Titel Affiliaties "Korte inhoud" "Rol van de ""placental growth factor"" (PlGF) in de pathogenese van hepatocellulair carcinoom." "Vakgroep Inwendige ziekten" "Inhiberen van angiogenese ontneemt de tumor van zijn nutrieënttoevoer, waardoor tumorgroei en metastase vorming afgeremd wordt. PlGF is enkel betrokken in pathologische angiogenese, waardoor blokkeren van PlGF de gezonde organen niet beïnvloedt. Het doel van de studie is de rol van PlGF in de pathogenese van HCC te onderzoeken en bestuderen of angiogenese-inhibitie via PlGF-antilichamen als therapie kan dienen tegen HCC." "Preclinical research on the neuroprotective effects of the insulin-like growth factor IGF-I in a rat model for focal cerebral ischemia" "Ron Kooijman" Farmacologie "IGF-I is neuroprotective in different models of hypoxic/ischemic brain injury. Seven studies revealed that administration of IGF-I after induction of the injury reduces the infarct volume, increases cell survival or improves functional outcome. Our research addresses the therapeutic potential of IGF-I in neuroprotection after transient focal ischemic stroke using the endothelin-1 rat model. In the current proposal, we aim to study the working mechanism of IGF-I and the possible synergistic interaction with oestrogen treatment." "Urinary active transforming growth factor beta 1 in cats with hyperthyroidism before and after radioiodine treatment" "Sylvie Daminet" "Vakgroep Kleine Huisdieren" "geen abstract" "Studie van het werkingsmechanisme van de mitochondriale editing factor SLOW GROWTH2 in Arabidopsis." "De bijdrage van de mitochondriën om energie te planten heeft een grote impact op de groei en ontwikkeling van de plant. In dit project plannen we een gedetailleerde functionele karakterisering van SLO2, een mitochondriaal eiwit dat de ophoping van een aantal belangrijke componenten in het mitochondriaal energiemetabolisme in planten beïnvloedt. SLO2 behoort tot de grote familie van pentatricopeptide repeat (PPR) eiwitten. Deze familie bevat ongeveer 450 leden in Arabidopsis, waarvan er slechts weinig gekarakteriseerd. PPR eiwitten worden in het algemeen betrokken bij de regulatie van organellen genoomexpressie en worden meestal betrokken bij RNA editing. In dit project richten we ons op opheldering van het mechanisme van SLO2 bij de regulatie van RNA editing en mitochondriale energiestatus door een gedetailleerde karakterisatie van de eiwitten interactiepartners." Lungtarget "Johan Van Lint" "Laboratorium voor Proteïne Fosforylatie en Proteomics" "Lung cancer is the most common cancer fatality in Europe (335000 deaths/yr). Non-small cell lung cancer (NSCLC) consists 85% of the cases, with 5 yr survival >15%. Hence, this proposal focuses on the urgent need for better NSCLC therapies. This is a European problem at societal and scientific level: better therapies are needed to keep the spiralling costs of European health systems under control, and the required expertise (basic science, clinical, biotech, experimental therapeutics) is scattered over the EU. Because of the diversity of the NSCLC problem (and the small/medium size of the project) we are focusing on two particular problems: 1) to find solutions for the currently clinically observed resistance problems with epidermal growth factor receptor (EGFR) targeting therapies (10% of NSCLC patients), and 2) to find a solution for the clinically unmet need for NSCLC patients with KRAS mutations (30% of NSCLC), for whom there virtually is no cure (besides very modest effects of platinum based therapies). Based on this focus, we assembled an EU wide consortium which joins excellent expertise at both the basic science (EGFR family, KRAS), clinical (involvement of several clinical study leaders) and biotech level (involvement of academic and SME biotech component). We aim: 1) To identify novel drug argets for the improvement of EGFR targeting therapies and for the development of therapies for K-Ras mutant patients (via genome wide RNAi screening and kinome/secretome profiling). 2) To validate these targets in innovative mouse models that replicate the clinical problem, and in patient materials (tissue and serum). 