Titel Affiliaties "Korte inhoud" "Wat kan taalvariatie ons vertellen over insubordinatie? Een vergelijkende analyse van onafhankelijke complementzinnen in geografische en stilistische varianten van het Spaans." "Grammar and Pragmatics" "Dit project onderzoekt dialectvariatie in het grammaticale domein van ""insubordinatie"", of het conventionele gebruik van een vormelijk ondergeschikte/afhankelijke zin als onafhankelijke hoofdzin (Evans 2007). Het empirische zwaartepunt ligt daarbij op de studie van de verschillende functies waarvoor niet-ondergeschikte complementzinnen met voegwoord que in het Spaans worden gebruikt. Niet-ondergeschikte zinnen met que, veruit de frequentste niet-ondergeschikte constructie in het Spaans, kunnen verscheidene betekenissen uitdrukken in interactie: ze worden ingezet in de uitdrukking van imperatieven in de derde persoon, wensen, negatieve evaluaties, ""echo""-uitingen, onenigheid, verandering van onderwerp, enz. Gegeven hun hoge mate aan polysemie, dienen twee gerelateerde onderzoeksvragen zich aan. De eerste betreft de historische dimensie: hoe kan de diachrone ontwikkeling van dit soort constructies best worden gemodelleerd? Om deze vraag te beantwoorden, wordt aangenomen dat synchrone variatie diachrone evoluties reflecteert (Hopper & Traugott 2003: 1). De tweede onderzoeksvraag spitst zich toe op de meervoudige functies van deze constructies: als er verschillende betekenissen mee kunnen worden uitgedrukt, op welke basis moet dan worden uitgemaakt of het effectief gaat om één polyseme constructie of om meer dan één constructie, elk met haar eigen specifieke betekenis (homonymie)? Om een afdoend antwoord te bieden op deze vragen, wordt een kwantitatieve en kwalitatieve corpusanalyse gehanteerd, waarbij het onderzoek theoretisch wordt gekaderd binnen een breder interactionele toepassing van Construction Grammar-modellen van taalgebruik. Verschillende corpora van spontane Spaanstalige conversaties in de belangrijkste dialectgebieden van Europees en Amerikaans Spaans zullen hierbij worden geanalyseerd. Het doel van dit onderzoeksproject is tweeledig. Vanuit descriptief oogpunt zal worden getracht om de gesitueerde betekenissen van niet-ondergeschikte complementzinnen in kaart te brengen en hun distributie over de geselecteerde varianten van het Spaans vast te stellen. Op theoretisch vlak, en in navolging van het algemene constructionele perspectief waarin deze studie is ingebed, zal ernaar worden gestreefd om de gesitueerde betekenissen die uit het corpusonderzoek naar voor komen, te modelleren in de vorm van netwerken van constructies, waarin zowel algemene als erg specifieke patronen kunnen worden opgenomen en er plaats is voor informatie over mogelijke kenmerken die enkel bepaalde dialecten aanbelangen. Op die manier kan het theoretische kader van Construction Grammar worden uitgebreid, zodat variationele data kunnen worden geaccommodeerd. Bovendien werpen de netwerken die zullen resulteren uit de corpusanalyse een ander licht op het lopende debat betreffende de diachrone evolutie van niet-ondergeschikte structuren, aangezien data over synchrone variatie toelaten om substantiële conclusies te trekken over (de directionaliteit van) historische processen van taalverandering in de wereldwijde Spaanssprekende gemeenschap. Tenslotte zal worden nagegaan welke types van contextuele informatie nodig zijn om een omvattende verklaring te geven van het gebruik van dergelijke constructies in concrete interactie (condities op het voorafgaande en volgende discours, structurele voorwaarden, informatiestructuur, enz.), en hoe zo'n contextuele informatie moet worden gerepresenteerd in formele modellen van Construction Grammar." "Doen of niet doen? Een corpus-gebaseerde studie van cognitieve economie in