Titel Promotor Affiliaties "Korte inhoud" "Persistentie in Streptococcus pneumoniae infecties: Opheldering van het belang van persisters in chronische en recurrente infecties" "Paul Cos" "Katholieke Universiteit Leuven, Université Catholique de Louvain, Laboratorium voor Microbiologie, Parasitologie en Hygiëne (LMPH)" "Streptococcus pneumoniae is een belangrijke humane pathogeen. Het is één van de meest voorkomende oorzaken van long- en middenoorontstekingen. Het bestrijden van deze infecties is moeilijk. Het fenomeen van serotype-switching bemoeilijkt het gebruik van vaccins. Ook antibiotica resistentie is een opkomend probleem. Verder wordt persistentie gezien als een belangrijk, maar onderbelicht fenomeen. Persisters worden gedefinieerd als een subpopulatie van cellen, tolerant aan lethale antibioticaconcentraties, en zijn betrokken bij verschillende chronische en recurrente infecties. Toch is er nog niets geweten over het fenomeen van persistervorming bij S. pneumoniae. Met dit project willen we dit hiaat opvullen. Het proces van autolyse bemoeilijkt langdurige studies met in vitro culturen. Om dit te vermijden zal een waaier aan strategieën, waaronder het maken van mutante stammen, worden ontwikkeld. Met overervingsexperimenten en gen sequeneringen om resistentie-mutaties uit te sluiten, zal de aanwezigheid van persisters worden bevestigd. Vervolgens zal er een in vivo model geoptimaliseerd worden dat kan gebruikt worden om de klinische relevantie van de in vitro resultaten te bevestigen. Tenslotte zal de correlatie tussen persistervorming, het antimicrobieel profiel, de oorsprong van de stam en de in vivo virulentie van 50 klinische isolaten worden geëvalueerd. Dit project zal de inzichten in het belang van persisters in de pathologie van S. pneumoniae infecties sterk verbeteren." "Cardiovasculaire infecties - rol van het re-endothelisatieproces van cardiovasculaire greffes, de modulatie daarvan en fibrine deposities bij het ontstaan van infecties." "Ruth Heying" "Cardiovasculaire Ontwikkelingsfysiologie" "Infectieuze endocarditis (IE) is een onderschatte, zeer dodelijke ziekte, waarvan de prevalentie snel toeneemt als gevolg van de vergrijzing van de bevolking en de vooruitgang op medisch-chirurgisch gebied. Momenteel is er geen preventie voorgesteld aan risicopatiënten en de pathogenetische factoren, vooral bij infecties van prothesen, blijven onbekend. De re-endothelialisatie van verschillende transplantatieweefsels na implantatie in vivo en het fenotype van deze endotheelcellen zijn niet bekend en zouden een bijdragende rol kunnen spelen bij het ontstaan van IE. Als een algemene preventieve strategie, staan anti-plaatjes geneesmiddelen ter discussie voor hun voordeel om het risico van IE te verminderen. Dit voorstel combineert de multidisciplinaire expertise opgedaan bij de diagnose en behandeling van IE patiënten met complementair fundamenteel onderzoek naar de fysiologie, het fenotype en het hechtingsgedrag van endotheelcellen. We willen begrijpen hoe het onderliggende weefsel van de cardiale greffes het begin van IE beïnvloed met betrekking tot re-endothelialisatie en inflammatie in vitro en in vivo. Verschillende weefsels van cardiale greffes zullen onderzocht en gemodificeerd worden om de adhesie van endotheel cellen te verhogen. Wat therapeutische toepassingen betreft, zullen we belangrijke matrixeiwitten die het re-endothelialiseringsproces zouden kunnen bevorderen, ophelderen. In een schapenmodel zal de re-endothelialisatie van klepweefsels in vivo en de afzetting van bloedplaatjes en fibrine bestudeerd worden." "Richten op staphylotrombine om metastatische infecties te reduceren en het resultaat bij patiënten met Staphylococcus aureus infecties te verbeteren." "Peter Verhamme" "Centrum voor Moleculaire en Vasculaire Biologie" "Het project heeft tot doel een nieuwe therapie te valideren die naast een adequate antibioticabehandeling in patiënten met systemische Staphylococcus aureus infecties (bacteriëmie) kan worden gebruikt." "Voorspelling en behandeling van invasieve non-typhi Salmonella infecties bij kinderen in sub-Saharisch Afrika" "Jan Jacobs" "Laboratorium voor Klinische Microbiologie, Vrouw en Kind" "Non-typhi Salmonella (NTS) veroorzaken frequent bloedbaaninfecties bij kinderen in sub-Saharisch Afrika en deze