3) To develop novel therapeutics based on the unique expertise of our partners: anti-receptor DARPins (designed ankyrin repeat proteins), monoclonals or soluble receptors targeting the BROADER EGFR family (to block compensatory signalling) and protein kinase inhibitors. The results will have important basic scientific, clinical and economic impact." "Overleving van virulentie van de zoönotische pathogenen Salmonella en E. coli O157 in serreteelt van botersla" "Voedselveiligheid, Technologie en Voeding" "Centrale onderzoeksvraag/doelZoönotische pathogenen (dit zijn humane ziektekiemen overgedragen door dieren) kunnen overgaan op groenten. Als ze voorkomen op rauwe of minimaal geconserveerde groenten (IVde gamma) kunnen ze een risico vormen voor de volksgezondheid. Dat blijkt uit een aantal recente uitbraken geassocieerd met deze voedingsproducten. Deze studie focust op bladgroenten, meer bepaald op botersla als model. De onderzoeksvragen zijn: In welke mate zijn de meest voor de hand liggende insleeproutes voor zoönotische pathogenen bij een teelt onder glas, namelijk  zaad en irrigatiewater, verantwoordelijk voor het optreden van de bewuste pathogenen op de plant? Hoe overleven en gedragen zich de zoönotische pathogenen Salmonella en  E. coli O157 op of in de plant?  In welke mate is het aangewezen om naast plantquarantaine-organismen en plantpathogenen ook te screenen op zoönotische pathogenen in zaad en/of pootgoed en beregeningswater?  OnderzoeksaanpakILVO brengt 2 evidente besmettingsbronnen in kaart: zaad/kiemplanten en beregeningswater dat de bovengrondse plantendelen kan bereiken. Wij onderzoeken de overleving en verspreiding van de zoönotische pathogenen vanuit zaad naar de kiemplanten en de overleving in begietingswater met verschillende organische belasting.  In een volgend deel van het onderzoek observeren we het gedrag en de humane virulentie van Salmonella en E. coli O157 op botersla met aandacht voor verschillende factoren (groeistadia, pathogene stam, epifytisch versus endofytisch contact, beschadiging).  Diverse externe condities die ook in de praktijk voorkomen zijn in de experimentele setting opgenomen. Wij voeren artificiële besmettingen uit  met Salmonella en E. coli O157.  Er wordt zowel gewerkt met natuurlijke, virulente stammen als met avirulente stammen. Dat doen we om bioveiligheidsredenen (besmettingsproeven van volledige planten in fytotron) en om het effect van natuurlijke virulentie van deze pathogenen op het gedrag op de plant als habitat na te gaan via detached leaf assays. Verder maken we gebruik van bioluminescente lux-gelabelde mutanten zodat we de lokalisatie in de plantendelen beter kunnen opvolgen.  Relevantie/ValorisatieDit project verheldert de omstandigheden waaronder Salmonella en  E. coli O157 op botersla in serreteelt kan overleven en voorkomen.  Er komt met name duidelijkheid inzake insleeproutes zoals zaad en irrigatiewater.  Het voedselveiligheidsrisico met betrekking tot zoönotische pathogenen op sla valt beter in te schatten met de verworven data. Ten slotte kan de vraag beantwoord worden of naast plantquarantaine-organismen en plantpathogenen ook moet gescreend worden naar zoönotische pathogenen in zaad en/of pootgoed en beregeningswater.   Externe partner(s)Ugent - Fac. Bio-ingenieurswetenschappen" "Herstel van kritiek zieke patiënten: rol van autofagie en epigenetica." "Ilse Vanhorebeek" "Laboratorium voor Intensieve Geneeskunde" "De ontwikkeling van intensieve zorgen over de laatste 50 jaar heeft ervoor gezorgd dat patiënten vandaag in staat zijn om de meeste acute levensbedreigende omstandigheden te overleven. Waar  het grootste deel van deze patiënten de intensieve zorgeenheid na enkele dagen kan verlaten, ontwikkelt een aanzienlijk deel van deze patiënten meervoudig orgaanfalen (MOF). Dit geeft aanleiding tot een verlengd verblijf op intensieve zorgen en leidt tot een belangrijke toename van de kosten voor de gezondheidszorg. Ondanks de grote vooruitgang in de intensieve zorgen is de mortaliteit en morbiditeit van patiënten die aan MOF lijden groot. De