grammaticale verandering over het volwassen leven heen." "Peter Petré" "Grammar and Pragmatics" "De hoofddoelstelling van het aangevraagde project bestaat erin om vast te stellen in welke mate individuele taalgebruikers 'besparen' in de processing-kost van hun mentale grammatica door lokale patronen te herinterpreteren als instanties van meer algemeen toepasbare grammaticale regels, wat zich zou kunnen manifesteren in de verdere veralgemening van deze lokale patronen zelf. Omgekeerd zal een analyse hiervan ook leiden tot inzicht in welke patronen zich in individueel taalgebruik gedragen als niches die weerstand bieden tegen dergelijke herschikking naar meer regelmaat. Deze doelstellingen stemmen overeen met en testen de psychologische assumptie dat abstracte regels en concrete exemplaren (instanties waartoe het geheugen direct toegang heeft) gelijktijdig aan het werk zijn in grammaticale cognitie. De gevalstudie die geanalyseerd zal worden om deze doelstelling te bereiken is de introductie en verspreiding van do als een grammaticaal word in Vroeg-Modern Engels (ca. 1550-1700). Voor deze periode was do grotendeels beperkt tot zijn lexicaal gebruik, geïllustreerd in (1). Tijdens deze periode werd do echter meer en meer gebruikt in, onder andere, vragen (2a) en ontkennende zinnen (3a), als een alternatief voor de oudere structuren (2b) en (3b). (1) I already did my homework. (2) a. Do you love me? b. I do not love you. (3) a. Love you me? b. I love you not.Tegen het einde van de zeventiende eeuw was do min of meer verplicht in deze gevallen. Dit maakt het tot één van de sjibbolets van de Engelse taal, waardoor zij zich niet alleen onderscheidt van de andere Germaanse talen, maar tevens een grammaticale mogelijkheid exploiteert die erg zeldzaam is wereldwijd. Het project focus op de fases van verspreiding waar do al was ingeburgerd als een optie, maar wanneer er toch nog veel variatie aangetroffen wordt in de taalgemeenschap. Dit leidt tot de fundamentele onderzoeksvraag welke factoren op het niveau van individuele sprekers deze variatie sturen. Het project onderzoekt of, en in welke mate, de keuze van do 'geprimed' wordt door het frequente gebruik van modale hulpwerkwoorden (will, shall, may, must, can), die ertoe neigen om in vergelijkbare syntactische omgevingen verschijnen. Samen zouden zij kunnen gezien worden als syntactische markeringen van alle niet-neutrale proposities, d.w.z proposities die geen (niet-beklemtoonde) mededelende zinnen zijn. Daarnaast wordt onderzoch in welke contexten patronen als (2b) en (3b) het langste weerstand bieden tegen de inlassing van do. Samen wordt van deze analyses verwacht dat zij zullen leiden tot een aanzienlijke toename van onze kennis over de mogelijke mate van verandering in abstracte cognitieve schema's zoals die van de grammatica over het volwassen leven heen, en door welke types van bestaande regelmaat dergelijke verandering wordt gestuurd." "Naar meertalige taalgeschiedenissen: Nederlands in context en contact" "Rik Vosters" "Linguistiek en Literatuurstudie" "In dit onderzoeksprogramma vertrekken van de vaststelling dat taalgeschiedenissen, door hun focus op net één taal, vaak voorbijgaan aan meertaligheid en meertalige taalpraktijken, terwijl elke taalgeschiedenis eigenlijk net een geschiedenis vol contact tussen talen is. Wij willen hier een perspectiefwissel teweegbrengen door met een reeks casestudyonderzoeken in te zetten op minder voor de hand liggende meertalige thema’s in de geschiedenis van het Nederlands, om zo bouwstenen aan te reiken die hun grondwerk kunnen leggen voor een nieuwe, fundamenteel meertalige kijk op de taalgeschiedenis in het algemeen. We voeren dus diverse taalhistorische studies uit naar het Nederlands in de Zuidelijke Nederlanden, in contact met andere