< Terug naar vorige pagina

Publicatie

Diervriendelijke methodes voor het doden van pluimvee

Boek - Rapport

Een pluimveehouder is volgens de wetgeving (Richtlijn 2007/43/EG en KB van 13 juni 2010) verplicht om zijn dieren tweemaal per dag te inspecteren en daarbij zieke of zwakke dieren een gepaste behandeling te geven of op een gepaste wijze te doden. In de Europese verordening 1099/2009 staan richtlijnen beschreven hoe men de dieren moet bedwelmen/doden. Er zijn tal van methoden voorhanden: mechanische methoden (onder andere penschiettoestel, breken van de nek, slag op de kop), elektrische methoden, gasmethoden en injectie.
De meest gebruikte methoden zijn het breken van de nek of cervicale dislocatie (CD) voor klein pluimvee en een slag op de kop voor groter pluimvee. Deze methoden hebben echter strikte specificaties. Manuele CD is toegestaan tot een lichaamsgewicht van 3 kg en slag op de kop mag toegepast worden bij dieren met een lichaamsgewicht tot 5 kg. Voor beide technieken mag eenzelfde persoon een maximum van 70 dieren per dag doden. Deze veelgebruikte methoden vergen vaak veel bekwaamheid en kracht van de uitvoerder, waardoor mislukte pogingen af en toe voorkomen, met onnodig lijden bij de dieren tot gevolg. Daarenboven zijn de technieken die toegestaan zijn voor zwaardere dieren, niet goed gekend.
Daarom is er nood aan een praktische en diervriendelijke methode om individuele dieren te doden.

In deze studie werd aan de hand van enquêtes nagegaan welke methoden in de praktijk reeds toegepast worden en hoe het werkveld tegenover alternatieve methoden staat. Zowel pluimveedierenartsen als pluimveehouders (vleeskippen en kalkoenen) werden bevraagd.
De pluimveedierenartsen (n=13, 32% van de Vlaamse pluimveedierenartsen) doden allemaal met CD, maar 70% van hen geeft toch aan een alternatieve techniek te willen gebruiken. Zij vinden diervriendelijkheid, het feit dat een techniek ter plekke uit te voeren is, dat deze een hoge slaagkans heeft en tijd-efficiënt is de belangrijkste kenmerken voor een goede dodingsmethode.
Zowel vleeskippenhouders (n=27, 5,5% van de sector) als kalkoenhouders (n=4, 16% van de sector) gaven aan allemaal te doden zonder bedwelming. Voor kippen is manuele CD de enige gebruikte techniek, bij kalkoenen wordt naast manuele CD (75%) ook een slag op de kop gegeven (25%) of de keel overgesneden (25%). De bereidwilligheid om een alternatieve dodingstechniek toe te passen, is voornamelijk bij de kalkoenhouders het grootst, maar de kennis over deze technieken is schaars. De pluimveehouders vinden volgende kenmerken belangrijk voor een goede dodingsmethode: diervriendelijkheid, gemakkelijk uit te voeren, tijd-efficiëntie, kosten-efficiëntie en hoge slaagkans. In de enquête werd ook gepeild naar de redenen tot het doden van zwakke of zieke dieren (de zogenaamde selectie). Daarbij viel op dat in de kalkoensector minder strenge selectiecriteria gehanteerd worden en de kalkoenen dus langer in de toom gehouden worden.

