Titel Promotor Affiliaties "Korte inhoud" "De dunne lijn tussen het vermijden van kippenei allergeen en tolerantie inductie door graduele intake: immunologische karakteristieken in kippenei allergie en eosinofiele oesofagitis." "Dominique Bullens" "Onderzoeksgroep Allergie en Klinische Immunologie" "De dunne lijn tussen het vermijden van kippenei allergeen en tolerantie inductie door graduele intake: immunologische karakteristieken in kippenei allergie en eosinofiele oesofagitis." "Spatio-temporele gezondheidseffecten van blootstelling aan groene ruimte, pollen en luchtvervuiling bij volwassenen met een boompollen allergie" "Ben Somers" "Dier en Mens (A2H), Bos, Natuur en Landschap" "De laatste decennia is het aandeel personen met een pollenallergie (hooikoorts) fiks gestegen. Verwacht wordt dat dit aandeel zal blijven toenemen door verdere verstedelijking, klimaatverandering en de slechte luchtkwaliteit. Om de luchtkwaliteit in de stad te verbeteren en het stedelijk hitte-eiland effect te verminderen wordt steeds meer ingezet op urbaan groen. Groen in steden heeft ook een positief effect op de menselijke gezondheid. Contact met een diverse, natuurlijke omgeving versterkt het menselijk microbioom en immuunsysteem. Een groene omgeving zet aan tot een actieve levensstijl en velen ervaren ook mentale gezondheidsvoordelen. Door de luchtkwaliteit te verbeteren is stadsgroen ook goed voor onze longen. Maar, wat met het pollen dat door dit stadsgroen geproduceerd wordt?De bestaande wetenschappelijke literatuur is verdeeld over de effecten van groen op de gezondheid van mensen met een pollenallergie. Enerzijds is dit te wijten aan de complexe omgevingsinteracties, anderzijds komt de verdeeldheid door de verscheidenheid aan manieren waarop blootstelling bepaald wordt. Als we de effecten van blootstelling aan groen op de gezondheid van mensen met pollen allergie willen begrijpen, is er nood aan goede data over groene ruimte en de allergene soorten erin. We hebben ook nood aan betere inzichten in de effecten van lokale vegetatie op de pollensamenstelling. Tot nog toe bleven de meeste studies beperkt tot blootstelling in verschillende stralen rond de woning. Nochtans wordt een groot deel van de tijd gespendeerd buiten de woonomgeving en variëren luchtvervuiling en pollen concentraties in ruimte en tijd. Om blootstelling realistisch te bepalen is een methode nodig die deze variatie in rekening kan brengen.Desalniettemin, is de eerste stap het creëren van een verspreidingskaart van potentieel allergene bomen. Voor Vlaanderen bestaat een database met gevalideerde waarnemingen van vaatplanten in een raster van 1×1 km (Florabank). We combineren deze observaties met omgevingsvariabelen (bodemkaart, landgebruik) in een verspreidingsmodel (species distribution models). Zo modelleren we de habitatgeschiktheid voor 13 verschillende genera van bomen die hun pollen met de wind verspreiden. Met behulp van een genus-specifieke grenswaarde voor de habitatgeschiktheid maken we een kaart die de aan- of afwezigheid van een bepaald genus weergeeft. Door de 13 kaarten met aanwezigheid van een bepaald genus op te tellen bekomen we een diversiteitskaart. Onze resultaten tonen dat in verstedelijkte gebieden (Vlaanderen) en voor modellen met een lage ruimtelijke resolutie (1 km) het optellen van binaire kaarten de diversiteit niet overschat. De diversiteitskaart kan gebruikt worden om blootstelling aan diversiteit te berekenen in een gezondheidsstudie.Vervolgens hebben we nood aan inzichten in de schaal waarop het omliggende landschap de lokale pollensamenstelling beïnvloedt. Hoewel pollen over lange afstand getransporteerd kan worden draagt de lokale vegetatie bij aan lokale piekconcentraties. De gestandaardiseerde pollenmetingen die plaatsvinden op 15 à 20 m hoogte en representatief zijn voor een straal van 20-30 km pikken deze lokale effecten niet op. Daarom plaatsten we passieve pollenmeetpalen op 13 locaties in Vlaanderen om op 2 m boven de grond de pollensamenstelling tijdens het boompollenseizoen (februari-mei) van 2017 te meten. Met de pollenmeetpalen slaagden we erin om lokale pollensamenstellingen, gekarakteriseerd door 12 taxa, te meten. Door middel van ordinatie karakteriseren we de pollensamenstelling op elke locatie. Vervolgens voeren we een indirecte gradiënt analyse uit waarbij we de pollensamenstelling correleren met het landgebruik in een straal van 20, 