talen, en vanuit het perspectief van de sprekers zelf. Niet de taal an sich interesseert ons, maar wel het gebruik van taal in een bredere maatschappelijke en vaak meertalige context. Het onderzoek heeft drie hoofddoelen: (1) we willen eerder over het hoofd geziene talen en hun taalgebruik zichtbaar maken, (2) we willen onze blik verbreden en ook kijken naar fenomenen in de sociale of geografische franje van de taalgeschiedenis, die voorheen als minder belangrijk werden beschouwd maar misschien net wel bijzonder relevant zijn, en (3) we willen de continuïteit tussen het taalgebruik in het verleden en hoe we nu met taal omgaan laten zien, om via het verleden het heden beter te begrijpen en via het talige heden een beter inzicht te krijgen in de taalgeschiedenis. We concentreren ons voor deze studie op individuen in bijzondere en niet voor de hand liggende meertalige contexten, met oog voor veranderingen doorheen de tijd, en met aandacht voor de verbanden tussen heden en verleden. Ons overkoepelende doel is om nieuwe inzichten te krijgen in de taalgeschiedenis, wat ons kan brengen tot een beter begrip van meertaligheid in het verleden en vandaag de dag. Op langere termijn wil dit onderzoek een voorbeeld bieden voor gelijkaardige studies in andere taalgebieden, waar zich ook een meertalig herdenken nodig is van het concept taalgeschiedenis." "Overeenkomst 2008-2012 betreffende de organisatie van de Vlaamse Olympiades voor Wiskunde, Natuurwetenschappen, de Vlaamse Geo-Olympiade, OLYFRAN-Vlaanderen, en de Vlaamse Olympiades Latijn en Grieks in het kader van het actieplan Wetenschapscommunicatie." "Martine VERJANS, Willy CLIJSTERS" "Centrum voor Toegepaste Linguïstiek, Centrum voor Toegepaste Linguïstiek" "Dit betreft een overeenkomst tussen de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaams Gewest enerzijds en de organisatoren van de verschillende Olympiades anderzijds. In deze overeenkomst wordt het behalen van de volgende doelstellingen vastgelegd. Algemene doelstelling van de wedstrijd is de belangstelling van de jongeren voor een bepaald vakgebied te vergroten en op die manier getalenteerde jongeren samen te brengen en anderzijds de preselectie te houden voor de overeenstemmende internationale wetenschappelijke olympiades. De organisatoren dienen jaarlijks aan een aantal performantie-indicatoren te voldoen om een werkingstoelage te ontvangen. 1.jaarlijks wedstrijden organiseren - Vlaamse Wiskunde Olympiade - Vlaamse Olympiade voor natuurwetenschappen (biologie, fysica en chemie) - Vlaamse Geo-Olympiade - Olyfran - Cicero- en vergiliusvertaalwedstrijden (Latijn) - Pythia- en Sophoklesvertaalwedstrijden (Grieks) 2.jaarlijks proclamaties organiseren 3.een selectie maken voor deelnemers aan de overeenstemmende internationale olympiades 4.het ontwikkelen en beheren van een website" "Digitale tekstanalyse." "Mike Kestemont" "Antwerp Centre for Digital humanities and literary Criticism (ACDC), Instituut voor de studie van de letterkunde in de Nederlanden (ISLN)" "In de geesteswetenschappen onderzoeken geleerden de producten van de menselijke geest, zoals taal, schilderijen, muziek etc. Ook teksten vormen een belangrijk onderzoeksobject in veel gebieden binnen de geesteswetenschappen. Tot recent werden tekstuele analyses vaak 'handmatig' uitgevoerd door individuele experten, via 'close reading' oftewel de zorgvuldige, doorgedreven lectuur van een doorgaans kleine verzameling teksten. Sinds de opkomst van personal computers komen een immer groeiend aantal teksten beschikbaar in digitale, machine-leesbare vorm. Dit stelt geleerden in staat om tekstverzamelingen met computer-toepassingen op een veel grotere schaal te analyseren. 