Titel Promotor Affiliaties "Korte inhoud" "Sabbatsverlof 2018-2019 Prof. Christiane Stallaert." "Christiane Stallaert" "Vertaalwetenschap, Tolkwetenschap en Interculturele Studies (TricS)" "Mijn onderzoek als hispaniste en antropologe is gericht op sociale en politieke thema's (nationalisme, interetnische en interreligieuze samenleving, migratie, mensenrechten, historische herinnering), met oog voor de onderlinge kruisverbanden. Het thema van de culturele grens staat centraal in mijn werk, dat inter- en transdisciplinair is, op het snijpunt van antropologie, vertaalwetenschap en geschiedenis. Geografisch ligt mijn onderzoeksdomein in Spanje en Latijns-Amerika (Mexico, Brazilië, Andesgebied). De drie onderzoeksassen zijn:1. Translation Mediated Representation of the Holocaust/Nazism in Transatlantic Settings2. Indigenous Spaces in Europe/Latin America from a Decolonial and Human Rights Perspective3. Etniciteit, nationalisme, transmoderniteitTijdens het sabbatsverlof zullen deze drie onderzoeksassen verder worden uitgediept aan de hand van etnografisch veldwerk, archiefonderzoek en literatuurstudie in het licht van een hernieuwd conceptueel interpretatiekader met betrekking tot transatlantische culturele transfers, dekolonialiteit, transmoderniteit. De onderzoeksresultaten zullen worden verwerkt in boekvorm, met als voorlopige werktitel: 'Transmodern Europe. Towards a micro-anthropology of Globalization'." "Implicaties van rekenschapsplichtigheid voor mensenrechten bij het inzetten van private actoren voor publieke doelstellingen: multi-stakeholder partnerschappen voor onderwijs in het post-2015 ontwikkelingstijdperk." "Recht en Ontwikkeling" "In het ontwikkelingstijdperk na 2015 spelen private actoren een toenemende rol.Dit onderzoek gaat na wat de gevolgen zijn voor de rekenschapsplichtigheid voor mensenrechten. In het bijzonder zullen multi-stakeholder partnerships (MSPs) in het onderwijs bestudeerd worden. Private actoren nemen in toenemende mate deel aan globale beleidsontwikkeling en -implementatie. Deze hybride publiek-private initiatieven worden voorgesteld als een oplossing voor bestuursleemtes. MSPs zijn nu alomtegenwoordig in het bestuur van duurzame ontwikkeling, nu ze geformaliseerd en gesteund worden door de Agenda 2030 en de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen. MSPs beheren omvangrijke financiële middelen en hebben een impact op heel veel mensen, maar ze hebben geen duidelijk juridisch statuut, noch een mandaat en verplichtingen naar internationaal recht. Dat doet vragen van rekenschapsplichtigheid rijzen. Op gebieden die zowel publieke goederen als mensenrechten zijn, zoals onderwijs, heeft de betrokkenheid van private actoren de weg gebaand voor commercialisering en controle door bedrijven over de agenda, wat vragen over rekenschapsplichtigheid alleen maar scherper heeft gesteld. Dit onderzoek wil het gebrek aan kritische juridische reflectie goed maken, en de uitdagingen inzake rekenschapsplichtigheid voor mensenrechten die voortspruiten uit de beleidsmatige inzet van private actoren in MSP's voor publieke doeleinden zoals het aanbieden van kwaliteitsvol onderwijs, evalueren en aanpakken. Het onderzoek zal gebruik maken van empirische onderzoeksmethodes." "Legaliteit en Governance van de Bestuurlijke Discretionaire Bevoegdheid in het Recht van de Ruimtelijke Ordening: 'Esthetische waarde' als Stedenbouwkundig Relevant Criterium." "Ingrid Opdebeek" "Overheid en Recht" "Over smaken valt niet het twisten en dat is niet anders in de architectuur. Maar betekent dat ook dat besturen nooit aan esthetische regulering kunnen doen in het stedenbouwrecht? Onderzoek in het domein van de psychologie heeft uitgewezen dat ons oordeel over de schoonheidswaarde van onze omgeving belangrijke gevolgen heeft voor ons welzijn als individuen en als samenleving. Als een esthetisch aangename omgeving inderdaad van algemeen belang is, lijkt het legitiem dat de overheid enige controle uitoefent op de esthetiek van gebouwen en buurten. Stedenbouwkundige overheden beschikken over het algemeen over een grote appreciatievrijheid (discretionaire bevoegdheid) op het vlak van esthetische regulering. Maar precies omdat esthetiek als iets subjectiefs wordt gezien, is niet iedereen het erover eens dat een dergelijke vrijheid wenselijk is. De vraag rijst meer bepaald wie mag (mee)beslissen over de definitie van 'schoonheid' in deze context. Architecten, als relevante experten? Het publiek? Dit is ook belangrijk omdat esthetische regulering raakt een fundamentele rechten. Eigenaars verwijzen naar hun eigendomsrecht, architecten menen dat hun artistieke (menings)vrijheid geen censuur verdraagt. Het publiek, ten slotte, kan van oordeel zijn dat het recht heeft op een aangename leefomgeving, wat dan weer als aspect van het recht op privéleven kan worden gezien. Het project bestudeert hoe het Vlaams ruimtelijk ordeningsrecht omgaat met deze vragen en zoekt daarvoor inspiratie in het recht van de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Nederland." "De verplichting van de overheid om economische en sociale rechten te beschermen tegen inbreuken door transnationale ondernemingen: rechtsgeschillen inzake gezondheidsproblemen naar aanleiding van grondstofwinning." "Recht en Ontwikkeling" "In principe legt de mensenrechtenwetgeving niet rechtstreeks verplichtingen op aan particuliere actoren, zoals transnationale corporaties (TNC's). Staten zijn echter verplicht hun burgers te beschermen tegen schendingen door TNC's. Zij zouden dus wetgevende of andere maatregelen moeten nemen die de activiteiten van TNC's regelen in overeenstemming met de mensenrechtennormen. Bijgevolg zijn TNC's indirect gebonden aan mensenrechtennormen, via nationale wetgeving. Veel ontwikkelingslanden regelen de activiteiten van TNC's echter niet op een passende wijze om een ​​aantrekkelijk investeringsklimaat te behouden in het kader van hun ontwikkelingsbeleid. Het onderzoeksproject zal analyseren of de verplichting van ontwikkelingslanden om te beschermen kan worden afgedwongen door middel van procesvoering, al dan niet gesteund door een politieke strategie. Kunnen rechters de versterking of handhaving van regelgeving rechtstreeks vereisen of indirect aanmoedigen volgens de mensenrechtennormen? Op het fundamentele niveau kan dit worden belemmerd door het principe van de scheiding van bevoegdheden (het verbieden van de rechterlijke macht van inmenging met de uitvoerende of wetgever) en de normatieve positie van de mensenrechten binnen de hiërarchie van wettelijke normen. Op praktisch niveau moet worden beoordeeld of geschillen door de slachtoffers passend geacht worden en of en onder welke omstandigheden het succesvol zal zijn. Hiervoor wordt een casestudy uitgevoerd over gezondheidsproblemen die worden veroorzaakt door bronnenwinning in Zuid-Afrika en Nigeria." "Innovatieplatform voor bedrijven en mensenrechten: recht en management verenigd ter bescherming van de mensenrechten." "Wouter Vandenhole" "Recht en Ontwikkeling" "Dit project betreft fundamenteel kennisgrensverleggend onderzoek gefinancierd door het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen. Het project werd betoelaagd na selectie door het bevoegde FWO-expertpanel." "De verplichting van de overheid om economische en sociale rechten te beschermen tegen inbreuken door transnationale ondernemingen: rechtsgeschillen inzake gezondheidsproblemen naar aanleiding van grondstofwinning." "Recht en Ontwikkeling" "In principe legt de mensenrechtenwetgeving niet rechtstreeks verplichtingen op aan particuliere actoren, zoals transnationale corporaties (TNC's). Staten zijn echter verplicht hun burgers te beschermen tegen schendingen door TNC's. Zij zouden dus wetgevende of andere maatregelen moeten nemen die de activiteiten van TNC's regelen in overeenstemming met de mensenrechtennormen. Bijgevolg zijn TNC's indirect gebonden aan mensenrechtennormen, via nationale wetgeving. Veel ontwikkelingslanden regelen de activiteiten van TNC's echter niet op een passende wijze om een ​​aantrekkelijk investeringsklimaat te behouden in het kader van hun ontwikkelingsbeleid. Het onderzoeksproject zal analyseren of de verplichting van ontwikkelingslanden om te beschermen kan worden afgedwongen door middel van procesvoering, al dan niet gesteund door een politieke strategie. Kunnen rechters de versterking of handhaving van regelgeving rechtstreeks vereisen of indirect aanmoedigen volgens de mensenrechtennormen? Op het fundamentele niveau kan dit worden belemmerd door het principe van de scheiding van bevoegdheden (het verbieden van de rechterlijke macht van inmenging met de uitvoerende of wetgever) en de normatieve positie van de mensenrechten