< Terug naar vorige pagina

Project

Tot strafeinde in de gevangenis. Een onderzoek bij langgestrafte gedetineerden in de fase voorafgaand aan hun vrijlating.

Deze dissertatie bevat een eerste voorwaardelijk antwoord op de volgende centrale onderzoeksvraag:

Waarom verlaten bepaalde langgestraften de gevangenis op strafeinde, eerder dan dat ze een modaliteit van vervroegde invrijheidstelling verkrijgen?

De thesis bestaat uit een korte introductie, vier substantieve hoofdstukken en een discussie en conclusie.

In het eerste hoofdstuk zit een overzicht van het bestaande empirisch onderzoek  over strafeinde in de gevangenis. Eerst komt de focus van het onderzoek aan bod. Deze studie gaat in op veroordeelden met een vrijheidsstraf van meer dan 3 jaar (hier: langgestraften) die wettelijk toelaatbaar zijn tot vervroegde invrijheidstelling, maar die hun ganse straf uitboeten achter de tralies. Vervolgens worden definities over modaliteiten van invrijheidstelling en systemen van invrijheidstelling voorgesteld. Strafeinde verwijst naar veroordeelde gedetineerden die hun ganse straf achter de tralies uitzitten in een discretionair systeem van invrijheidstelling, in dit geval in België. Na deze verduidelijking volgen beschikbare statistieken over invrijheidstelling en strafeinde. Tussen het midden van de jaren 1990 tot en met 2013 nam het aantal langgestraften dat op strafeinde de gevangenis verliet, toe met een factor van 23. Daarna komt de zoekstrategie voor de literatuurstudie naar voor. Gebaseerd op de zoekstrategie kan een opvallende afwezigheid worden vastgesteld van onderzoek dat ingaat op waarom gedetineerden tot strafeinde in de gevangenis blijven. De combinatie van anekdotisch materiaal, beschikbare statistieken, beperkte wetenschappelijke bevindingen zoals uit de literatuurstudie bleek en expertgesprekken met Belgische penologen toont aan dat de onderzoeksvraag ingaat op een kennishiaat.

In het tweede hoofdstuk wordt het onderzoek voorgesteld. Het eerste deel bevat een uiteenzetting van het regelgevend kader omtrent de invrijheidstelling van langgestrafte veroordeelden in België (zoals dat ten tijde van de dataverzameling gold). Het discretionair systeem van vervroegde invrijheidstelling voor langgestraften veroordeelden in België heeft een aantal belangrijke wijzigingen ondergaan. In 2007 zijn de Strafuitvoeringsrechtbanken (SURB) geïntroduceerd. Vanaf dan is de SURB de formele beslisser met de autoriteit om langgestraften een modaliteit van invrijheidstelling toe te kennen. De Wet Externe Rechtspositie bevat een aantal mogelijke modaliteiten, gaande van wat we voorbereidende modaliteiten noemen (uitgaansvergunning, penitentiair verlof), over transitiemodaliteiten (beperkte detentie, elektronisch toezicht) tot en met voorwaardelijke invrijheidstelling (of de tegenhanger voor veroordeelden zonder recht op verblijf in België bij invrijheidstelling: de voorlopige invrijheidstelling met het oog op uitzetting of verwijdering van het grondgebied). Het tweede gedeelte van het hoofdstuk gaat in op het onderzoek zelf. In de studie gaat bijzondere aandacht naar gedetineerden zelf, in het bijzonder langgestraften in de hoogbeveiligde gevangenis van Andenne in het Franstalige landsgedeelte van België. Naast de formele beslisser worden gedetineerden in het onderzoek beschouwd als beslissers bij het proces van invrijheidstelling. Het is mogelijk dat sommige langgestraften vrijwillig kiezen om tot strafeinde in de gevangenis te blijven. Dit kan best bestudeerd worden door in te gaan op langgestraften die toelaatbaar zijn voor vervroegde invrijheidstelling. Op basis van een theoretisch model over strafeinde met de SURB en de gedetineerde als twee beslissers, worden 12 hypothesen geïntroduceerd. 8 daarvan hebben te maken met formele besluitvorming, 4 hypothesen hebben te maken met de besluitvorming van de gedetineerde.

Het hoofdstuk over methodologie bevat een overzicht van de fasen in de dataverzameling. Details over de dataverzameling komen daarbij aan bod. Naast de administratieve data over de gedetineerde en de stand van zaken omtrent zijn invrijheidstelling wordt ook de purposive sampling strategie voor vier groepen van langgestraften toelaatbaar tot invrijheidstelling verduidelijkt. De vier groepen zijn gebaseerd op de lengte van de straf, het strafrestant, formele indicaties over strafeinde en daarenboven ook het type feiten (in het bijzonder veroordeelden wegens seksuele feiten) en het al dan niet hebben van recht op verblijf in België. In totaal zijn 60 gedetineerden geïnterviewd en zijn administratieve gegevens over hun invrijheidstelling verzameld; uiteindelijk blijven er nog 56 gedetineerden in de analyse over. De ‘strafeinde’ groep bestaat uit 26 gedetineerden, een ‘laatste kans’ groep uit 9 gedetineerden, de ‘vervroegde vrijlating’ groep bevat 11 gedetineerden en een vergelijkingsgroep van levenslang veroordeelden bestaat uit 10 gedetineerden. Administratieve gegevens en een controle van de invrijheidstelling van gedetineerden liet ook een eerste kwantitatieve toetsing toe van kenmerken die met strafeinde samenhangen.