'Distant Reading' is een term die de dag van vandaag vaak wordt gebruikt om dergelijke 'macro'-vormen van digitale tekstanalyse aan te duiden in de geesteswetenschappen. Inzichten extraheren uit grote tekstcorpora met Distant Reading blijkt in de praktijk vaak erg uitdagend en moeilijk. Het komt dan ook niet als een verrassing dat, nu de grootte van onze datasets toeneemt, de complexiteit van de gebruikte methodes om deze data te analyseren vaak afneemt. In veel 'Big Data'-onderzoek zien we bijvoorbeeld dat geleerden amper verder komen dan het berekenen dan woordfrequenties in teksten. Als we willen dat computers écht slimmer worden en teksten kunnen lezen zoals mensen dat kunnen (cf. Artificiële Intelligentie), moeten we daarom meer complexe vormen van ""Artificieel Lezen"" ontwikkelen. Interessant genoeg zien we dat mensen vaak een heel persoonlijke leeservaring bij teksten hebben, omdat zij worden beïnvloed door hun individuele achtergrond. Veel computer-toepassingen lezen teksten op een meer algemene wijze en doen weinig moeite om de specifieke, individuele leesachtergrond van mensen na te bootsen. Universiteiten, maar ook grote technologische bedrijven, zoals Facebook of Google, ontwikkelen momenteel slimmere algoritmes die automatisch kunnen leren op basis van stimuli in de buitenwereld, net zoals mensen dat doen. Dergelijke programma's worden vaak ""Deep Learning"" genoemd in de informatica en zij zijn al erg succesvol gebleken in veel industriële applicaties (zoals gezichtsherkenning in plaatjes op sociale media). Verrassend genoeg worden deze technieken nog maar mondjesmaat toegepast in het onderzoek binnen de geesteswetenschappen. De algemene bedoeling van dit project is dan ook bijdragen aan de transfer van methodes uit de Deep Learning naar het domain van de digitale tekstanalyse in een geesteswetenschappelijke context." "Morfo-syntactische variatie in de Griekse documentaire papyri (III v. Chr. - VI n. Chr.). Een socio-historische onderzoek" "Mark Janse" "Vakgroep Taalkunde" "Dit onderzoek bestudeert de relatie die bestaat tussen bepaalde taalkundige (morfo-syntactische) en sociale eigenschappen, en hoe die relatie evolueert doorheen de tijd. Het corpus bestaat uit Griekse ‘documentaire’ papyri, met een klemtoon op drie algemene teksttypes, met name ‘brieven’, ‘contracten’ en ‘verzoekschriften’. Vanuit theoretisch perspectief grijpt het onderzoek terug naar het ‘Systemisch Functionele’ kader." "Corpusgebaseerde kwantitatieve extractie van structurele en systematische eigenschappen van bouwproducten paradigma mocht tijd evolueren" "Peter Lauwers" "Vakgroep Taalkunde" "Diachrone Constructiegrammatica staat momenteel voor twee uitdagingen die samenhangen met het systemische karakter van taal. Enerzijds geven schematische constructies met een open slot (zoals het werkwoord in de [be about to {V}] constructie) aanleiding tot een paradox: een toename van het aantal types (lexemen) dat in de slot kan voorkomen kan gepaard gaan met een algemene daling van de gebruiksfrequentie. Anderzijds gebeuren constructieveranderingen op meerdere niveaus van het constructioneel netwerk: lagere constructieschema's (zoals de partitieve [a piece of]) worden verankerd en versterkt als instanties van hogere schema's (bijv. de familie van quantifier-constructies [(a) {N} of], en profiteren daarbij van een onderlinge relatie terwijl ze concurreren voor dezelfde lexicale types. Dit project pakt deze 2 vragen aan met innovatieve methoden uit Complex Systems. Om de eerste paradox op te helderen, vertrek ik van de vaststelling dat de types van een slot zich houden aan een lokale wet van Zipf. De hypothese is dat deze wet een kenmerk is van de constructie; wanneer teveel types worden geselecteerd, kan de wet van Zipf ze niet allemaal in stand houden, wat leidt tot de instorting van het evenwicht en de achteruitgang van de constructie. Om de