component, gebaseerd op gegevens uit verscheidene historische corpora. Ze bestudeert namelijk de diachrone relaties tusse n de drie conceptuele categorieën in de kaart. Gevalstudies van niet-Ger maanse sterke adjectieven zoals essential en crucial tonen aan dat deze eerst dynamische betekenis ontwikkelen vanuit hun originele niet-modale betekenis, en pas later deontische betekenis, door subjectificatie van d e dynamische betekenis (cf. Traugott 1989). Een gevalstudie van niet-Ger maanse zwakke adjectieven leert ons dat deze eerst voorkomen in deontisc he uitdrukkingen en later niet-modaal evaluatieve betekenis ontwikkelen via bridging contexts. Buiten de diachrone relaties tussen de drie cat egorieën gaat deze studie ook dieper in op de types patronen van zinscom plementatie waar de deontisch-evaluatieve adjectieven in voorkomen, door heen de verscheidene historische periodes. Ze gaat de ontwikkeling van d e that- en to-zinnen na, en net als die van de distributie of onderlinge verhouding tussen deze twee types complementen, in de extrapositieconst ructie en haar voorloper, de onderwerploze constructie. Zo wordt duideli jk dat in de adjectivische constructies de to-zin frequenter wordt ten k oste van de that-zin in het Middelengels, zoals ook al werd aangetoond v oor werkwoordscomplementen door Los (1999, 2005). Als verklaring voor de ze verandering in distributie wordt analogie met de werkwoordelijke cons tructies aangehaald. Verschillend van bij de werkwoorden, gaat de to-zin in de adjectivische constructies stabiliseren ten opzichte van de that- zin (ongeveer 3:1) vanaf de Moderne periode. Voor deze latere periode, t en slotte, stel ik voor dat de zinsvariatie kan begrepen worden in terme n van lexicale determinatie en discourse factoren zoals informatiestruct uur. Referenties: Goldberg, Adele. 1995. Constructions: A construction grammar approach to argument structure (Cognitive theory of language and culture). Chicago: University of Chicago Press. Huddleston, Rodney and Geoffrey Pullum. 2002. The Cambridge Grammar of t he English Language. Cambridge: Cambridge University Press. Los, Bettelou. 1999. Infinitival complementation in Old and Middle Engli sh (LOT Dissertation Series 31). The Hague: Thesus. Los, Bettelou. 2005. The rise of the to-infinitive. Oxford: Oxford Unive rsity Press. Nuyts, Jan. 2006. Modality: Overview and linguistic issues. In William F rawley (ed.), The expression of modality. Berlin: Mouton. 126. Nuyts, Jan, Pieter Byloo, and Janneke Diepeveen. To appear. On deontic m odality, directivity, and mood: The case of Dutch mogen and moeten. Övergaard, Gerd. 1995. The mandative subjunctive in American and British English in the 20th century (Acta Universitatis Upsaliensis. Studia ang listica Upsaliensia 94). Stockholm: Almqvist and Wiksell. Traugott, Elizabeth Closs. 1989. On the rise of epistemic meanings in En glish: An example of subjectification in semantic change. Language 65 (1 ): 3155." "Continuity, change, and linguistic recycling in Flemish dialects : negation, polarity focus, and mirativity" "Anne Breitbarth" "The present paper revisits Neuckerman’s (2008) proposal concerning the geographic distribution and diachronic genesis of different functions of the particle /en/, a remnant of Jespersen’s Cycle in the Southern Dutch dialects, and addresses van der Auwera’s (2009) claim that en may in some dialects of Dutch have developed into a non-negative marker of clausal subordination at the end of the cycle. Based on a 400,000-word corpus of spontaneous dialect speech data from 65 locations in the southern Dutch dialect area (with an emphasis on West and East Flemish ones) as well as on historical data from the literature, it is concluded that Neuckerman’s implicational hierarchy (a) needs to be revised and (b) cannot not be a reflex of a diachronic retraction scenario, and that (c) an analysis of non-negative /en/ as a marker of subordination as proposed by van der Auwera cannot be confirmed for the Southern Dutch dialects more generally. Instead, it is argued that the observable distribution points to the synchronic co-existence of several layers of change that have affected /en/ since Middle Dutch, and have led to it having become co-opted as a mirative strategy." "Directionals and re-autonomization in Dutch modals" "Jan Nuyts, Wim Caers" "Modal auxiliaries in Present Day Dutch are going through a process of ‘re-autonomization’, i.e. they are increasingly used without a main verb elsewhere in the clause, in ways which are not possible in other Germanic languages. Many Germanic languages do allow omission of the main verb when a modal is combined with a directional phrase in the clause. This paper investigates whether the latter phenomenon may have been the cause of the former process in Dutch. A diachronic corpus study of the Dutch modals shows that the answer is negative. The paper offers an alternative suggestion as to how the re-autonomization trend may have emerged." "The history of negation in the languages of Europe and the Mediterranean : volume II : patterns and processes" "Anne Breitbarth, Christopher Lucas, David Willis" "The book constitutes the second volume of the two-volume work The history of negation in the languages of Europe and the Mediterranean. While the first volume united a rich collection of ten case studies, the current second volume turns to the patterns and processes in the historical development of the expression of negation, and its interaction with indefinites from a more general theoretical perspective. The volume is subdivided into two parts, one dealing with Jespersen's cycle and one dealing with developments affecting indefinites in the scope of negation (the quantifier and free-choice cycles), including the diachronic development of negative concord. In each case, the relevant empirical observations across the languages of Europe and the Mediterranean. We consider both language-internal and language-contact motivations for the changes observed, developing a generative account of the developments in terms of semantic change, reanalysis and child-language acquisition, integrating insights from functionalist approaches that invoke language use as a motivation behind these cycles. Language contact is shown to have played a significant role in the spread of negation systems. The result is a holistic account of language change in the domain of negation, developed from comparing the diachronies of languages across Europe and incorporating insights from a wide range of theoretical perspectives." "The negative cycle and beyond" "Anne Breitbarth"