onderliggende oorzaak van dit MOF is complex en grotendeels ongekend. Recente studies hebben een mogelijk belangrijke rol voor mitochondriale dysfunctie en endoplasmatisch reticulum (ER) stress bij het ontwikkelen van MOF geïdentificeerd. Bijgevolg is het ontrafelen van moleculaire mechanismen en het indentificeren van medicatie die deze onderliggende cellulaire stress van MOF kan verminderen van groot belang, aangezien dit de uitkomst van deze patiënten op termijn zou kunnen verbeteren. Kritieke ziekte wordt verder gekenmerkt door complexe hormonale en metabole veranderingen, zoals het ontwikkelen van hyperglycemie (hoge bloed suikerspiegels) en hypoaminoacidemia (lage spiegels van aminozuren in het bloed) die beiden  geassocieerd zijn met een slechte uitkomst voor de patiënt. De onderliggende mechanismen van deze veranderingen zijn grotendeels ongekend. Het is interessant om op te merken dat een aantal van deze hormonale en metabole veranderingen die kritieke ziekte kenmerken, de bovengenoemde cellulaire stress, cellulaire stress afweermechanismen en het resultaat van kritisch zieke patiënten kunnen beïnvloeden. Als dusdanig is meer inzicht krijgen in de onderliggende mechanismen van deze hormonale en metabole veranderingen belangrijk, aangezien dit ons toelaat om nieuwe therapeutische aanknooppunten te vinden. De algemene doelstelling van dit doctoraatsproject was om meer inzicht te krijgen in de metabole mechanismen van orgaanfalen tijdens kritieke ziekte. Meer in het bijzonder hebben we de rol van autofagie, een cruciaal cellulair verdedigingsmechanisme, in de pathogenese van kritieke ziekte geïnduceerd orgaanfalen bestudeerd en de rol van FGF21 en glucagon in het beïnvloeden van cellulaire stress en metabole veranderingen tijdens kritieke ziekte. Eerst onderzochten we de rol van autofagie in de lever op de leverfunctie tijdens kritieke ziekte. We onderzochten dit in een gevalideerd muizenmodel door het autofagie proces in de lever genetisch te manipuleren. Verstoorde autofagie tijdens kritieke ziekte verergerde de mitochondriale dysfunctie en onderdrukte de adaptieve unfolded protein response (UPR), een cruciaal afweermechanisme tegen ER stress. Dit resulteerde in een verergering van de geïncudeerde kritieke ziekte. Hieruit blijkt dat autofagie een belangrijk metabool mechanisme is in het voorkomen van kritieke ziekte geïnduceerd orgaanfalen. In een andere muizenstudie hebben we onderzocht of promethazine en carbamazepine, klinisch beschikbare farmacologische autofagie activatoren, in staat zijn om autofagie te stimuleren tijdens kritieke ziekte. Helaas echter, bleek de toediening van deze medicamenten niet in staat te zijn om autofagie in de lever gedurende kritieke ziekte te stimuleren. Vervolgens onderzochten we een mogelijk rol van fibroblast growht factor 21 (FGF21), een recent ondekt hormoon, gedurende kritieke ziekte. We ondezochten of FGF21 verhoogd is gedurende kritieke ziekte, of het gemanipuleerd kan worden door metabole interventies gedurende kritieke ziekte en beoordeelden de rol ervan gedurende kritieke ziekte. Zowel in mensen als muizen waren FGF21 concentratiens in het bloed sterk toegenomen gedurende kritieke ziekte. Op basis van bevindingen in een gevalideerd konijnenmodel van kritieke ziekte is de stijging ervan hoogstwaarschijnlijk te wijten aan een toename van FGF21 expressie in de lever. Deze verhoogde expressie in de lever correleerde sterke met mitochondriale dysfunctie en merkers van de integrated stress response, dit is een belangrijke tak van de UPR. We onderzocht vervolgens of strikte glycemie controle, een therapie die cellulaire stress vermindert, FGF21 kon beïnvloeden en we onderzochten dit in een humane studie en in een konijnenstudie. Strikte glycemie controle verlaagde FGF21 concentraties in het bloed bij kritiek zieke menselijke patiënten en dit effect verklaarde statistisch gezien ten minste een deel van het mortaliteitsvoordeel van deze interventie. In de konijnenstudie vonden we dat strikte glycemiecontrole de FGF21 expressie in de lever deed zakken en dit ging gepaard met een sterke reductie in mitochondriale