< Terug naar vorige pagina

Project

Taalgrenzen verleggen. Een mixed-method onderzoek naar de implementatie van taalbeleid in lagere scholen

Al decennialang trachten beleidsmakers, onderzoekers en schoolteams taalonderwijs te verbeteren. Taalvaardigheid in de instructietaal is immers een van de belangrijkste voorwaarden voor een succesvolle deelname aan onderwijs en samenleving. Ons taalonderwijs lijkt echter nog altijd niet goed afgestemd te zijn op de complexe taalvaardigheid die de huidige kennissamenleving vraagt. Steeds meer leerlingen bereiken het minimumniveau niet in nationale en internationale peilingen. Bovendien zijn onderwijskansen niet gelijk verdeeld over verschillende groepen van leerlingen. Specifieke aandacht gaat daarom naar de taalvaardigheidsontwikkeling van leerlingen met een andere thuistaal en leerlingen met een lagere sociaaleconomische status.

Omdat eerdere pogingen om het taalonderwijs te verbeteren en de kloof tussen kansarme en kansrijke leerlingen te verkleinen niet zo succesvol bleken als gehoopt, voerde de Vlaamse overheid in 2007 taalbeleid in: een structureel en strategisch plan waarmee schoolteams samen de (taal)ontwikkeling van alle leerlingen proberen te verhogen door hun onderwijs af te stemmen op de noden van leerlingen. Elke school die door de overheid gefinancierd of gesubsidieerd wordt, is sindsdien verplicht om een taalbeleid uit te werken en te implementeren.

Hoewel taalbeleid vanuit theoretisch standpunt en op basis van een klein aantal interventiestudies een erg doeltreffende manier lijkt om de taalvaardigheid van leerlingen te verbeteren, is er weinig onderzoek beschikbaar dat nagaat of taalbeleid doeltreffend is wanneer het op grotere schaal wordt geïmplementeerd. Er zijn wel enkele studies die aantonen dat de implementatie van een taalbeleid – en van onderwijsbeleid in het algemeen – een erg complexe onderneming is voor schoolteams. In dit proefschrift gingen we na of er voldoende empirisch bewijs is om te kunnen stellen dat taalbeleid de taalvaardigheid van alle leerlingen verhoogt.

 

Taalbeleid en taalvaardigheid

De eerste studie onderzocht in welke mate er een verband is tussen taalbeleid en de prestaties van leerlingen op taalvaardigheidstoetsen. Data werden verzameld in een gestratificeerde toevalssteekproef van 3000 leerlingen in het eerste, derde en zesde leerjaar, 200 leerkrachten en 77 zorgleerkrachten en directeurs verspreid over 28 lagere scholen in heel Vlaanderen. Leerlingen maakten een toets voor technisch en/of begrijpend lezen, en leerkrachten en directeurs vulden een vragenlijst in over het taalbeleid van hun school.

Uit de resultaten blijkt dat taalbeleid gedeeltelijk gelinkt is aan technische leesvaardigheid: leerlingen scoren beter op technische leesvaardigheidstoetsen wanneer schoolteams een hoger reflectief vermogen rapporteren over taalontwikkeling en leerkrachten dus over het algemeen meer open lijken te staan voor gezamenlijke reflectie op de doeltreffendheid van hun taalonderwijs. Die bevinding stemt overeen met ander onderzoek naar effectieve schoolkenmerken. We vonden daarentegen geen effect van reflectief vermogen op begrijpend lezen. Ook voor de andere indicatoren van taalbeleid (de aanwezigheid van een taalbeleidsplan- of team, samenwerking tussen leerkrachten, ondersteuning, prioriteit voor taal) vonden we geen verband met technisch of begrijpend lezen. Mogelijke verklaringen daarvoor zijn dat taalbeleid niet zo’n grote invloed op de ontwikkeling van complexere vaardigheden als begrijpend lezen, taalbeleid niet goed geïmplementeerd geraakt tot op de klasvloer voor complexere vaardigheden, of dat we taalbeleid en de effecten ervan onvoldoende goed in kaart konden brengen aan de hand van vragenlijsten en leesvaardigheidstoetsen; begrijpend lezen is immers een vaardigheid die sterk wordt beïnvloed door individuele leerlingkenmerken.

 

Configuraties van taalbeleid

Om de resultaten van de eerste studie beter te kunnen kaderen, onderzocht de tweede studie aan de hand van kwalitatieve methodes op welke manier zes schoolteams uit de eerste studie hun taalbeleid vormgeven en implementeren. Focusgroepgesprekken met taalbeleidsleden en leerkrachten werden gevoerd om een beter zicht te krijgen op het taalbeleid van de scholen. Die gesprekken werden aangevuld met informatie verzameld via klasobservaties, informele gesprekken, verslagen van de onderwijsinspectie en focusgroepen met leerlingen.