binnen de hiërarchie van wettelijke normen. Op praktisch niveau moet worden beoordeeld of geschillen door de slachtoffers passend geacht worden en of en onder welke omstandigheden het succesvol zal zijn. Hiervoor wordt een casestudy uitgevoerd over gezondheidsproblemen die worden veroorzaakt door bronnenwinning in Zuid-Afrika en Nigeria." "Het evenredigheidsbeginsel en haar kritiek. Een analyse van de rechtspraak." "Koenraad Lenaerts" "Instituut voor Europees Recht, Instituut voor de Rechten van de Mens" "Het voorgestelde onderzoek heeft tot doel om de kritiek op het evenredigheidsbeginsel te evalueren, en om te bepalen hoe die kritiek van belang kan zijn in het verfijnen van dit principe. Dit zal gebeuren door een grondige analyse van de rechtspraak van twee hoven in de kern van Europe: het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.Het evenredigheidsbeginsel is vandaag alomtegenwoordig in de rechtspraak van deze hoven. Zowel in grondwettelijk en administratief recht als mensenrechten is dit principe onontbeerlijk voor het gerechtelijk besluitvormingsproces. Maar de definitie van dit principe is niet altijd duidelijk: er is verwarring als het op de precieze betekenis en de factoren die leiden tot de appreciatiemarge van de beslissingnemer. Bovendien werd het principe bijzonder hard gekritiseerd. Sommigen argumenteren dat er geen objectieve standaard is aan de hand van de welke rechters het beginsel kunnen toepassen. Anderen stellen dat het beginsel de natuur van subjectieve rechten verraadt.Het voorgestelde onderzoek vindt plaats in twee stappen. Eerst zal het beginsel gedefinieerd worden in functie van de rechtspraak, met het oog om klaarheid in de verwarring te brengen. Ten tweede zal die definitie geconfronteerd worden met de bestaande kritiek geformuleerd in de literatuur. Dit zal toelaten om de validiteit van de kritiek te evalueren alsook om voorstellen te maken om het principe te verfijnen." "Redelijke aanpassingen, evenredigheid en de rol van de rechter." "Stefan Sottiaux" "Onderzoekseenheid Publiekrecht, Instituut voor Constitutioneel Recht" "In dit project wordt een onderzoek gevoerd naar de redelijke aanpassingenplicht. Het concept van de redelijke aanpassingen heeft opgang gemaakt in de VS en is in ons rechtssysteem doorgedrongen dankziij een Europese Richtlijn. De plicht vereist van werkgevers en anderen op wie ze van toepassinge is, dat zij de noodzakelijke wijzigingen aanbrengen die ervoor moeten zorgen dat personen met een handicap hun beperking kunnen overstijgen. Voorbeelden zijn: het verlagen van drempels, het aanpassen van uurroosters, het voorzien van tolken e.d.. Rechtbanken blijken moeite te hebben bij de invulling en toepassing van dit begrip omdat de wetgeving hieromtrent weinig houvast biedt. Daardoor mislopen personen met een handicap vaak de bescherming waar zij recht op hebben. In dit onderzoek wordt getracht een werkbare definitie aan te bieden die het reeds bestaande concept de vereiste diepgang kan geven. In de eerste plaats zal de aandacht gaan naar de onderliggende gelijkheidsbeginselen. Daarnaast zal rechtspraak en rechtsleer in Canada, de VS, Zuid-Afrika en Nederland worden onderzocht. Het onderzoek zal resulteren in normatieve conclusies m.b.t. de Vlaamse, Belgische en Europese rechtsorde." "Een juridische studie van machtsdeling als instrument van conflictbeslechting." "Ontwikkeling: processen, actoren en beleid, Politieke economie van de Grote Meren Regio, Recht en Ontwikkeling" "Het onderzoek omvat een grondige juridische analyse van het gebruik van de techniek van machtsdeling (power-sharing) in het kader van vredesonderhandelingen en vredesakkoorden. Eerst en vooral belicht het onderzoek het juridisch statuut van vredesakkoorden, specifiek wat betreft de component machtsdeling. Daarbij wordt zowel aan het volkenrechtelijk als het grondwettelijk statuut aandacht besteed. Bovendien wordt power-sharing belicht vanuit het internationaal mensenrechtelijk kader. Bij het onderzoek wordt in belangrijke mate aandacht besteed aan de praktijk van power-sharing in Sub-Sahara Africa en aan het institutionele kader van de Verenigde Naties en de Afrikaanse Unie." "De rol van constitutionele tradities van de lidstaten in de rechterlijke toepassing van het EU-recht. Is er plaats voor constitutioneel pluralisme binnen de Europese Unie?" "André