bloedbaaninfecties zijn vaak fataal. In sub-Saharisch Afrika zijn de circulerende NTS serotypes genetisch geëvolueerd naar meer invasieve en aan de mens aangepaste fenotypes. Bovendien zijn kinderen in sub-Saharisch Afrika gevoelig voor invasieve NTS-infecties door andere aandoeningen die hun immuunsysteem verzwakken, bijvoorbeeld Plasmodium falciparum (Pf) malaria, bloedarmoede, ondervoeding en HIV. Het algemene doel van dit PhD-project was om inzicht te krijgen in de (seizoensgebonden) epidemiologie van NTS-bloedbaaninfecties bij kinderen in DR Congo, en om diagnostische en therapeutische moeilijkheden en mogelijke oplossingen te identificeren. Dit PhD-onderzoek toonde aan dat NTS ongeveer driekwart van de bloedbaaninfecties veroorzaakt bij kinderen jonger dan vijf jaar die werden opgenomen in het district ziekenhuis van Kisantu in DR Congo. De meeste NTS waren serotype Typhimurium, Typhimurium variant Copenhagen of Enteritidis, en waren “extensive drug resistent” door gelijktijdige resistentie tegen ampicilline, cotrimoxazol, chlooramfenicol, derde generatie cefalosporines en fluoroquinolonen of azitromycine. Bloedbaaninfecties door NTS kwamen voornamelijk voor tijdens het regenseizoen, wat verklaard kan worden door een verhoogde gastheer-gevoeligheid (meer Pf malaria infecties tijdens het regenseizoen). Er was echter ook een direct verband tussen regenval en NTS, onafhankelijk van de gastheer-gevoeligheid, wat een bijdrage van de omgeving aan de overdracht van NTS suggereert. Een kwart van de kinderen met NTS-bloedbaaninfecties overleed en dit werd vaak voorafgegaan door algemene tekenen van sepsis. Sterfte in het ziekenhuis vond meestal plaats tijdens de eerste 2 opnamedagen en werd geassocieerd met ziekenhuisopname >3 dagen na het begin van de koorts. Deze laattijdige ziekenhuisopname werd waargenomen bij de helft van de kinderen met een NTS-bloedbaaninfectie. Vertragende factoren die voorbeschikken tot overlijden waren het consulteren van traditionele, private en/of meerdere zorgverleners, afgelegen domicilie, prehospitale intraveneuze therapie en prehospitale overnachtingen. Draagbare diagnostische apparaatjes kunnen helpen bij het herkennen van (pre-)sepsis symptomen en het verbeteren van doorverwijzing en triage. Er werden echter problemen waargenomen bij de selectie, aanschaf en verzending, ingebruikname en onderhoud van oorthermometers, multimodale oximeters met automatische ademhalingsfrequentiemeting, hemoglobinometers en glucometers. Deze omvatten slechte begeleiding bij de keuze van het apparaat, slechte beschikbaarheid en betaalbaarheid, slechte prestaties en gebruiksvriendelijkheid, en slechte robuustheid en klantgerichtheid van (technische) ondersteuningsdiensten na de verkoop. De meeste kinderen met een NTS-bloedbaaninfectie waren geïnfecteerd met Pf malaria en presenteerden zich zonder pathognomonische klinische tekenen en symptomen. Daarom werd er een klinisch voorspellingsmodel ontwikkeld voor clinici in die werken in gebieden waar NTS vaak resistent is tegen standaard empirische antibiotica. Dit model kan worden gebruikt om te beslissen om de empirische antibioticabehandeling van een kind aan te passen op basis van het voorspelde NTS-risico. Ondanks de snel opkomende antimicrobiële resistentie bij invasieve NTS-infecties, zijn aanbevelingen voor de behandeling van invasieve NTS-infecties geëxtrapoleerd van buiktyfus of gebaseerd op expert consensus. In dit doctoraat werden de eerste (observationele) gegevens gegenereerd over de werkzaamheid van derde generatie cefalosporines, fluoroquinolonen en azitromycine voor de behandeling van NTS-bloedbaaninfecties bij kinderen jonger dan vijf jaar in sub-Saharisch Afrika. Daarom werden eerst epidemiologische cut-offs bepaald om de in vitro gevoeligheid voor azitromycine bij invasieve NTS-infecties te interpreteren. Vervolgens werd gedocumenteerd dat de overleving beter was bij kinderen met een NTS-bloedbaaninfectie die op gevoeligheid afgestemde cefalosporines van de derde generatie, ciprofloxacine of azitromycine kregen in vergelijking met kinderen die alleen op gevoeligheid afgestemde antibiotica kregen. Tot slot werd beschreven hoe slechte antibioticaproducten (geen leeftijdsgeschikte formuleringen, slechte kwaliteit & toegang), processen (laattijdig voorschrijven/toedienen, gemiste