tweede paradox op te lossen, zal ik me beroepen op de notie van “genesteldheid”, ontleend aan de Ecologie: als een paradigmatisch systeem deze eigenschap bereikt, dan kunnen concurrerende constructies met succes naast elkaar bestaan." "De semantische en pragmatische uitbreidingen van de voorwaardelijke wijs en toekomstige tijd in het Spaans van Río de la Plata: (Inter)subjectiviteit en aandachtscoördinatie" "María Sol Sansiñena Pascual" "Onderzoeksgroep Functionele en Cognitieve Taalkunde: Grammatica en Typologie (FunC), Leuven" "Aan de hand van corpusgebaseerd onderzoek beoogt dit project een beter inzicht te krijgen in de relatie tussen de modale en evidentiële betekenissen van de Spaanse voorwaardelijke wijs en toekomende tijd, en om hun verspreiding in nieuwe domeinen, zowel semantisch als pragmatisch, in de variëteit Rioplatense te achterhalen. Door de betekenisuitbreidingen van de Spaanse toekomende tijd en voorwaardelijke wijs te onderzoeken, kunnen we ook ingaan op de kwestie van de richting van verandering. Dit zal bijdragen aan het algemene begrip van constructionalisatie, d.w.z. van het creëren van nieuwe vorm-betekenis combinaties in specifieke contexten." "Academische taalvaardigheid als voorspeller van studiesucces. Een validiteitsargument voor een low-stakes academische leesvaardigheid- en woordenschatscreening voor eerstejaarsstudenten." "Lieve De Wachter" "Instituut voor Levende Talen (ILT), Onderzoeksgroep Kwantitatieve Lexicologie en Variatielinguïstiek (QLVL), Leuven" "De overgang naar het hoger onderwijs wordt vaak als moeilijk ervaren, een transitie naar een nieuw soort cultuur waarin ook het taalgebruik zijn eigen regels en conventies heeft (van Kalsbeek & Kuiken, 2014; Wingate, 2015). In Vlaanderen, waar er, behalve voor geneeskunde en tandheelkunde, een open hoger onderwijssysteem heerst zonder voorafgaande selectiemechanismen, is het opvolgen van de instromende groep studenten belangrijk. De slaagkansen in het eerste jaar zijn immers laag. Aan de KU Leuven bijvoorbeeld behaalde in 2019-2020 slechts ongeveer 40% zijn totale aantal opgenomen studiepunten (KU Leuven, 2021). Deygers (2017) stelt zelfs dat in dit systeem het eerste jaar kan worden beschouwd als het de facto selectiemechanisme. De democratisering van het hoger onderwijs stelt nieuwe uitdagingen om studenten, met een vaak diverse achtergrond, te ‘accultureren’ aan het academische onderwijs (van Kalsbeek & Kuiken, 2014; Wingate 2015). Een intrinsiek onderdeel van die achtergrond is de taalvaardigheid van de studenten, niet enkel bij internationale studenten, maar ook bij moedertaalsprekers. Dat sluit aan bij de hypotheses van Hulstijn (2011, 2015) die stelt dat wanneer het gesproken basisniveau van taal wordt verlaten, er ook tussen moedertaalsprekers relatief grote verschillen in taalvaardigheid naar voren komen. Internationaal onderzoek heeft daarenboven duidelijk gemaakt dat een gebrek aan taalvaardigheid een drempel voor studiesucces kan vormen (Davies, 2007; Elder, Bright, Bennet, 2007; Read 2015; Van Dyk, 2015). Dit proefschrift betreft de validering van de taalscreening ontwikkeld binnen het Aanmoedigingsfondsproject Taalvaardig aan de Start (TaalVaST, 2009-2016). De publicaties tot nu toe hebben het opzet van de test beschreven net als een correlatiestudie naar de samenhang met studiesucces, geoperationaliseerd als het gemiddelde resultaat in januari (De Wachter & Cuppens, 2010; De Wachter & Heeren, 2013; De Wachter et al., 2013). Ondanks het low-stakes karakter van de test, is het noodzakelijk dat hij verder gevalideerd wordt, gezien de duizenden studenten die de test jaarlijks afleggen (Winke & Fei, 2008). De validering van het instrument gebeurt aan de hand van zes studies, die elk een ander aspect van validiteit belichten. De