dysfunctie en merkers van de integrated stress response. Vervolgens onderzochten we de rol van FGF21 tijdens kritieke ziekte in een muizenmodel door genetisch te interferen met de FGF21 beschikbaarheid. FGF21 tekort verlaagde maar matig de hyperglycemie en had geen invloed op andere onderzochte hormonale en metabole assen. Intrigerend echter, FGF21 tekort tijdens kritieke ziekte remde de autofagie in de lever en verhoogde de merkers van de integrated stress response gedurende kritieke ziekte, wat suggereert dat FGF21 cellulaire stress tijdens kritieke ziekte vermindert door het stimuleren van autofagie. Als conclusie kunnen we dus stellen dat FGF21 een adaptief cellulaire stress-geïnduceerd hormoon is gedurende kritieke ziekte. Als laatst onderzochten we een mogelijke role van glucagon gedurende kritieke ziekte. We onderzochten of glucagon verhoogd is gedurende kritieke ziekte, of het beïnvloed kan worden door parenterale voeding en we onderzochten de rol ervan in het moduleren van metabole en cellulaire stress. Kritieke ziekte verhoogde glucagon spiegels in het bloed, zowel bij muizen als bij mensen, en deze stijging correleerde met de ernst van ziekte. Het toedienen van glucose en insuline had geen effect op deze verhoogde plasma spiegels in kritiek zieke patiënten, in tegenstelling tot bij gezonde mensen. Het toedienen van parenterale voeding, dat aminozuren bevat, deed deze gestegen glucagon spiegels nog verder stijgen. Deze stijging werd verder onderzocht in een gevalideerd muizenmodel van kritieke ziekte, waaruit bleek dat de aminozuurcomponent van de parenterale voeding verantwoordelijk is voor de toename in glucagon concentraties in het bloed. In hetzelfde muismodel onderzochten wij vervolgens de rol van glucagon tijdens kritieke ziekte door glucagon te neutraliseren met behulp van speciaal ontworpen antistoffen. Glucagonneutralisatie had maar een kortstondig effect op FGF21, glucose en vethuishouding gedurende kritieke ziekte, terwijl het de toegenomen aminozuurafbraak in de lever sterk onderdrukte. Dit resulteerde in het omkeren van de hypoaminoacidemie, die typerend is voor kritieke ziekte. Glucagon neutraliseren had geen invloed op spierafbraak. Sterker nog, het toedienen van aminozuren, wat momenteel gedaan wordt in kritiek zieke patiënten met de bedoeling om spierafbraak gedurende kritieke ziekte tegen te gaan, stimuleerde enkel de toegenomen glucagonspiegels en de aminozuur afbraak in de lever, zonder enig effect op spierafbraak. Vervolgens toonden we in hetzelfde muismodel aan dat deze gestegen glucagonconcentraties geen effect hadden op autofagie in de lever gedurende kritieke ziekte, dat al van vroeg onderdrukt was. Ter samenvatting, we hebben in dit doctoraatsproject aangetoond dat onvoldoende activatie van autofagie in de lever gedurende kritieke ziekte bijdraagt tot het ontstaan van leverschade/leverfalen, door het verhogen van mitochondriale dysfunctie en ER stress. Vervolgens hebben we FGF21 als een nieuw adaptief cellulaire stress-geïnduceerde hormoon tijdens kritieke ziekte geïdentificeerd, dat in staat is om autofagie in de lever gedurende kritieke ziekte te bevorderen en cellulaire schade te verminderen.Tenslotte hebben we aangetoond dat glucagon een sleutelrol speelt in de verstoring van het aminozuurmetabolisme gedurende kritieke ziekte door het stimuleren van aminozuurafbraak in de lever. Het vroeg opstarten van parenterale voeding en vooral aminozuren gedurende kritieke ziekte verhoogt enkel de aminozuurafbraak door het stimuleren van glucagon zonder spierafbraak tegen te gaan. Deze nieuwe gegevens dragen bij tot het ontrafelen van de pathophysiologie van kritieke ziekte en openen nieuwe perspectieven voor de behandeling van ernstig zieke patiënten." "Optimalisatie van de redoxstatus voor een betere darmgezondheid in intra-uterien groeivertraagde biggen." "Chris Van Ginneken" "Comparatieve Perinatale Ontwikkeling (CoPeD)" "De doelstelling van het project is om de oxidatieve- en redox status van het GIT te onderzoeken in functie van dier- en voedingsfactoren, en door optimalisatie van deze status de darmgezondheid van IUGR biggen