giften) en praktijken (onnauwkeurige dosis, (bio)veiligheidsrisico's) moeten worden aangepakt om antibioticabehandeling van kinderen te verbeteren. Concluderend kan worden gesteld dat dit proefschrift de hoge ziektelast van NTS bloedbaaninfecties bij kinderen jonger dan vijf jaar in DR Congo beschrijft. Er zijn uitdagingen en mogelijke oplossingen geïdentificeerd om de diagnostische en therapeutische aanpak te vergemakkelijken en veel van deze uitdagingen en oplossingen kunnen worden veralgemeend naar andere oorzaken van ernstige koortsziekten bij kinderen jonger dan vijf jaar in sub-Saharisch Afrika." "Onderzoek naar de geografische verspreiding, de gastheer, optimale diagnose en behandeling van Emmonsia hoerikwaggiana infecties." "Robert Colebunders, Laurent Ratsarahery" "Departement Klinische Wetenschappen, Beheer, HIV/SOA, Seksueel Overdraagbare Infecties, Diagnostische Parasitologie" "Our group has discovered a new species of dimorphic fungal infection in South Africa.  This is the first new species of dimorphic fungus that infects humans to be found for over 50 years. We have named the organism Emmonsia hoerikwaggiana. Itcauses severe disease and, if untreated, death in persons with poor immune function such as those infected with HIV. We know very little about this fungus. We will investigate its ecological niches, its geographical range, which organisms it usually infects, what the prevalence is of human infections and how these infections manifest. In addition we want to do further investigations into the risk factors for human infection and the optimal diagnostic and therapeutic strategies." "Ontwikkeling van een in vivo gehumaniseerd muismodel voor het bestuderen van hepatotrope virale infecties" "Catherine Verfaillie" "Stamcel- en Ontwikkelingsbiologie" "De farmaceutische industrie heeft dringend nood aan efficiënte en fysiologisch relevante in vitro en in vivo modellen om hepatotrope virussen te bestuderen, potentiële antivirale middelen te screenen en deze en andere medicatie te testen voor levertoxiciteit. De huidige in vitro modellen zijn gebaseerd op het gebruik van primaire humane hepatocyten (PHHs) en hepatomacellijnen, maar zij hebben beiden nadelen. Daarom wordt het gebruik van humaan pluripotente stamcel (hPSC) afgeleide hepatocyten om hepatotrope virussen te bestuderen, nu als een alternatieve bron van hepatocyten voorgesteld. Inderdaad, eerdere studies hebben aangetoond dat hPSC afgeleide hepatocyten een relevant model zijn om hepatotrope virussen, zoals hepatitis C, hepatitis B, hepatitis E en dengue virus, te bestuderen.In deze thesis, heb ik onderzocht of hPSC afgeleide hepatocyten ook een relevant model kunnen vormen voor het bestuderen van het zika virus (ZIKV). ZIKV werd recent in verband gebracht met het optreden van microcefalie bij pasgeborenen. Maar bij ZIKV-geïnfecteerde muizen en niet-humane primaten werd de aanwezigheid van virale partikels niet enkel gedetecteerd in de hersenen van de gastheer, maar eveneens in andere organen zoals de lever. Meer nog, twee rapporten hebben een associatie beschreven tussen ZIKV-infectie en het voorkomen van een leverletsels, én het is geweten dat ZIKV tot dezelfde familie van virussen behoord als hepatitis C en dengue virus, twee gekende hepatotrope virussen. Daarom heb ik onderzocht of humane hepatocyten vatbaar zijn voor een ZIKV-infectie. Ik heb aangetoond dat de hPSC afgeleide hepatocyten en de hepatomacellijn, Huh7, de volledige levenscyclus van ZIKV ondersteunen, gaande van de intrede van het virus in de cel tot de virale replicatie en de productie van nieuwe infectieuze ZIKV-partikels. Daarnaast zorgde de behandeling van ZIKV-geïnfecteerde hPSC afgeleide hepatocyten en Huh7 cellen met 7-deaza-2’-C-methyladenosine, een gekende remmer van het virale RNA-polymerase, voor een significante en dosis-afhankelijke daling van ZIKV-replicatie, terwijl 2’-C-methylcytidine en 6-fluoro-3-hydroxypyrazine-2-carboxamide enkel ZIKV-replicatie remden in ZIKV-geïnfecteerde Huh7 cellen. Tenslotte, induceerde ZIKV-infectie enkel de aangeboren immuniteit en een NFκβ respons in ZIKV-geïnfecteerde hPSC afgeleide hepatocyten maar niet in Huh7 cellen. Dit kan mogelijk verklaren waarom het cytopatisch effect in ZIKV-geïnfecteerde Huh7 cellen zo groot is. Deze opmerkelijke verschillen