200, 500, 1000, 2000, en 5000 m rond de meetlocatie. Hier ontdekken we een urbaan-ruraal gradiënt en een nat-droog gradiënt. De meeste significante associaties vinden we voor de stralen van 1000-5000 m. Deze ontdekking heeft gevolgen voor het groenbeheer in de stad: stadsbossen aan de rand van de stad dragen namelijk bij aan de pollen concentraties in het centrum. We begrijpen nu ook dat we blootstelling in voldoende grote stralen moeten bepalen voor gezondheidsstudies.In de residentiële blootstellingstudie bepaalden we dus de hoeveelheid tuinen, graslanden en bossen in en staal van 1, 2 en 5 km rond de woonplaats van 157 volwassenen met pollenallergie. Op basis van de regionale bosinventarissen konden we ook het aandeel allergene boomsoorten (berk, els en hazelaar) in bossen in de studie verwerken. Aan de hand van een generalized linear model met een Poisson distributie associëren we de residentiële blootstelling met gestandaardiseerde vragenlijsten die pijlen naar mentaal welzijn en met de gemiddelde symptoomscore die gerapporteerd werd in de smartphone applicatie. De aanwezigheid van tuinen, graslanden en bossen nabij de woning dragen bij tot een beter mentaal welzijn van volwassenen met pollen allergie. Deze beschermende effecten vinden we niet terug voor de symptoomscore. Het aandeel allergene boomsoorten in bossen vormt een risicofactor voor zowel mentaal welzijn als de symptoomscore. De effecten van groen nemen af met de toenemende straal van blootstelling.Om de blootstelling meer realistisch te bepalen maakten we gebruik van de GPS data die verzameld werden met behulp van een smartphone applicatie. We gaan na hoe de blootstelling verschilt tussen dagen met ernstige symptomen en controle dagen zonder symptomen. De GPS punten worden op kaarten gelegd van groen (bos, grasland, tuin), allergene boomsoorten (berk, els, hazelaar), berken pollen en polluenten (black carbon, stikstof dioxide (NO2), ozon (O3) en particulate matter < 10 µm (PM10)) om de waarde voor elk punt te extraheren. Zo bepalen we de gemiddelde dynamische blootstelling voor een dag. De resultaten wijzen uit dat graslanden, bossen, els en hazelaar beschermen tegen ernstige symptomen. Berken en berken pollen dragen net zoals polluenten (NO2, O3 en PM10) bij aan ernstigere symptomen. Voor GPS tracks die enkel in Vlaanderen vielen konden we blootstelling aan de alpha-diversiteitskaart bepalen, maar deze vertoonde geen associaties met de symptoomscore.Dit manuscript toont dus aan dat volwassenen met pollenallergie zowel mentale als fysieke positieve gezondheidseffecten ervaren van blootstelling aan groen, zolang de concentratie aan allergene boomsoorten (berk) beperkt blijft. GPS tracking laat toe om meer realistische dynamische blootstelling te bepalen. Hoewel blootstelling aan biodiversiteit geen effect had op de gezondheid raden we wel aan om in groenbeheer in te zetten op biodiversiteit zodat dominantie van allergene boomsoorten beperkt wordt." "Educatie van longepiteel als een alternatieve verklaring voor het protectief effect van infectiedruk op het ontstaan van allergie en astma." "Er is een epidemie van allergie en astma in de westerse geïndustrialiseerde wereld, met tot 30% van de kinderen laten zien reactiviteit gemeenschappelijke inhalatie en voedselallergenen. De reden voor de toename van deze Th2-geassocieerde ziekten is op dit moment onduidelijk. De hygiëne-hypothese van allergie stelt dat veranderingen in levensstijl leidt tot minder ""besmettelijke druk"" in het eerste jaar van het leven gaan gepaard met een allergie. Omgekeerd opgroeien op een boerderij (met een hoge blootstelling van het milieu endotoxine) of bij oudere broers en zussen sterk beschermt tegen allergie. De immunologische verklaring is dat minder infecties, gewoonlijk gekeerd door Th1-cellen leiden tot een disbalans van het immuunsysteem zodat Th2 responsen worden gestimuleerd. Wij hebben voorlopige gegevens die endotoxine blootstelling voorafgaand aan blootstelling aan allergenen sterk beschermt tegen allergie verkregen omdat longepitheelcellen upregulate TNFAIP3 (A20), een negatieve regulator van Toll like receptor en IL-1R familie signalering. In dit project zullen we na te gaan hoe A20 regelt de epitheliale drempel voor allergeen erkenning en hoe dit leidt tot veranderingen in de dendritische cel en T-cel activatie. We hebben de nodige tools om te meten en te elimineren A20 selectief