In een tweede luik werden, bij zowel vleeskippen als kalkoenen, alternatieve methoden in een experimentele setting getest op effectiviteit en diervriendelijkheid, waarbij deze vergeleken werden met de gangbare dodingsmethode. Voor vleeskippen werden een niet-penetrerend penschiettoestel (captive bolt techniek, CB, met Zephyr EXL®) en elektrocutie (EL, met L’Assomoir VE Memory®) vergeleken met manuele CD. Voor kalkoenen werden CB (Zephyr EXL®), EL en stikstofgas in schuim (N2, toestel van het Nederlandse bedrijf Anoxia) vergeleken met mechanische CD met een bezemsteel en mechanische CD met een nekcrusher (NC). Om na te gaan wat het effect van leeftijd/gewicht is op een gebruikte methode, werden voor iedere diersoort drie leeftijdscategorieën bestudeerd (kip: 2 – 4 – 6 weken oud, kalkoen: 8 – 12 – 16 weken oud, n=30 in iedere groep). Na de testen bij de eerste leeftijdsgroepen werd besloten om EL uit het experiment te sluiten bij zowel kip als kalkoen, omdat het toestel dat voor EL gebruikt werd de dieren verwondde en dus niet diervriendelijk was. Ook de toepassing van de bezemsteelmethode werd stopgezet bij 12 weken-oude kalkoenen omdat dit niet meer haalbaar was bij zware dieren.
Om de effectiviteit van de technieken te beoordelen werd bij de ene helft van de dieren nagegaan wanneer bepaalde reflexen of indicatoren startten (vleugelklapperen) of stopten (pijnprikkel, pupilreflex, corneareflex, vleugelklapperen, lichaamstonus, ritmische ademhaling, hartslag). Bij de andere helft van de dieren werd een elektro-encefalogram (EEG) uitgevoerd om de hersenactiviteit te meten. Vervolgens werden de dieren onderworpen aan een autopsie om zo de schade aan wervels, ruggenmerg, hersenen en schedel vast te stellen.
Bij de kippen was de duur van de pupilreflex op iedere leeftijd significant korter na CB dan na CD. Ook het verlies van de lichaamstonus was significant sneller na CB, op een leeftijd van 2 en 6 weken. Tussen de leeftijden was er voor eenzelfde methode geen significant verschil. Beide technieken waren 100% effectief op alle leeftijden. De autopsie bevestigde dit voor de CD-techniek (n=52): alle dieren hadden een cervicale dislocatie met volledige ruptuur van het ruggenmerg. Echter, dit was niet het geval voor CB (n=26). Twee 2 kippen bleken onvoldoende verwondingen te hebben om de doodsoorzaak aan de techniek toe te wijzen.
Bij de kalkoenen was CB de enige techniek die op de drie leeftijden getest werd, daarbij was er nauwelijks verschil op te merken tussen de leeftijdscategorieën. Bij de 12 weken oude kalkoenen werd NC vergeleken met CB en N2. De duur van de pupilreflex en de tijd tot het stoppen van het vleugelklapperen waren significant hoger na NC, vergeleken met CB. Na N2 was het verliezen van de lichaamstonus significant sneller dan na NC en CB.
De effectiviteit voor NC en N2 was telkens 100%, voor CB was dit 90% (1 kalkoen werd geëuthanaseerd met natriumpentobarbital). Dit werd bevestigd na autopsie. Het post-mortem onderzoek na N2 leerde ons dat het gebruikte schuim aanwezig was in nares en bek, maar in mindere mate ter hoogte van trachea en bronchen. Daaruit kan men besluiten dat de kalkoenen niet gestorven zijn door verstikking.

Tot slot werden de alternatieve methoden toegepast in de praktijk, door de pluimveehouders zelf. Daarbij testten de kippenhouders (n=2) de methoden CB en N2 uit, de kalkoenhouders (n=3) NC, CB en N2. Zij kregen een vragenlijst vóór (meten van de perceptie over de technieken) en na het testen (meten van hoe ze de technieken hebben ervaren). Op de gedode dieren werd tenslotte een autopsie uitgevoerd.
De kippenhouders beoordeelden de CB techniek na de testperiode slechter in vergelijking met vóór de testperiode op de kenmerken tijd-efficiëntie en kosten-efficiëntie. Gemakkelijkheid werd beter beoordeeld. De N2 techniek scoorde redelijk hoog, behalve op de factoren kosten-efficiëntie, “ter plekke uitvoerbaar” en onderhoud. De belangrijkste nadelen volgens de kippenhouders voor beide technieken zijn de hoge kostprijs en de uitvoering buiten de stal (stress voor de kippen). De grootste voordelen van N2 volgens de kippenhouders zijn de snelle doding van de kippen en de diervriendelijkheid.
Ook de kalkoenhouders schatten de CB techniek beter in vóór dan na het uittesten. CB en N2 scoorden allebei laag voor de factoren “ter plekke uitvoerbaar” en kosten-efficiëntie. NC scoorde over het algemeen vrij hoog.
De autopsie toonde aan dat NC minder effectief was dan in het experiment. Hieruit blijkt dat een degelijke opleiding van groot belang is.

Uit deze studie kunnen we stellen dat de kennis van alternatieve methoden nog vrij beperkt is bij zowel pluimveedierenartsen als pluimveehouders. Infomomenten en didactisch materiaal kunnen daarin klaarheid scheppen. Deze kunnen ook uitgebreid worden naar vangploegen, transporteurs en slachthuizen.
De geteste alternatieve methoden CB en N2 lijken op het vlak van snelheid, zekerheid en duur van verlies van bewustzijn goede methoden te zijn. Over de NC techniek daarentegen bestaat nog twijfel over de snelheid van bewustzijnsverlies. Indien deze techniek toegepast wordt, raden wij aan om het dier eerst te bedwelmen (vb. met slag op de kop). Daartegenover staat de stress die deze methoden met zich meebrengen doordat de dieren naar een afzonderlijke ruimte gebracht moeten worden. Deze alternatieve methoden lijken bij de kalkoenhouders ook praktisch werkbaar, zeker voor de grotere dieren aangezien de veehouder deze dieren sowieso buiten de stal doodt. Echter, de voordelen van deze alternatieve methoden ten opzichte van manuele CD lijken onvoldoende duidelijk om deze te gebruiken voor vleeskippen en jonge kalkoenen.
Er werd een alternatieve beslissingsboom met bruikbare technieken opgesteld, met classificatie van de verschillende technieken volgens bewustzijnsverlies, stress door manipulatie, gebruiksgemak en kostprijs.
Aantal pagina's: 123