in de respons van de aangeboren immuniteit en de sensitiviteit voor antivirale middelen tussen hPSC afgeleide hepatocyten en hepatomacellen onderstreept nog maar eens de noodzaak om ZIKV en de antivirale activiteit van medicatie niet alleen in cellijnmodellen te testen, maar ook in systemen die fysiologisch meer relevant zijn.Gezien hPSC afgeleide hepatocyten, die gebruikt werden om de vatbaarheid van hepatocyten voor ZIKV-infectie te bewijzen, eerder lijken op foetale hepatocyten dan op adulte primaire hepatocyten, bezitten ze niet de enzymen die nodig zijn om geneesmiddelen te metaboliseren. Het Verfaillie labo, verbonden met het Stamcel Instituut Leuven, heeft recent metabool betere hPSC afgeleide hepatocyten gecreëerd, die 3 transcriptiefactoren HNF1α, PROX1 en FOXA3 (HC3x-hepatocyten genaamd) tot overexpressie brengen door middel van een doxycycline-inductie, en door de cellen te differentiëren in geoptimaliseerde mediumcondities. Ik heb nagegaan of deze HC3x-hepatocyten een geschikt model zijn om het hepatitis B virus (HBV) te bestuderen en nieuwe antivirale middelen tegen HBV te testen, die mogelijks wel een biotransformatie nodig hebben om geactiveerd te worden. De hoofdreden waarom er nog steeds interesse is voor het bestuderen van HBV is dat er wereldwijd nog 260 miljoen mensen chronisch geïnfecteerd zijn met HBV en de medicatie, die aanwezig is op de markt, de patiënten niet kan genezen door de aanhoudende aanwezigheid van het covalent gesloten circulair (ccc)DNA in de celkern van de hepatocyt. Daarom is er een hoge nood aan nieuwe geneesmiddelen, die de HBV-infectie in chronische patiënten volledig kan elimineren. Ik heb hier aangetoond dat de metabool betere HC3x-hepatocyten efficiënt infecteerbaar zijn met HBV, gebruikmakend van een immunofluorescentie kleuring voor het HBV core antigeen en oppervlakte-antigeen (HBsAg). Verder detecteerde ik ook de aanwezigheid van HBsAg en HBV e-antigeen in het supernatant via ELISA, die toenam met het verloop van de tijd, alsook een hoge titer van infectieuze viruspartikels. Deze data geven aan dat functioneel HBV cccDNA gevormd wordt in de HBV-geïnfecteerde HC3x-hepatocyten. Tenslotte, heb ik dit model ook gevalideerd met verschillende gekende antivirale middelen tegen HBV.De farmaceutische industrie heeft ook een hoge nood aan geschikte in vivo modellen om hepatotrope virussen te evalueren en medicatie te testen voor levertoxiciteit. Bijgevolg heb ik ook geprobeerd om de metabool betere HC3x-hepatocyten, alsook HC6x-hepatocyten (die niet alleen HNF1α, PROX1, FOXA3 maar ook PGC1α, SIRT1 en AMPK tot overexpressie brengen) te transplanteren in urokinase plasminogeen activator – ernstig gecombineerde immunodeficiëntie (uPA-SCID) muizen om zo muizenmodel te genereren met een humane lever bestaande uit hPSC afgeleide hepatocyten. Zes maanden na de transplantatie werden humane cellen gedetecteerd in de levers van muizen getransplanteerd met HC3x-hepatocyten, maar niet in die met HC6x-hepatocyten. Desondanks was de efficiëntie van inplanting heel laag, ook al zijn deze HC3x-hepatocyten meer matuur dan andere hPSC afgeleide hepatocyten. Bijkomende studies om de reden van de lage inplantingsefficiëntie te achterhalen zijn nodig: het ontbreken van een efficiënte inplanting kan veroorzaakt worden door het gebruik van dit specifieke muismodel of door het onvermogen van de cellen om zich initieel te nestelen in de adulte leveromgeving en/of het onvermogen van de kleine hoeveelheid getransplanteerde hepatocyten om vervolgens te expanderen." "Uitdagingen in diagnose en beleid bij chikungunya en Zika virus infecties" "Jan Jacobs" "Laboratorium voor Klinische Microbiologie" "Arbovirussen (‘arthropod-borne virussen’) zijn virussen die overgedragen worden tussen gewervelde dieren of mensen enerzijds, en geleedpotige vectoren zoals muggen en teken anderzijds. De overdracht van het virus vindt plaats wanneer de geleedpotige de gastheer bijt om zich met diens bloed te voeden. Een beet van een geïnfecteerde vector kan leiden tot infectie met het virus die zeer wisselend kan verlopen, variërend van asymptomatisch tot ernstige ziekte en overlijden. Het aantal arbovirus infecties dat ziekte bij de mens veroorzaakt wordt geschat op 150, en enkele daarvan vormen al eeuwen een plaag. Anderen, zoals chikungunya