in longepitheelcellen ontwikkeld. Onze-epitheel gecentreerd weer geven over de regulering van pulmonale immuniteit biedt een geheel nieuwe verklaring voor het effect van besmettelijke druk op de ontwikkeling van allergie en astma die kunnen een dag leiden tot de ontwikkeling van nieuwe preventieve strategieën." "Valorisatie van een niet-invasieve klinische besluitvormingstool voor antibiotica allergie label delabeling en nuancering buiten het ziekenhuis." "Rik Schrijvers" "Onderzoeksgroep Allergie en Klinische Immunologie, Klinische Farmacologie en Farmacotherapie, Laboratorium voor Klinische Infectieuze en Inflammatoire Aandoeningen" "Antibiotica allergielabels (AAL) worden in 7% van de patiëntendossiers waargenomen (Gilissen et al., Journal of Allergy and Clinical Immunology In Practice, 2021). Hoewel ze vaak onjuist zijn, worden ze in verband gebracht met een langere verblijfsduur in het ziekenhuis en toegenomen gebruik van tweedelijns- en breedspectrumantibiotica (Gilissen et al., submitted). Onze onderzoeksgroep evalueerde recent, voor het eerst in Europa, een niet-invasieve delabeling strategie bij volwassen patiënten gehospitaliseerd op de dienst interne geneeskunde met een beta-lactam AAL, bestaande uit i) een allergoloog-gestuurde klinische anamnese, ii) een semi-geautomatiseerde zoekactie in het elektronisch patiëntendossier (EPD) en iii) systematisch contact met de huisarts en apotheker om onjuiste AAL en/of herexpositie aan beta-lactams te identificeren (Van De Sijpe et al., Allergy, 2022). Hiermee kon meer dan de helft van de beta-lactam AAL verwijderd of genuanceerd worden. In dit project willen we onze aanpak uitbreiden door informatie van eerstelijns EPDs te integreren, en het extramuraal gebruik, integratie in eHealth, en internationale samenwerkingsverbanden te exploreren." "Niet-invasieve antibiotica allergie delabeling en nuancering om het gebruik van antimicrobiële middelen te optimaliseren" "Rik Schrijvers" "Onderzoeksgroep Allergie en Klinische Immunologie, Omgeving en Gezondheid, Klinische Farmacologie en Farmacotherapie" "Antibiotica-allergielabels (AAL) worden vaak waargenomen. Hoewel ze bedoeld zijn om iatrogeniciteit te verminderen, veroorzaken ze schade door patiënten te weerhouden van eerstelijnsbehandelingen. Mijn doctoraatsonderzoeks bij 1 miljoen patiënten in een Belgisch tertiair centrum toonde dat 7% van de gehospitaliseerde patiënten een AAL draagt, voornamelijk voor beta-lactams (84%). Het merendeel kan na volledig allergieonderzoek met huid- en provocatietesten veilig worden verwijderd. Dergelijke onderzoeken zijn echter invasief en vergen veel tijd en middelen. Ook zijn de klinische, microbiologische en economische gevolgen van AAL ongekend in een Europese context, hetgeen ik in dit project in gehospitaliseerde patiënten in kaart wil brengen. Mijn preliminaire resultaten suggereren een toegenomen verblijfsduur en gebruik van tweedelijns- en breedspectrumantibiotica, maar in tegenstelling tot studies in de US geen verhoogde mortaliteit. In deel 2 zal ik me daarom focussen op een strict niet-invasief delabeling protocol. In een prospective pilootstudie bij gehospitaliseerde patienten konden wij 38% van de beta-lactam AAL verwijderen en 27% nuanceren. Hier wil ik de impact van onze niet-invasieve klinische beslissingstool in een multicenter gerandomiseerde gecontroleerde trial onderzoeken, en de eerste stappen zetten naar verbetering van AAL in de eerstelijnszorg. Ik verwacht hiermee het gebruik van antimicrobiële middelen te verbeteren, en beoog een bredere socioeconomische impact." "Onderzoek naar de rol van B cellen op het risico op allergie, of de bescherming daartegen, in het neonatale leven." "Bart Lambrecht" "Vakgroep Inwendige ziekten en Pediatrie" "Gedurende de laatste decennia is de incidentie van allergische aandoening gestaag toegenomen: momenteel lijden ongeveer 1 op de 10 kinderen in Europa aan een allergische aandoening. We begrijpen nu dat een gebrek aan blootstelling aan antigen van onschadelijke micro-organismen tijdens het neonatale leven, wat er normaal het immuunsysteem leert schadelijk van onschadelijk te onderscheiden, gedeeltelijk verantwoordelijk is voor de stijging in allergische aandoeningen. Sommige immuun cellen worden voornamelijk gevormd tijdens het neonatale leven, zoals bepaalde types B cellen, die levenslang aanwezig blijven. Er is momenteel echter weinig geweten over