De resultaten wijzen uit dat maar weinig scholen erin slagen om een taalbeleid uit te werken dat volgens onderzoek naar schoolbeleid en onderwijseffectiviteit als doeltreffend kan worden bestempeld. Taalbeleid omvat in de meeste gevallen klasexterne maatregelen zoals de uitbouw van een schoolbib of boekenhoek, extra leesprogramma’s zoals kwartierlezen, en spelling-, woordenschat- en technisch leesremediëring voor leerlingen die zwak scoren op die onderdelen. Schoolteams voorzien professionalisering voor leerkrachten op het gebied van taalstimulering, maar die is niet altijd afgestemd op de taalbeleidsdoelen en/of noden van leerkrachten en leerlingen. Taalbeleidsmaatregelen gaan in veel mindere mate over de klaspraktijk van leerkrachten: leerkrachten krijgen vaak haast volledige autonomie om te beslissen hoe ze de taalvaardigheid van hun leerlingen stimuleren tijdens de lessen. Ze worden daarin niet altijd ondersteund, terwijl uit onderzoek naar schoolvernieuwing blijkt dat ondersteuning en autonomie het best samengaan. Verder vonden we vooral samenwerking tussen leerkrachten in hetzelfde leerjaar, en minder op schoolniveau. Schoolteamleden blijken in beperkte mate op de hoogte van wat er in andere klassen gebeurt, of wat de effecten zijn van de maatregelen die ze op schoolniveau nemen. De moedertaal van leerlingen die het Nederlands niet als thuistaal hebben wordt enkel ingezet indien het niet anders kan (bijvoorbeeld bij anderstalige nieuwkomers, of heel gericht het leerproces in het Nederlands te ondersteunen), al wordt er in sommige scholen ook nagedacht over mogelijkheden om thuistalen breder in te zetten. Met andere woorden: taalbeleid lijkt in de meeste scholen niet te leiden tot een verregaande verbetering in taalvaardigheidsonderwijs zoals oorspronkelijk bedoeld was bij de invoering van taalbeleid in het Vlaamse onderwijsbeleid.

De tweede studie wijst tot slot uit dat een gebrek aan een doeltreffend uitgewerkt taalbeleid niet noodzakelijk een probleem hoeft te betekenen voor de taalontwikkeling van leerlingen. In sommige gevallen lijkt het (voorlopig) te volstaan om leerlingen op te vangen via het zorgbeleid, of via gemotiveerde, effectieve leerkrachten. Verder onderzoek moet uitwijzen of dat ook op langere termijn doeltreffend en haalbaar blijft.

 

De invloed van de schoolcontext op taalbeleidsimplementatie

De derde studie ging na in welke mate de schoolcontext de implementatie van een schooltaalbeleid beïnvloedt. Recente, vaak kwalitatieve studies naar school(taal)beleid wijzen uit dat onder andere de schoolcultuur, de aanwezige materialen, technologie en infrastructuur de implementatie ervan sterk kunnen bevorderen of verhinderen. De Vlaamse onderwijsinspectie stelde op basis van een onderzoek dat ze voerde tussen 2010 en 2014 ook al vast dat scholen gelegen in een centrumstad over het algemeen verder staan met hun taalbeleid dan scholen in minder verstedelijkte regio’s. Bovendien blijkt uit de tweede studie dat niet elke school erin slaagt om een effectief taalbeleid te implementeren. Omdat kwalitatieve onderzoeksresultaten niet zonder meer veralgemeend kunnen worden naar andere contexten, gebruikten we in de derde studie een combinatie van kwalitatieve en kwantitatieve gegevens om te onderzoeken of dat verband ook geldt in een grotere groep van scholen.

De percepties van leerkrachten en taalbeleidsleden over de implementatie van taalbeleid uit studie 1 werden gekoppeld aan administratieve schoolcontextgegevens. Uit multiniveauregressieanalyses blijkt dat de socio-culturele compositie van de leerlingenpopulatie een invloed heeft op de mate van prioriteit die het talenbeleidsteam geeft aan taalbeleid. De schoolgrootte en de gemiddelde onderwijservaring van leerkrachten beïnvloeden de mate van samenwerking en ondersteuning die leerkrachten voor taalstimulering ervaren op hun school. De implementatie van taalbeleid is dus niet voor elke school gelijk.