virus (CHIKV) en Zika virus (ZIKV), veroorzaakten in de laatste decennia wereldwijd grote epidemieën. CHIKV en ZIKV behoren tot verschillende virusfamilies, respectievelijk de families Togaviridae en Flaviviridae), maar zij delen dezelfde vector. Dit zijn steekmuggen van het geslacht Aedes, dat wijd verspreid is op alle continenten. De opkomst van CHIKV en ZIKV en geografische uitbreiding naar nieuwe gebieden heeft belangrijke lacunes blootgelegd in onze kennis van het natuurlijk beloop en de klinische epidemiologie van deze arbovirus infecties.Zoals ik toelicht in de Introductie, vormen deze lacunes grote uitdagingen voor de diagnose en het beleid bij CHIKV en ZIKV infecties. Multidisciplinair wetenschappelijk onderzoek  dat tot een beter begrip van de voorspellers en de klinische presentatie van deze ‘Aedes-borne’ infecties en tot verbetering van de diagnostische mogelijkheden leidt, is van belang voor mensen met (risico op) CHIKV of ZIKV infecties, voor clinici, voor gezondheidsautoriteiten en voor beleidsmakers. Het doel van mijn studies in het kader van dit doctoraat is om een bijdrage te leveren aan deze kennisontwikkeling.De eerste uitbraak van CHIKV in het Caraïbisch gebied en de Nieuwe Wereld was in December 2013. De uitbraak verspreidde zich snel, en bereikte het eiland Aruba in het Nederlands Caraïbisch gebied in  oktober 2014. De diagnostiek voor CHIKV infecties op het eiland was op dat moment beperkt tot een immunofluorescentie test voor de detectie van CHIKV-specifieke antilichamen, uitgevoerd door het Landslaboratorium Aruba. Op het Instituut voor Tropische Geneeskunde in Antwerpen (ITG), hebben wij retrospectief de sera van 498 patiënten getest, die tijdens de uitbraak (van oktober 2014 tot maart 2015) door hun huisarts naar het Landslaboratorium verwezen waren voor CHIKV diagnostiek (Hoofdstuk 1). Wij identificeerden 269 gevallen van CHIKV , 210 door het aantonen van CHIKV-specifieke antilichamen en 59 (28%) extra gevallen door detectie van CHIKV RNA middels ‘real-time reverse transcription polymerase chain reaction’ (RT-PCR). Deze bevinding toont aan dat de diagnose vaak gemist wordt  in laboratoria waar deze technologie (RT-PCR) niet voor handen is, en waar het verkrijgen van opvolgstalen niet vanzelfsprekend is. Honderd een-en-zeventig van 248 patiënten van 18 jaar of ouder met een bevestigde CHIKV infectie die in aanmerking kwamen voor een interview waren werden telefonisch gecontacteerd. De belangrijkste symptomen tijdens de acute CHIKV infectie waren gewrichtsklachten, koorts en huiduitslag. Zes-en-twintig procent van de patiënten met gewrichtspijnen rapporteerde aanhoudende pijn voor de duur van een jaar of langer. Voorspellers voor deze chronische gewrichtspijnen waren vrouwelijk geslacht van de patiënt (odds ratio 5.9, 95%-betrouwbaarheidsinterval [2.1-19.6]), het aantal en patroon van de aangedane gewrichten in de acute fase van infectie (odds ratio 7.4, 95%-betrouwbaarheidsinterval [2.7-23.3]) en, voor het eerst gedocumenteerd in dit proefschrift, aanwezigheid van CHIKV in het bloed (viremie) die langer aanhield dan 7 dagen na start van de symptomen (odds ratio 6.4, 95%-betrouwbaarheidsinterval [1.4-34.1]).De aanzienlijke chronische ziektelast van CHIKV infecties en het matige vermogen van antilichaam-detectie testen in de acute fase, benadrukken de noodzaak voor betere diagnostiek in die acute fase van de ziekte. In Hoofdstuk 2, onderzochten wij een prototype immuunchromatografische diagnostische sneltest die muis antilichamen gebruikt als substraat voor het  E1-eiwit van de CHIKV enveloppe. Bij evaluatie van de test in een panel van klinische stalen dat Eastern/Central/Southern African (ECSA) genotype CHIKV (met verschillende lijnen van verwantschap) bevatte en die verkregen werden van teruggekeerde reizigers die in het ITG gediagnosticeerd werden, vonden wij een redelijke diagnostische sensitiviteit (88.9%, 95%-betrouwbaarheidsinterval [56.5 - 98.0]), maar de sensitiviteit voor stalen uit Aruba met daarin uitsluitend Aziatisch genotype CHIKV was laag (33.3%, 95%-betrouwbaarheidsinterval [19.2-51.2]). De specificiteit (83.1%, 95%-betrouwbaarheidsinterval [71.5-90.5]) van de sneltest in sera van patiënten met overige koortsende ziekten of sera met daarin andere alphavirussen of flavivirussen, was matig. Voor de