tijdens de opfokperiode" "De rol van de STAT3-VEGFA-signaalcascade in de botvascularizatie en corticale porositeit" "Nathalie Sims, Christa Maes" "Onderzoekscentrum voor Skeletale Biologie en Engineering" "Het skeletaal systeem vervult drie belangrijke functies – een structurele, metabole en hematopoietische, die met elkaar verbonden zijn via cellulaire interacties. Deze interacties vinden plaats tussen stromale cellen, de precursoren die differentiëren tot osteoblasten en het osteocytennetwerk, en de endotheelcellen van de bloedvaten. Onze hypothese is dat deze twee celtypen de sluiting van corticale vasculaire kanalen faciliteren tijdens de vorming van corticaal bot, en aan de basis liggen van de uitbreiding van deze kanalen tijdens veroudering, wat tot een poreuze botstructuur leidt. Hoge corticale porositeit, resulterend in verzwakte botsterkte, is waargenomen in muismodellen met over-expressie van VEGF (vascular endothelial growth factor), of waarin STAT3 (signal transducer and activator of transcription 3) signalering in osteocyten hyperactief is. Voorgaand werk van mijn gastlaboratorium toonde aan dat STAT3-hyperactivatie de VEGF mRNA-spiegels in corticaal bot verhoogt. Dit suggereert dat VEGF de corticale porositeit, veroorzaakt door SOCS3-deletie, zou kunnen mediëren. Mijn project zal deze VEGF-SOCS3 signaalroute onderzoeken in het licht van de communicatie tussen het beenmerg-compartiment met het trabeculaire bot en de dense buitenste schil van het corticale bot. Door deze inzichten te integreren zal er er meer inzicht worden verkregen in hoe angiogenese de expansie en sluiting van corticale kanalen aanstuurt. Deze resultaten kunnen belangrijk zijn voor het begrijpen van het ontstaan van corticale porositeit en een verzwakte botstructuur bij ouderdom." "De dynamiek van bosgroei begrijpen met behulp van nieuwe 3D-metingen en modelbenaderingen" "Hans Verbeeck" "Vakgroep Omgeving" "Bosecosystemen zijn een essentiële terrestrische koolstofput en ontbossing en aantasting van bossen zijn de oorzaak ongeveer 12% van de wereldwijde antropogene koolstofemissies. Echter, schattingen van de wereldwijde verspreiding van terrestrische koolstofputten en bronnen zijn zeer onzeker. Het ondersteunen van de onnauwkeurigheid van schattingen van koolstof is essentieel effectief bosbeheer en toekomstige klimaatbeperking. Een beter begrip van de dynamiek van bosgroei zal ons begrip van de koolstofcyclus en mechanismen die verantwoordelijk zijn voor terrestrische koolstofbronnen te verbeteren en zinkt, waardoor onzekerheden over hun omvang en verspreiding worden verminderd. In het 3D-FOGROD-project wil ik onze verbeteren inzicht in de dynamiek van bosgroei en de rol van verhoogde CO2-niveaus op bosgroei evalueren. Ik zal bereiken dit door gebruik te maken van nieuwe 3D laser scanning (LiDAR) technieken, unieke datasets en state-of-the-art modelleerbenaderingen om (1) bosgroei nauwkeurig te kwantificeren met behulp van terrestrische LiDAR-gegevens in een CO2-verrijkingsexperiment in de open lucht; (2) verbetering van de historische en toekomstige gesimuleerde dynamiek van bosgroei met gebruikmaking van van LiDAR afkomstige bosstructuur voor een reeks van bosecosystemen; en (3) aanbevelingen voor beleidsmaatregelen op het gebied van klimaatbeperking ontwikkelen en verspreiden makers op basis van nieuwe inzichten in de dynamiek van bosgroei en koolstofcycli. De voorgestelde wetenschappelijke innovatie en toepasbaarheid zal de EU niet alleen ten goede komen door het genereren van nieuwe kennis en publicaties in spraakmakende wetenschappelijke tijdschriften, die zullen bijdragen tot de verbetering van de wetenschappelijke excellentie van de EU, maar ook door bij te dragen aan de EU verbintenissen met de klimaatconferentie van Parijs (COP 21), die tot doel heeft de stijging van de temperatuur op aarde te beperken tot 1,5 ° C. De wetenschappelijke excellentie en training via 3D-FOGROD zal me in staat stellen om senior onderzoek aan te vragen posities of een ERC-startbeurs in de toekomst, waarmee ik mijn eigen onderzoeksgroep zou kunnen oprichten 3D terrestrische ecologie."