het effect van neonatale blootstelling aan micro-organismen op de diversiteit van B cellen. Bovendien is onze kennis over de rol van B cellen in allergische astma beperkt. In dit project zal ik mij specifiek richten op de invloed van neonatale blootstelling aan allergenen en microbiële componenten op de diversiteit en functie van B cellen en de rol hiervan in de ontwikkeling van astma tijdens het volwassen leven. Dit project zal gebruik maken van nieuwe modellen en immunologische technieken in combinatie met hoge resolutie genexpressie analyse. De kennis die we in dit project verwerven zal niet enkel onze inzichten in het ontstaan van astma in het neonatale leven vergroten, het kan ons ook helpen om preventieve strategieën te ontwerpen die de natuurlijke progressie van allergische aandoeningen tijdens het leven tegengaat." "BELANG EN INTERATIE VAN ALLERGIE, INFECTIEUZE EN ANDERE RESPIRATOIRE OMGEVINGSBLOOTSTELLING IN CHRONISCHE ONDERSTE & BOVENSTE LUCHTWEG AANDOENINGEN(AIREWAY II consortium)" "Claus Bachert" "Vakgroep Neus-, Keel- en Oorheelkunde" "Het AIREWAY II consortium beoogt het verder ontrafelen van de invloed van allergenen, omgevingsvervuiling en microbiële agentia op de initiatie en verdere ziekteverloop van bovenste en onderste luchtwegaandoeningen. Hierbij hypothiseren we dat Transient Receptor Potential (TRP)-channels, damage associated molecular patterns, Pattern Recognition Receptors en epigentische wijzigingen U+2013samen met omgevingsgebonden stimuli- een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling van deze luchtwegaandoeningen." "Belang en interactie van allergie , infecties en milieu-risico's voor ademhalingsproblemen in chronische lage & bovenste luchtwegaandoeningen ( AIReWAY II consortium )" "De afkorting AIREWAY II (Belang en interactie van allergie, infecties en respiratoire milieurisico's bij de ontwikkeling en chroniciteit van onderste en bovenste luchtwegen) beschrijft de algemene doelstelling van dit project en bouwt voort op onze P6 / 35 AIREWAY project werd in 2007. met deze interuniversitaire samenwerking, zullen we verder ontrafelen van de cellulaire en moleculaire mechanismen die ten grondslag liggen lager (astma en COPD) en de bovenste (chronische rhinosinusitis en neuspoliepen) aandoeningen van de luchtwegen, met een bijzondere aandacht voor de heterogeniteit van deze ziekten, door het combineren van moleculaire deskundigheid , muismodellen en menselijke monsters uit de verschillende partners van het consortium. Beoordeling van fundamenteel onderzoek met experimentele diermodellen worden gevalideerd door translationeel onderzoek naar waardevolle menselijke monsters. Omgekeerd zal hypotheses gegenereerd uit waarnemingen bij mensen worden getest op moleculair niveau met diermodellen in vivo en humane celculturen in vitro." "Evolutie van prevalentie en determinanten van astma, COPD en allergie bij volwassenen in Vlaanderen; een vervolgstudie van de ECRHS" "De belangrijkste objectieven zijn: -een follow-up onderozek uit te voeren bij zoveel mogelijk personen die aan de tweede fase van de ECHR-I hebben deelgenomen. -het bestuderen van een nieuwe steekproef om de evolutie van de prevalentie binnen deze leeftijdsgroep na te gaan -de prevalentie, incidentie en evt. remissie van respiratoire symptonen en allergie na te gaan -de evolutie van symptomatologie, atopie, longfunctie en bronchiale hyperreactiviteit onderzoeken en het effect van de behandeling op de prognose. ..." "Allergie in een nieuw licht" "Hamida Hammad" "Vakgroep Inwendige ziekten en Pediatrie, Vakgroep Inwendige ziekten" "ALMS van het voorgestelde project In een poging om nieuwe wegen te bemoeien met de activering van DCs, en zodoende te komen tot nieuwe therapeutische interventies, we zijn momenteel gericht op de rol die epitheliale cellen in het beheersen van DC-activering, omdat dit zou kunnen zijn een drugable route vanwege de kwetsbare positie van epitheelcellen ingeademde lucht en therapie erin via aërosolafgifte uitgevoerd. Hoewel het epitheel in eerste instantie puur werd beschouwd in termen van de barrièrefunctie, hebben we onlangs voorgesteld dat het moet worden gezien als een centrale speler in de Th2 sensibilisatie proces, omdat het een breed scala van chemokines, cytokines en groeifactoren in staat werven kunnen afscheiden, het activeren en het instrueren van long DC's naar een pro-allergische Th2-cellen te induceren"