verdere ontwikkeling van een sneltest voor  CHIKV deden wij de aanbeveling om antilichamen te gebruiken die reageren met alle CHIKV genotypen. De diagnostische nauwkeurigheid van een dergelijke nieuwe test dient vervolgens  geëvalueerd te worden tegen genotypen afkomstig van verschillende CHIKV uitbraken.ZIKV, een virus van de familie Flaviviridae, werd aanvankelijk slechts gezien als de oorzaak van milde ziekteverschijnselen in 20% van de geïnfecteerde personen. Echter, tijdens de opkomst van ZIKV in Frans Polynesië (2013) en in het Amerikaanse continent (2015) bleek ZIKV infectie geassocieerd te zijn met neurologische aandoeningen en, bij infectie in de zwangerschap, met foetale microcefalie en andere geboorte-afwijkingen. Bovendien veroorzaakte de bevinding dat dit arbovirus ook via sexueel contact van mens tot mens kon worden overgedragen veel commotie onder wetenschappers, gezondheidswerkers en het brede publiek. Aan reizigers uit niet-endemische gebieden die voor reisadvies kwamen werd geadviseerd voorzorgsmaatregelen te treffen wanneer zij naar gebieden afreisden die getroffen waren door de ZIKV epidemie. Deze maatregelen omvatten onder meer een negatief reisadvies voor zwangere vrouwen of voor mensen met een zwangerschapswens. Na terugkeer van een reis uit de aangedane gebieden werden artsen en laboratoria overspoeld door de vraag naar diagnostiek voor  ZIKV infecties. Op dat moment schoot het best beschikbare bewijs tekort voor goede diagnostiek en een gefundeerd beleid bij de verdenking op ZIKV infectie, met name waar het een eventuele zwangerschapswens betrof.In een prospectieve cohort studie onder 55 volwassen deelnemers die naar gebieden met epidemische transmissie van ZIKV in Latijns Amerika en de Caraïben afreisden in 2016, observeerden wij 9 gevallen van ZIKV infectie (Hoofdstuk 3). De incidentie bedroeg 17.0% (95%-betrouwbaarheidsinterval [7.8-32.2]) per maand op reis, waarmee ZIKV infectie na reizigersdiarree het grootste gezondheidsrisico voor reigers was tijdens de uitbraak. Symptomatische ZIKV infectie presenteerde zich vaker met huiduitslag dan met koorts. Tot slot vonden wij in deze studie dat slechts 1 van de 9 patiënten (11.1%) asymptomatisch was, hetgeen erop duidt dat asymptomatische ZIKV infectie in reizigers veel minder vaak voorkomt dan in studies uit endemische gebieden werd gerapporteerd.De meeste rapporten over geslachtelijke overdracht van ZIKV betroffen de seksuele overdracht van man op vrouw. Het virus werd in hoge concentraties aangetroffen in sperma en geïsoleerd uit spermastalen tot 69 dagen na aanvang van systemische symptomen. Omdat het potentieel voor seksuele overdracht van ZIKV nauw verbonden leek met de duur van aanwezigheid van het virus in sperma, onderzochten wij dit in teruggekeerde symptomatische reizigers met een bevestigde ZIKV infectie (Hoofdstuk 4). Wij detecteerden ZIKV RNA middels RT-PCR in het sperma van  negen van 15 deelnemers aan het onderzoek (60%). De mediane duur van ZIKV RNA detectie in sperma was 83 dagen (95%-betrouwbaarheidsinterval [57−108]) en de maximale duur van virus uitscheiding in semen in ons cohort was 144 dagen, na aanvang van de symptomen van ZIKV infectie. Wij hadden slechts eenmaal een succesvolle isolatie van ZIKV uit semen, maar kunnen het potentieel voor seksuele overdracht niet uitsluiten zo lang als viraal RNA in semen gedetecteerd kan worden. Daarnaast vonden wij in de stalen van 11 deelnemers van wie het semen microscopisch werd onderzocht, leukocyten (n=11), erythrocyten (n=10) en oligospermie (n=6 van 10 (een van de deelnemers had een obstructieve azoöspermie na vasectomie)). Deze afwijkingen werden ook aangetroffen in stalen waarin geen ZIKV RNA werd aangetoond, en kunnen duiden op weefselschade aan de mannelijke voortplantingsorganen.Bij de start van de ZIKV uitbraak in Latijns Amerika, waren slechts enkele diagnostische testen gevalideerd voor het aantonen van ZIKV infecties. Op het ITG werden symptomatische reizigers getest middels een ZIKV-specifieke RT-PCR op serum wanneer de stalen verkregen werden binnen 7 dagen na aanvang van de symptomen, en op urinestalen verkregen binnen 14 dagen na aanvang van de symptomen , en middels een anti-ZIKV Immuunglobuline (Ig)M en IgG Enzyme Linked Immunosorbent Assay (ELISA). Alle positieve of twijfelachtige ELISA