< Terug naar vorige pagina

Project

Risico- en beschermende factoren bij dyslexie: een studie rond auditorische temporale verwerking en morfologisch bewustzijn

Dyslexie is een neurologische aandoening die 5-7% van de populatie treft, gekenmerkt door ernstige en hardnekkige lees- en spellingproblemen, ondanks adequate intelligentie, onderwijs en remediëring. De heersende etiologische visie stelt dat dyslexie het gevolg is van een fonologisch tekort, meer bepaald in de kwaliteit en accuraatheid van fonologische representaties. Een essentiële component in de ontwikkeling van fonologische representaties is het bewustzijn van individuele spraakklanken (fonemen). Recente bevindingen suggereren het bestaan van een onderliggend tekort in basale auditieve temporele informatieverwerking bij personen met dyslexie. Deze theorie stelt dat een verstoring in het verwerken van snelle akoestische wisselingen in het spraaksignaal problemen veroorzaakt in de perceptie van gesproken taal, wat op zijn beurt leidt tot afwijkende foneemrepresentaties. Uiteindelijk verstoort dit het leren van foneem-grafeem koppelingen, wat zich vervolgens uit in lees- en spellingproblemen. Dergelijke enkelvoudige cognitieve deficitmodellen van dyslexie zijn echter niet in staat om alle gedragskenmerken van de dyslectische populatie te verklaren. Onderzoekers richten zich daarom op multifactoriële modellen, waarbij meerdere risico- en beschermende factoren probabilistisch op elkaar inwerken om het gamma gedragssymptomen bij personen met dyslexie te verklaren. 

In deze studie werd nagegaan of kinderen en volwassenen met dyslexie problemen hebben met auditieve temporele informatieverwerking en wat de kenmerken zijn van deze tekorten. Daarnaast, binnen de context van multifactoriële cognitieve verklaringsmodellen, wilden we de aard en de rol onderzoeken van morfologisch bewustzijn (MB) als risico en/of beschermende factor voor de leesvaardigheden van kinderen en volwassenen met dyslexie. Om de effecten van MB en auditieve informatieverwerking op lezen en leesproblemen te evalueren, werden kinderen met familiaal risico (hoog risico groep – HR) en zonder familiaal risico op dyslexie (laag risico groep – LR) longitudinaal gevolgd doorheen hun vroege leesontwikkeling. We onderzochten dezelfde verbanden bij volwassenen met dyslexie. 

In een eerste studie onderzochten we of auditieve verwerking, spraakperceptie, en fonologische vaardigheden bijdragen tot leesvaardigheid op volwassen leeftijd, onafhankelijk van of in samenspel met elkaar. De resultaten toonden dat fonologische tekorten en tekorten in auditief temporele informatieverwerking gerelateerd zijn aan leesvaardigheid. Echter, op individueel niveau kon het vooropgestelde cascade-effect van auditieve temporele informatieverwerkingsproblemen op het lezen niet teruggevonden worden. We voerden dan ook een tweede studie uit in dezelfde populatie om de compenserende rol van MB in de leesvaardigheid van volwassenen met dyslexie te onderzoeken. MB vormde een sterkere voorspeller voor woordlezen bij personen met dyslexie dan bij controlesubjecten. Hoewel volwassenen met dyslexie in het algemeen tekorten in MB vertoonden, werden er geen MB-verschillen gevonden tussen de groep van compenserende dyslectici en de controlegroep, wat impliceert dat MB daar intact was en dus mogelijkerwijze als compensatievaardigheid gebruikt kon worden. 

De overige studies onderzochten de aard en ontwikkeling van auditieve temporele informatie-verwerkingsproblemen en MB bij jonge kinderen met dyslexie. Studie 3 onderzocht de relatie tussen fonologisch bewustzijn (FB), auditieve informatieverwerking en MB in de groep kinderen met HR en LR die nog niet leerden lezen. De resultaten toonden aan dat kinderen uit de HR groep een tekort hadden in MB voor ze leerden lezen. Daarnaast was er een trend van een lagere gevoeligheid voor rise time (RT) bij kinderen met HR. Verdere vergelijkingen ondersteunden dat MB functie is van het FB van het individu in de fase voor het kind leert lezen. 

Studie 4 richtte zich op auditieve temporele informatieverwerkingsproblemen in de vroege stadia van het leren lezen, gebaseerd op retrospectief onderzoek van de longitudinale data. De resultaten wezen op een atypische prestatie in de auditieve verwerking van RT en FB bij kinderen die dyslexie ontwikkelden, dit op elk van de drie meetmomenten (kleuterleeftijd, eerste leerjaar, en tweede leerjaar). Daarnaast toonden de resultaten dat sensitiviteit voor RT en MB in de kleuterklas een unieke bijdrage leveren aan de toename in leesvaardigheid in het eerste en tweede leerjaar, zelfs na controle voor letterkennis en FB. Er werd aanvullend bewijs gevonden voor een mogelijke causale relatie tussen RT in de kleuterklas en FB op latere leeftijd. 

Studie 5 focuste op de associatie tussen een toename in MB met FB in de vroege kindertijd. De resultaten toonden dat kinderen met dyslexie tekorten hebben in MB op elk meetmoment. Bovendien bleek FB bij te dragen aan de ontwikkeling van MB vóór de leeftijd waarop officiële leesinstructies gegeven werden. Na de start van leesinstructies bleken decodeervaardigheden de belangrijkste verklarende factor te zijn in toename in MB. 

In het laatste hoofdstuk worden conclusies getrokken uit deze bevindingen en worden beperkingen van het onderzoek weergegeven. We geven een kritische discussie van de theoretische en praktische relevantie van deze resultaten, en eindigen met suggesties voor verder onderzoek. 

Datum:1 apr 2012 →  22 sep 2016
Trefwoorden:Dyslexia
Disciplines:Orthopedagogiek en onderwijs voor specifieke onderwijsbehoeften
Project type:PhD project