De delen uit de focusgroepen uit de tweede studie waarin schoolteams rapporteerden over de factoren die het taalbeleidsproces op hun school in gang zetten en beïnvloeden, werden gebruikt om de verbanden tussen schoolcontext en taalbeleidsimplementatie te duiden. De kwalitatieve analyses tonen aan dat taalbeleid in deze scholen dient om te compenseren voor de zwakke taalvaardigheid van leerlingen: schoolteamleden geven aan dat taalmethodes te moeilijk zijn voor hun leerlingen, of dat leerlingen zwakker scoren op gestandaardiseerde proeven en daarom extra taalstimulering nodig hebben. Een advies van de onderwijsinspectie, een schoolfusie of een nieuwe directie kunnen ook (nieuwe) impulsen geven aan taalbeleid. Schoolteams geven daarentegen wel aan dat druk van andere, soms meer dringende, schoolvernieuwingen die moeten gebeuren (bijvoorbeeld het M-decreet), of de schoolgrootte het moeilijk maakt om gefocust te blijven op taalbeleid. De aanwezigheid van smartboards, taalmethodes, extra leerkrachten, ondersteuning van ouders en externen, en een gemotiveerd leerkrachtenteam worden ervaren als factoren die de implementatie van een taalbeleid bevorderen. Deze resultaten bevestigen dus dat de schoolcontext niet zomaar een ‘achtergrond’ is bij allerlei schoolvernieuwingsprocessen maar een cruciale rol speelt in de wijze waarop taalbeleid vorm krijgt. Meer onderzoek is bovendien nodig naar de invloed van schoolteamkenmerken en –dynamieken op taalbeleidsprocessen om de overige verschillen tussen scholen te kunnen verklaren. Recent onderzoek naar algemene schoolvernieuwings- en ontwikkelingsprocessen wijst uit dat ook dat een belangrijke piste is.

 

De percepties van stakeholders over taalbeleidsimplementatie

Om de kloof tussen taalbeleid zoals het oorspronkelijk bedoeld werd in officiële beleidsteksten en taalbeleid in de praktijk verder te onderzoeken, gaf de vierde en laatste studie het woord aan 43 stakeholders die betrokken zijn bij de implementatie van taalbeleid in scholen: beleidsmakers en onderwijsinspecteurs, pedagogisch begeleiders, onderzoekers, lerarenopleiders, leerkrachten en directeurs kregen elk de vraag op welke manier een schooltaalbeleid volgens hen helpt om de (taal)ontwikkeling van leerlingen te stimuleren. Internationale, doorgaans kwalitatieve studies tonen aan dat leerkrachten (taal)onderwijsbeleid interpreteren en implementeren vanuit hun eigen onderwijservaringen en –percepties. Deze studie nam naast leerkrachten ook andere stakeholders mee en gebruikte een onderzoeksmethode die kwalitatieve en kwantitatieve gegevens combineert (Q-methodologie), zodat meer systematische vergelijkingen tussen stakeholders mogelijk waren.

We vonden vier verschillende perspectieven op taalbeleidsimplementatie:

 

1) taalbeleid moet vooral leiden tot samenwerking tussen leerkrachten;

2) taalbeleid gaat over nieuwe opvattingen over taalontwikkeling, maar om daar verandering in te brengen hebben schoolteams ondersteuning nodig;

3) taalbeleid is effectief als schoolteams een visie uitwerken, een plan opstellen en dat plan ook zichtbaar maken in de school;

4) taalbeleid kan ondersteuning bieden, maar moet vooral haalbaar zijn en enkel ingezet worden indien nodig.

 

Opvallend was dat die perspectieven grotendeels samenvielen met de professionele achtergrond van de deelnemers: er tekende zich een duidelijk verschil af tussen schoolexterne stakeholders zoals onderzoekers en beleidsmakers die voornamelijk betrokken zijn bij de invoering en opvolging van het beleid (perspectief 1 en 3), en schoolinterne stakeholders die het beleid in de praktijk moeten brengen (perspectief 2 en 4).

 

Conclusie

Over het algemeen tonen de studies in dit proefschrift dat er weinig garanties zijn dat een taalbeleid in elke school de taalvaardigheid Nederlands van alle leerlingen verhoogt. Taalbeleidsmaatregelen die echt tot op de klasvloer geraken blijven schaars, terwijl dat net de maatregelen zijn die voor een blijvende verandering kunnen zorgen. Een van de voornaamste verklaringen voor dat gebrek aan verregaande verandering is de autonomie die leerkrachten krijgen (en willen) om zelf te beslissen hoe ze taalontwikkeling stimuleren in de klas. Autonomie is belangrijk, maar werkt enkel wanneer er voldoende afstemming en ondersteuning is binnen het schoolteam. De samenwerkingscultuur die een effectief taalbeleid vraagt, is in scholen echter nog geen vanzelfsprekendheid. Schoolteams blijken ook niet altijd goed te weten hoe ze complexere taalvaardigheden zoals begrijpend lezen of schrijven het best kunnen stimuleren. Bovendien speelt de schoolcontext geen onbelangrijke rol bij de invoering van een taalbeleid. Voor de invoering van een doeltreffend taalbeleid hebben schoolteams waarschijnlijk langdurige, gerichte en schoolspecifieke ondersteuning nodig die nu niet altijd voorhanden is. De laatste studie toont aan dat overleg tussen verschillende stakeholders nodig is om te verduidelijken welke doelen taalbeleid kan en moet nastreven, en op welke manier taalbeleid wel haar doel kan bereiken.

Datum:1 sep 2016 →  3 sep 2020
Trefwoorden:language proficiency, language policy, implementation, effects
Disciplines:Talen, Literatuurwetenschappen
Project type:PhD project