resultaten werden slechts als diagnostisch beschouwd voor ZIKV infectie na confirmatie in een Virus Neutralisatie Test (VNT), die werd uitgevoerd op de Eenheid Virologie van het Instituut. Asymptomatische reizigers werden alleen getest met ELISA op serum, bij voorkeur verkregen vanaf 20 dagen na terugkeer (d.w.z. de laatste blootstelling aan ZIKV in verband met de reis). In Hoofdstuk 5 voerden wij een cross-sectionele cohort analyse uit om de hieroven geschetste benadering van ZIKV diagnostiek in niet-zwangere reizigers te evalueren. In een tijdsbestek van 12 maanden zagen wij 462 teruggekeerde reizigers op consultatie voor ZIKV diagnostiek. De diagnose ZIKV infectie werd bevestigd in 49, en kwam frequent voor onder symptomatische patiënten (46/227, 20.3%), maar niet bij asymptomatische personen (3/235, 1.3%). De asymptomatische reizigers hadden vergelijkbare karakteristieken met de symptomatische, maar zij hadden vaker zwangerschapswens (75.8% vs. 24.2%). Huiduitslag (positive likelihood ratio (LRP) 5.6) en conjunctivitis (LRP 10.8) voorspelden een diagnose van ZIKV infectie. De post-test probabiliteit van een negatief ELISA resultaat op serum verkregen op 20 tot 25 dagen na blootstelling was minder dan 0.1% in asymptomatische reizigers. Wij beschouwen negatieve ELISA resultaten op serum verkregen in dit tijdsbestek op 20 tot 25 dagen na blootstelling als een veilige strategie om ZIKV infectie uit te sluiten. Het advies om op 20 tot 25 dagen na blootstelling te testen voor de aanwezigheid van ZIKV-specifieke antilichamen kan bijzonder waardevol zijn voor het beleid bij terugkerende reizigers met een zwangerschapswens." "Het bestrijden immunothrombose in Staphylococcus aureus infecties en endocarditis" "Peter Verhamme" "Centrum voor Moleculaire en Vasculaire Biologie" "Staphylococcus aureus (S. aureus) is heden ten dage een van demeest dodelijke bacteriën ter wereld en is bovendien gekenmerktdoor een hoge graad van antibioticaresistentie. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft het ontwikkelen van nieuwe behandelingen voor S. aureus dan ook uitgeroepen tot absolute prioriteit.Een van de belangrijkste complicaties van S. aureus infecties is infectieuze endocarditis (IE), een infectie van de hartkleppen. De mortaliteit van IE blijft onacceptabel hoog (tot 40%) en ondanks de vooruitgang in medische zorg, is deze niet gedaald in de laatste decennia, dit in tegenstelling tot de mortaliteit van de meeste andere infecties. Het is dan ook belangrijk om te begrijpen waarin IE verschilt van andere infectieuze aandoeningen.Doordat IE een complex samenspel is van verschillende systemen, zoals stolling, infectie, immuniteit, en cardiovasculaire biologie, is de studie van IE echter moeilijk. Een dergelijke complexe ziekte heeft daarom nood aan een goede in vitro en diermodellen, hetgeen tot op heden ontbrak. Onze onderzoeksgroep bundelde de laatste 10 jaar expertise uit verschillende onderzoeksdomeinen en ontwikkelde nieuwe innovatieve in vitro - en in vivo modellen voor deze complexe ziekte. Het huidige project bouwt voort op dit voorafgaande werk en maakt gebruik van deze modellen en expertise om de pathogenese van IE verder te ontrafelen, een eerste en belangrijkste stap in het identificeren van nieuwe behandelingsvormen." "Nieuwe concepten voor de behandeling van musculoskeletale infecties." "Willem-Jan Metsemakers" "Locomotorische en Neurologische Aandoeningen, Omgeving en Gezondheid" "Een musculoskeletale infectie (MSI) blijft tot op heden een ernstige complicatie na traumachirurgie met een aanzienlijke socio-economische impact. Gezien deze complicatie nog steeds een belangrijke diagnostische en therapeutische uitdaging vormt, zal deze thesis opgedeeld worden in drie werkpakketten, zoals hieronder beschreven. De Infectious Complications After musculoskeletal Trauma (ICAT) studie werd opgestart in UZ Leuven om diverse inzichten te verkrijgen in de diagnostiek en behandeling van MSI. De ICAT-studie bestaat uit een retrospectief en een prospectief luik, waarbij het retrospectief onderzoeksgedeelte reeds voltooid werd. Het prospectief deel behoort tot het eerste werkpakket van deze thesis en beoogt het onderzoek van ziekteprogressie, variaties in behandeling en daaruit voortvloeiende variaties in uitkomst, alsmede (risico)factoren die