studies vormen de verschillende bronnen van empirisch bewijs binnen een argumentgebaseerde validiteitsbenadering (Kane, 1992; Kane, 2001; Kane, 2006; Kane, 2013). Een specifiek valideringsmodel voor taaltoetsen na inschrijving van Knoch en Elder (2013) wordt hiervoor gebruikt.De eerste van de zes studies in het proefschrift onderzoekt de psychometrische kwaliteit van de test door te onderzoeken hoe de testitems bijdragen aan het onderliggende testconstruct door middel van klassieke item analyses en Rasch-analyses. Verder zullen ook verschillende indicatoren van betrouwbaarheid en de dimensionaliteit van de test aan bod komen. Een tweede studie gaat dieper in op de perceptie van de test door de betrokken studenten en docenten en gaat na of de testafnames consistent verlopen en of de test als nuttig ervaren wordt. De derde studie gaat met automatische tekstanalyse na of de talige kenmerken van de teksten in de test overeenkomen met die van de handboeken uit het eerste jaar. Een vierde studie gaat vervolgens in op de cognitieve talige strategieën die studenten gebruiken om zo te onderzoeken of de op basis van het construct aangenomen strategieën ook effectief gebruikt worden tijdens de test. Hiervoor wordt een hardopdenkprotocol gebruikt (Cohen, 2016; Green, 1998). In een vijfde studie wordt de taalscreening gecorreleerd met een andere taaltest in de context van het hoger onderwijs: de Interuniversitaire Taaltest Nederlands voor Anderstaligen (ITNA). Beide testen werden afgenomen bij startende criminologiestudenten. Ten slotte zal een zesde studie nagaan hoe de taalscreening zich verhoudt tot het studiesucces van startende generatiestudenten in verschillende faculteiten. Twee maten van studiesucces worden daarbij gebruikt: cumulatieve studie-efficiëntie (CSE) en de tijd waarin studenten al dan niet een bachelordiploma behalen (Time to degree of TTD). Bovendien worden ook demografische en educatieve achtergrondvariabelen meegenomen om te onderzoeken hoe die samenhangen met de voorspellende waarde van de screening.Het uiteindelijke oordeel dat voortvloeit uit het argument is dat, ondanks de technische beperkingen en de onvermijdelijke ‘ruis’ op de relatie met studiesucces, de screening nuttige informatie biedt aan de studenten binnen het open universitaire toegangsbeleid in Vlaanderen, mits er geen beslissingen volgen die enige impact hebben op de studieloopbaan van de student. Verder onderzoek naar de gevolgen van de test en de effectiviteit van verschillende mogelijke ondersteuningsvormen die op de test volgen is zeker nodig. Verder onderzoek zou ook gebruik kunnen maken van instrumenten die focussen op specifieke deelaspecten van (academisch) taalgebruik om in kaart te brengen hoe verschillende componenten daarvan samenhangen met studiesucces. Over het algemeen vervult de academische taaltest echter zijn doel en zijn zowel de interpretatie als de gevolgen die voortvloeien uit de implementatie van het instrument aanvaardbaar binnen het low-stakes gebruik aan een universiteit zonder toegangsvoorwaarden." "Ethiopische waarden en praktijken in grammatica-onderwijs in het kader van EFL: Van een analyse van cultureel gebaseerde onderwijsopvattingen en epistemologieën naar aanbevelingen voor een linguïstisch gefundeerde pedagogie" "Miriam Taverniers" "Vakgroep Taalkunde, Jimma University" "Dit project focust op het onderwijs van Engels als vreemde taal in Ethiopische secundaire scholen, waar Engels de onderwijstaal is. Het beoogt een analyse van docentenopvattingen en onderwijspraktijken op het gebied van grammatica-onderwijs; en de formulering van aanbevelingen voor een aangepaste pedagogie, die vertrekt van bestaande docentenopvattingen, en gestoeld is op een functionele taaltheorie waarin ‘betekenisvollegrammatica’ centraal staat."