< Terug naar vorige pagina

Publicatie

Experiment Deelerwoud

Boek - Rapport

Ondertitel:evaluatie verzamelde gegevens 2001-2014 ter voorbereiding van het evaluatierapport
In 2001 werd het populatiebeheer van edelherten en damherten in het natuurgebied Deelerwoud door Natuurmonumenten gestaakt. Het beheer van reeën was al eerder gestopt. Dit experiment had als doel om een zo natuurlijk en compleet mogelijk ecosysteem te ontwikkelen waarbij mogelijkheden voor een natuurlijke leefwijze van deze dieren werd gecreëerd. Ook wilde men op die manier de zichtbaarheid van de dieren verhogen voor het publiek.
Om dit experiment te evalueren werd aan INBO gevraagd een groot aantal verschillende beschikbare gegevens met betrekking tot de hertenpopulaties in het Deelerwoud te analyseren. Een aantal van deze gegevens bleken evenwel niet voldoende robuust om conclusies mogelijk te maken. De analyses van deze data zijn wel uitgevoerd als deel van het onderzoek en in het rapport opgenomen maar omdat er geen degelijke conclusies getrokken konden worden zijn de resultaten ervan niet in deze samenvatting verwerkt.
Veranderingen in aantallen en verhoudingen binnen de populaties grote hoefdieren.
De gegevens tonen dat de edelhertenpopulatie in het Deelerwoud sinds het opstarten van het experiment sterk toenam waarna die zich in de laatste jaren stabiliseerde. De vastgestelde groei was hierbij groter dan die voor edelherten buiten het Deelerwoud en de geslachtsverhouding verschoof zeer sterk naar een bijna uitsluitend vrouwelijke populatie. Het aantal kalveren per edelherthinde nam licht af terwijl de algemene conditie van de kalveren stabiel bleef. Ook de damhertenpopulatie nam sterk toe, maar met dezelfde snelheid als voor damherten buiten het Deelerwoud en zonder stabilisatie van de groei tot op dit moment. Ook bij damherten nam het aandeel vrouwelijke dieren sterk toe, maar minder dan bij edelhert en vertrekkend vanuit een situatie met een bij aanvang al veel hoger aandeel hindes. Het aantal kalveren per damhinde nam over de ganse periode sterk af. Uit de gegevens die beschikbaar waren voor de reewildpopulatie, kan enkel worden vastgesteld dat de populatie sterk is afgenomen tot uiteindelijk zeer lage waarden in de laatste jaren.
Landbouwschade en verkeersongevallen
De landbouwschade op de Kop van Deelen was bijna uitsluitend toe te schrijven aan edelherten en damherten uit het Deelerwoud. Aan deze schade kwam een einde met het uitrasteren van deze landbouwenclave zodat de landbouwschade door roodwild uit het Deelerwoud tot nul werd herleid. Sinds de invoering van het fauna-experiment werd wel een hoger aantal aanrijdingen met hoefdieren op de Koningsweg vastgesteld dan in de periode daarvoor. Vooral in de laatste jaren was de toename in het aantal aangereden damherten opvallend. De toename in het aantal aanrijdingen bleek direct gerelateerd aan de toename in de populaties van zowel damherten als edelherten in het Deelerwoud, met een belangrijker aandeel voor damhert dan voor edelhert. Het feit dat ook bij reeën, waarvan de populatie op het Deelerwoud sterk is afgenomen, blijvend een hoog aantal verkeersslachtoffers werd vastgesteld wijst er wel op dat relatie tussen valwild en densiteiten op het Deelerwoud duidelijk soortafhankelijk is. Ook valt in de gegevens op dat bij de grote hertensoorten het vooral de mannelijke dieren zijn die worden aangereden. Dit toont aan dat de aanrijdingskans bij deze soorten ook geslachtsafhankelijk is, eventueel als gevolg van een het verschil in dispersiegedrag tussen mannelijke en vrouwelijke dieren.
Waarneembaarheid
Uit de analyses blijkt dat het aantal waarnemingen van dam- en edelherten aanzienlijk is gestegen tussen 2003 en 2015. De toegenomen kans om damherten te zien loopt samen met de vastgestelde populatietoename van damhert. Voor edelherten was dat tot 2011 ook het geval, maar bij deze soort werd de daaropvolgende stagnatie van de populatie op basis van de voorjaarstellingen echter niet weerspiegeld in een afvlakking van de trefkans. Bij zowel edelhert als damhert werd ook een afname van de vluchtafstand vastgesteld. Alles samen kan worden gesteld dat het stopzetten van de bejaging in het gebied positieve