correleren met een specifieke uitkomst en kwaliteit van leven. Deze informatie kan namelijk bijdragen tot het verbeteren van de huidige behandelings- en preventiestrategieën. In het tweede werkpakket van deze thesis zullen alternatieve behandelingsmogelijkheden voor moeilijk te behandelen MSIs (bv. omwille van antibioticaresistentie of biofilmvorming) onderzocht worden. De ontwikkeling van alternatieve therapeutische strategieën, zoals bacteriofaagtherapie, is noodzakelijk gezien de wereldwijde toename van antimicrobiële resistentie. Tot op heden zijn er weinig gegevens beschikbaar over de farmacokinetiek, de veiligheid en de werkzaamheid van deze alternatieve strategie. De PHAGEFORCE studie (een prospectieve, observationele registerstudie) zal trachten deze gegevens te verkrijgen en bacteriofaagtherapie bij MSI-patiënten verder te optimaliseren. Het derde werkpakket, ten slotte, is gericht op infectiepreventie. De naleving van het ziekenhuisbeleid met betrekking tot de isolatie van patiënten met infectieuze complicaties na chirurgie zal worden onderzocht. Verder zal ook het effect van de isolatie van MSI-patiënten op de prevalentie van nosocomiale infecties worden onderzocht." "De ontwikkeling van immunobiotechnologie ter preventie van Enterococcus cecorum infecties in pluimvee" "Jan Paeshuyse" "Dier en Mens (A2H)" "Vanaf het begin van de 21ste eeuw is, de voorheen als commensaal van vogels en zoogdieren bekende, Enterococcus cecorum (EC), als een groot gezondheidsprobleem met grote economische gevolgen voor de pluimvee-industrie naar voren gekomen. EC is meestal een opportunistische ziekteverwekker en kan zowel ziekten veroorzaken bij mensen, kippen en postduiven. Voor de pluimvee-industrie vormt EC een bedreiging doordat het spondylitis veroorzaakt bij kippen. Spondylitis is een syndroom gekenmerkt door infectie van de vrije borstwervel en het aangrenzende notarium. De resulterende chronische ontsteking heeft compressie van het ruggenmerg tot gevolg. Deze compressie leidt tot parese van de achterpoten met variabele ernst en klinische symptomen zoals kreupelheid en kromming van de rug, vogels die op hakken gaan zitten, verlamming en sterfgevallen. Tot op heden is er zeer weinig informatie beschikbaar over de immunopathologie en pathogeniciteit van verschillende stammen van Enterococcus cecorum die pluimvee infecteren. Daarnaast is er ook onvoldoende informatie over EC-infectie bij leghennen en ganzen. De gastheer pathogeen relatie tussen de vleeskip en EC-infectie kan verband houden met genetische factoren en anatomische kenmerken. Om deze risicofactoren voor het uitbreken van door EC geïnduceerde ziektes bij pluimvee te identificeren, is er verder onderzoek nodig. Zo is het tot op heden nog onbekend of transovariële overdracht oftewel verticale overdracht van pathogene EC stammen voorkomt. Dit is onderandere noodzakelijk om de risico- en virulentiefactoren, de genetische relatie en de leeftijdsafhankelijke oorzaak van EC-infecties volledig te identificeren. Bepaalde epidemiologische studies gebaseerd op moleculaire analyses en volledige genoomsequenties hebben het bestaan aangetoond van verschillen in genoom organisatie tussen EC-isolaten uit laesies van het ruggenmerg en hun commensale tegenhangers. Momenteel is er nog steeds geen effectieve behandeling beschikbaar voor EC-infectie. De antimicrobiële therapieën zijn niet effectief nadat, volgend op infectie van kippen door EC, de symptomen verschijnen. Er is geen vaccin beschikbaar voor deze ziekte. Het doel van dit doctoraatsproject is het verder verfijnen van eerdere pogingen in het Host Pathogen Interactions van landbouwhuisdieren laboratorium om een infectiemodel te genereren met behulp van een veldisolaat van Enterococcus cecorum bij kippen. Vervolgens zullen we faagbiotechnologie gebruiken om de humorale immuunrespons te begrijpen die wordt geïnduceerd tijdens infectie in het hogervernoemde model. Als zodanig kunnen we een benadering genaamd omgekeerde vaccinologie gebruiken om niet alleen de aviaire immuunrespons of de tekortkomingen daarvan tijdens EC-infecties te begrijpen en te ontrafelen. Maar dit zal ons tevens in staat stellen om immunobiotechnologie te ontwikkelen om deze reactie aan te vullen of te sturen in de richting van het voorkomen of beheersen van EC-infecties."