Alen" "Instituut voor Constitutioneel Recht, Instituut voor Europees Recht" "De centrale doelstelling van dit proefschrift bestaat erin om een onderbouwd en coherent normatief kader te ontwikkelen waarop het Hof van Justitie van de Europese Unie kan steunen bij de beoordeling van geschillen waarin argumenten gebaseerd op nationale identiteit worden aangevoerd. Het kader dat dit proefschrift naar voor schuift tracht in essentie een antwoord te formuleren op de volgende twee fundamentele vragen: (1) hoe kan het Hof van Justitie weten of een identiteitsargument enige impact dient te hebben op zijn besluitvorming, en (2) op welke manier kan het Hofdesgevallend het best respect betonen voor het identiteitsaspect in kwestie?Deel I van dit proefschrift is gewijd aan de eerste van de twee voormelde vragen. Het tracht het Hof van Justitie de instrumenten in handen te geven om te kunnen bepalen of een nationale norm waarvan wordt beweerd dat die uitdrukking geeft aan de nationale identiteit van eenlidstaat wel degelijk het respect van de Unie verdient. Deel I bestaat uit vier hoofdstukken. Een eerste hoofdstuk toont aan dat het EU-Verdrageen juridische verplichting oplegt aan de Europese instellingen, met inbegrip van de rechterlijke macht, om nationale identiteit met respect tebejegenen. Vervolgens verdedigt een tweede hoofdstuk de stelling dat die juridische verplichting steun vindt in morele overwegingen, en dat dielaatste het Hof zouden moeten leiden in zijn interpretatie van het betrokken verdragsartikel. Een derde hoofdstuk geeft bovendien aan dat diezelfde morele overwegingen ook in andere verdragsbepalingen worden weerspiegeld dan de zogenaamde identiteitsclausule, maar dat ze tegelijk ook in conflict dreigen te komen met verdragsbepalingen die eerder gericht zijn op Europese integratie. De stelling die in dit proefschrift centraalstaat is dat er, in een multinationale politieke gemeenschap zoals de EU, compromissen nodig zijn tussen respect voor nationale identiteit, enerzijds, en politieke en juridische integratie, anderzijds. Voortbouwend op de theoretische basis gelegd in die drie eerste hoofdstukken doet eenvierde hoofdstuk tot slot enkele aanbevelingen over de manier waarop het Hof de bewoordingen van de identiteitsclausule zou moeten lezen. Dit hoofdstuk maakt meer bepaald duidelijk hoe het Hof kan verifiëren of een specifieke nationale norm binnen de sfeer van de identiteitsclausule valt en, zo ja, wat het dan betekent om te zeggen dat het Hof die norm dient te respecteren.In Deel II verschuift de aandacht dan naar detweede cruciale vraag die in dit proefschrift wordt behandeld: op welkemanier moet het Hof van Justitie respect betonen voor nationale normen die uitdrukking geven aan nationale identiteit? Deel II schuift een reeks besluitvormingsmethoden naar voren die het Hof zouden kunnen helpen het optimale evenwicht te vinden tussen Europese integratie en ruimte voornationale identiteit. In tegenstelling tot wat zou kunnen worden verwacht, maakt een concrete afweging van alle specifieke omstandigheden van de zaak geen deel uit van de voorgestelde rechterlijke besluitvormingsmethoden. Dit proefschrift verdedigt daarentegen de stelling dat meer geformaliseerde technieken, die de beoordelingsmarge van het Hof sterker beperken (bv. categorisering, een gestructureerde proportionaliteitstoets endoctrines van wetgevende interpretatie), een betere garantie bieden op een werkelijk evenwichtige beslechting van identiteitsgeschillen. De implicaties van deze theoretische stelling worden tastbaar gemaakt in de uitgebreide rechtspraakanalyse die in Deel II wordt uitgewerkt. Het is in dat verband belangrijk te vermelden dat in deze rechtspraakanalyse een onderscheid wordt gemaakt tussen zaken waarin de Europese wetgever niet heeft opgetreden in het betreffende rechtsdomein, en zaken waarin er wel een relevante wetgevende tussenkomst is geweest. Het werd wenselijk geacht om procedures waarin de nationale identiteit van een lidstaat wordt ingeroepen tegen een norm van secundair (eerder dan primair) EU-recht afzonderlijk te behandelen, aangezien een grondige studie ervan niet alleeneen antwoord vergt op de vraag naar de optimale mix van integratie en respect voor nationale identiteit, maar ook op de vraag naar de juiste verhouding tussen het Hof van Justitie en de Europese wetgever."