6 Experiment Deelerwoud www.inbo.be
effecten heeft gehad op de waarneembaarheid van edelherten en damherten, enerzijds door een populatietoename en anderzijds door een verminderde schuwheid van beide soorten.
Samenvattende conclusies
Bovenstaande bevindingen laten samen toe om een antwoord te formuleren op de hoofdvraag en –doelstelling van dit experiment: Leidt het stopzetten van de bejaging van hertachtigen in het Deelerwoud tot natuurlijker gedrag?
In het verleden werden een intensiever terreingebruik in tijd en ruimte en een verhoogde dagactiviteit al gebruikt als kenmerken voor natuurlijk gedrag. Omdat in dit experiment enkel jacht als verstoring werd weggenomen werd de algemene vraag hier enkel in functie van jacht behandeld. Daarom dat werd nagegaan of hertachtigen in het Deelerwoud hun gedrag en aantallen zijn gaan veranderen zoals dat van een niet (of minder) bejaagde populatie kan worden verwacht.
 Bij het stopzetten van bejaging in omstandigheden zonder belangrijke predatordruk is de eerste verwachting dat de populatie in aantal zal toenemen tot een nieuwe hogere stabiele toestand wordt bereikt. De verwachting hierbij is dat de groei hoger ligt dan in vergelijkbare bejaagde populaties. Dit bleek inderdaad voor edelherten alvast het geval. Voor damherten, die ook een grote groei kenden, was de groeisnelheid van de populatie niet hoger dan in de omliggende gebieden, maar liggen de densiteiten op het Deelerwoud wel veel hoger dan daarbuiten. Daarnaast wordt voor edelherten een termijn van een 10-tal jaar verondersteld als periode waarbinnen, na het stopzetten van bejaging, een nieuwe stabiele toestand bereikt wordt. In het Deelerwoud vlakte de populatiegroei bij edelherten effectief na een periode van 10 jaar af. Bij de populatie damherten is dit na 13 jaar nog niet het geval.
 De toename van het aandeel vrouwelijke dieren bij edelhert en damhert ligt in de lijn van wat bij edelherten uit de literatuur bekend is in niet-bejaagde populaties. Ook de geobserveerde daling van het aantal kalveren per hinde bij hogere densiteiten van zowel bij edelhert als damhert past binnen het verwachte patroon. Tenslotte liggen ook de waargenomen grotere groepsgroottes bij edelherten in lijn met waarnemingen in andere populaties edelherten onder lage bejagingsdruk.
 De populatieontwikkeling en -samenstelling van zowel edelhert als damhert komen dus overeen met de verwachtingen die bestaan over het stopzetten van bejaging in een niet-voedselgelimiteerde, predatorvrije omgeving. De situatie voor damherten in het Deelerwoud verschilt van deze van edelhert in die zin dat nog geen stabilisatie werd bereikt. De toename in de beide populaties van zowel edelhert als damhert leidde vervolgens via interspecifieke competitie tot een afname van het aantal reeën, waardoor deze achteruitgang als een indirect gevolg van het stopzetten van bejaging moet worden beschouwd.
 Wat betreft de afname in schuwheid van edelherten moet naar alle waarshijnlijkheid een verklaring worden gezocht in het stopzetten van de bejaging. Voor damhert werd een dergelijke daling in vluchtafstand niet waargenomen, maar was de vluchtafstand over de ganse periode al zeer laag. Algemeen geldt dat het gedrag van grote hertachtigen in het Deelerwoud overeenkomt met wat verwacht kan worden van populaties in een niet of minder bejaagde situatie.
Als besluit kan worden gesteld dat de populaties van zowel damhert, edelhert als ree in het Deelerwoud duidelijk de effecten van het stopzetten van de bejaging vertonen. Hierbij vertonen dam- en edelhert zowel in hun populatieontwikkeling, -samenstelling als in hun gedrag verschillende kenmerken die sterke parallelen vertonen met andere niet-bejaagde populaties. Voor ree zijn de effecten secundair
Series: Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek
Jaar van publicatie:2015
Toegankelijkheid:Open