De resultaten van het onderzoek komen aan bod in hoofdstuk vier. In dit hoofdstuk komt elke hypothese aan bod, met een overzicht van de empirische resultaten per groep en voor alle 56 gedetineerden. De hypothesen hebben betrekking op het hebben van een sociaal reclasseringsplan, het risico om nieuwe ernstige strafbare feiten te plegen, een veroordeling hebben omwille van seksuele feiten, een burgerlijke partij hebben, beschikken over bijzondere strafuitvoeringsmodaliteiten, een aanvraag hebben ingediend voor beperkte detentie of elektronisch toezicht, problemen of moeilijkheden hebben met het verblijfsrecht in België en het hebben van een problematisch detentietraject. Naast deze 8 hypothesen die met formele besluitvorming te maken hebben, is er ook gekeken naar de besluitvorming van de gedetineerden. Dat is gebeurd aan de hand van hypothesen omtrent het hebben van negatieve ervaringen met vervroegde vrijlating, negatieve beslissingen, het strafrestant (vooral in vergelijking met de minimumperiode onder toezicht in geval van een voorwaardelijke invrijheidstelling) en de sociale banden die men heeft. De resultaten bij deze hypothesen worden ook samengebracht om na te gaan of bepaalde combinaties van elementen vaker voorkomen bij gedetineerden die strafeinde doen in vergelijking met anderen. Geen enkel element springt eruit als verklaring en wat combinaties betreft, zijn er slechts enkele die meermaals voorkomen. Uit de studie komt ook een ‘kantelmoment’ naar voor, een moment waarop de voorkeur van gedetineerden voor strafeinde ten aanzien van vervroegde invrijheidstelling wijzigt. De kwantitatieve studie, gebaseerd op een grotere dataset (n = 231), toont, wanneer de beschikbare elementen in een logistische regressie model worden gezet, dat minstens 50% van de variantie van de afhankelijke variabele (strafeinde of vervroegde vrijlating) door de beschikbare kenmerken kan verklaard worden. Samengenomen bieden de kwalitatieve en kwantitatieve gegevens voorlopige ondersteuning voor een mechanisme over strafeinde dat een kantelmoment bevat.

In de conclusie worden de belangrijkste resultaten opnieuw benadrukt. De gevolgen van deze resultaten worden besproken, waaronder het feit dat verklaringen van strafeinde multifactorieel zijn en dat geen opvallende verschillen gevonden konden worden tussen langgestraften die vrijwillig tot strafeinde blijven en diegenen die onvrijwillig tot strafeinde achter de tralies blijven. Bovendien wijst dit onderzoek in zijn geheel erop dat de individuele vrijheid van een veroordeelde weinig wettelijke en onderzoeksaandacht krijgt: bij de besluitvorming bij de invrijheidstelling gaat weinig aandacht uit naar type II fouten, waarbij bepaalde gedetineerden tot strafeinde blijven zitten terwijl ze op basis van een vooraf bepaalde standaard (bijvoorbeeld wederopsluiting, recidive,…) succesvol zouden zijn. Het onderzoek werpt ook licht op de verantwoordelijkheid die gedetineerden krijgen toegemeten bij de voorbereidingen op hun reclassering, met als neveneffect dat sommige veroordeelden, vaak met kenmerken die als zeer problematisch geoormerkt zijn en die zouden moeten aangepakt worden, keer op keer weigeringen krijgen voor vervroegde invrijheidstelling, totdat ze uiteindelijk beslissen om tot strafeinde te blijven zitten. De vraag die daarbij rijst is of de gedetineerde en de samenleving goed gediend worden bij deze ‘responsabiliseringsstrategie’. Hoewel niet de focus van het huidige onderzoek werpt deze studie ook vragen op over discretionaire invrijheidstelling zoals dat momenteel bestaat. Kritieken tegen ‘parole’ in de jaren 1970 en 1980, het scherpst geformuleerd in de V.S.A., gelden ook ten aanzien van het huidige systeem van invrijheidstelling in België. Deze kritieken betreffen ‘strafdispariteit’ (gebaseerd op hoe geschikt men is voor vervroegde invrijheidstelling kunnen twee veroordeelden met een gelijke veroordeling wegens gelijke feiten een zeer verschillende straf ondergaan), het aanzetten van gedetineerden tot niet-authentiek gedrag om toch maar vervroegd buiten te kunnen (‘the early release game’) en de ‘pijnen van vervroegde invrijheidstelling’ (problemen en moeilijkheden die gedetineerden ervaren gedurende de behandeling van aanvragen tot vervroegde invrijheidstelling).

Datum:25 mei 2010 →  18 jan 2018
Trefwoorden:prisoner release, maxing out in prison, long-term prisoners
Disciplines:Criminologie
Project type:PhD project