Project
Par excellence: italiano popolare in de 21ste eeuw
Translated from English with Deepl. Par excellence: italiano popolare in de 21ste eeuw 1. Inleiding: onderzoeksvragen en -doelstellingen Dit project behandelt twee sociolinguïstische kwesties die onderzoekers in de afgelopen jaren bijzonder hebben uitgedaagd. Op een breder en theoretisch sociolinguïstisch niveau draagt dit project bij tot het huidige debat dat draait rond het begrip 'taalvariëteit'. Op een beschrijvend en empirisch niveau wil het bijdragen aan een sterk bediscussieerd onderwerp in de Italiaanse sociolinguïstiek, namelijk de definitie en beschrijving van wat 'italiano popolare' wordt genoemd. Het descriptieve en empirische deel dient als uitgangspunt om de theoretische sociolinguïstische kwestie aan te pakken. Dit onderzoek wordt uitgevoerd met behulp van kwantitatieve corpusgebaseerde instrumenten die al nuttig zijn gebleken om het bestaan van taalvariëteiten in heel Europa aan te tonen (zie bijvoorbeeld Ghyselen & De Vogelaer 2018, Villena Ponsoda & Vida Castro 2020, Cerruti & Vietti 2002). In de volgende twee paragrafen bespreken we kort de achtergrond van de twee (theoretische en beschrijvende) vraagstukken. 1.1. De notie van taalvariëteit In de westerse sociolinguïstische literatuur bestaat overeenstemming over wat een taalvariëteit is, namelijk 'een deelverzameling van formele en/of substantiële kenmerken die correleert met een bepaald type socio-situationele kenmerken' (Catford 1965: 84) die, om als zodanig te worden herkend, 'het samen voorkomen van bepaalde linguïstische kenmerken met bepaalde sociale kenmerken van sprekers en/of gebruikssituaties' vereist (Berruto 2012[1987]: 129, mijn vertaling). In de afgelopen jaren hebben nieuwe golven in variationistische studies het begrip taalvariëteit sterk in twijfel getrokken, omdat het volgens verschillende geleerden een abstracte, niet-empirische constructie vormt, geproduceerd door de 'dominante postkoloniale ideologie' (voor een discussie, zie Berruto 2018, mijn vertaling). Een dergelijke kritiek kan deels begrijpelijk zijn, gezien het feit dat veel variationistische werken hebben geprobeerd om een aprioristische beschrijving te geven van wat een taalvariëteit is door te vertrouwen op een top-down onderzoeksmethode. Deze beperking wordt echter omzeild in studies die steeds meer aandacht besteden aan de implementatie van kwantitatieve methodologische instrumenten die het mogelijk maken taalvariatie te analyseren met een bottom-up benadering, precies dezelfde benadering die dit doctoraatsproject zal karakteriseren. Op deze manier zal het mogelijk zijn om te proberen een antwoord te vinden op één van de hierboven opgesomde vragen: 'hoe kunnen we met wetenschappelijke nauwkeurigheid schetsen wat een taalvariëteit is?'. Er is reeds een goede en gevestigde werkbasis om van uit te gaan. We kunnen ervan uitgaan dat we ons een taalruimte kunnen voorstellen als een multidimensionaal continuüm waarin geografische, situationele en sociale variëteiten zich bevinden en 'hoewel niet duidelijk afgescheiden van andere variëteiten, [worden ze] geïdentificeerd door een bepaalde frequentie van bepaalde varianten, door het samen voorkomen van verschillende kenmerken en mogelijk door enkele diagnostische kenmerken, die alleen in die variëteit voorkomen' (Berruto 2010: 236, waarnaar men ook kan verwijzen voor een geldige schematische voorstelling). Dus, ook al kunnen de grenzen ervan vaag zijn, een taalvariëteit kan met een zeker vertrouwen worden geïdentificeerd dankzij de 'empirische studie van het systematisch samen voorkomen van groepen taalkenmerken in de context van externe variabelen' (Ghyselen & De Vogelaer 2018: 4). De kwestie is ook bestudeerd vanuit het oogpunt van de perceptie van sprekers, maar deze benadering lijkt het vermogen te missen om 'processen te beschrijven die in kwantitatief variationistisch onderzoek vruchtbaar zijn onderzocht' (Guy & Hinskens 2016: 3). Covariationistische benadering, in plaats daarvan, maakt het mogelijk om taalvariatie grafisch weer te geven met statistische analyse-instrumenten die representatieve resultaten kunnen teruggeven voor de gehele taalgemeenschap die gebruik maakt van de variëteit die wordt onderzocht. Wat de Italiaanse situatie betreft, heeft het 'variëteitsprobleem' zich met bijzondere belangstelling beziggehouden met de taalvariëteit die bekend staat als italiano popolare, d.w.z. het soort Italiaans dat ver afstaat van de standaardnorm en gesproken wordt door de laagopgeleide sprekers. Vanuit een bepaald gezichtspunt zou men zelfs redelijkerwijs kunnen zeggen dat het idee van een gemeenschap van laaggeschoolde sprekers - en de variëteit die zij spreken - in Italië zelf niet meer bestaat. Op grond van empirische gegevens lijkt deze veronderstelling echter onwaar te zijn, of althans bewezen te moeten worden. De andere hoofdvraag waarop dit doctoraatsproject een antwoord wil geven, is dus of italiano popolare werkelijk uit de radar van het Italiaanse repertoire verdwenen is, dan wel of het nog steeds in een of andere vorm bestaat. Om beide vragen te beantwoorden, zullen we gebruik maken van kwantitatieve variationistische sociolinguïstische analyse-instrumenten. 1.2. Waarom italiano popolare bestuderen? De stand van zaken Sinds de jaren zestig wordt in de Italiaanse taalkundige literatuur de term italiano popolare gebruikt (zie De Mauro 1970; Cortelazzo 1972) om de enige variëteit aan te duiden die beschikbaar was voor sprekers die geboren en getogen waren in een zuiver of strikt dialectale sociale context en die geen hoog opleidingsniveau hadden bereikt. Vergeleken met de standaardnorm werd dit omschreven als een 'onvolmaakt', diastratisch gemerkt en sociaal 'laag' Italiaans. Een vijftig jaar durend sociaal-linguïstisch-cultureel veranderingsproces, resulterend in de de-dialectalisering van het standaard Italiaans (Cerruti 2017), betekende ook een kleiner aantal semi-gecultiveerde / laagopgeleide / laaggecultiveerde (deze definities zijn uitwisselbaar) sprekers en de herschikking van het Italiaanse taalrepertoire. Dit bracht sommige geleerden ertoe enige twijfel te uiten over het voortbestaan van italiano popolare in de 21e eeuw (o.a. Lepschy 2002). Het belangrijkste punt van deze auteurs was: als het aantal semi-gecultiveerde sprekers nu bijna irrelevant is, bestaat italiano popolare dan nog wel? Dezelfde woorden - esiste ancora l'italiano popolare? - werden door Gaetano Berruto opgepakt voor een paper (2014) waarin de auteur uiteindelijk het 'fundamentele misverstand' oplost dat aan de vraag ten grondslag ligt: namelijk alle kenmerken van deze variëteit beschouwen als 'generiek ondermaats, voorkomend in alle spontane en ongesuperviseerde gesproken taalvariëteiten' (Berruto 2014: 287, mijn vertaling). Inderdaad, zelfs als een fysiologische inkrimping van italiano popolare heeft plaatsgevonden, maakt het voortbestaan van sommige sociaaleconomische verschillen het mogelijk om linguïstische kenmerken te isoleren die alleen (of vooral) worden gebruikt door groepen sprekers die behoren tot achtergestelde sociale klassen. Of de variëteit die zij spreken nu als popolare kan worden beschouwd of niet, zij is het bestuderen waard. Ook moet men bedenken dat in het verleden, vanwege de bekende technische beperkingen, studies over italiano popolare hun conclusies 'voornamelijk hebben getrokken uit [de analyse van] geschreven teksten' (D'Achille 2010: 724, mijn vertaling). Er is gewezen op het belang van verbreding van het onderzoeksspectrum op gesproken corpora (zie Berruto 2014: 286), en enkele recente werken hebben een eerste licht geworpen op de trekken die de hedendaagse spraak van oudere (Guerini 2016, red.) en jonge (Ballarè, Cerruti & Goria 2018) laagopgeleide sprekers kenmerken. Deze weg volgend, analyseerde ik voor mijn MA scriptie met een kwalitatieve benadering de spraak van dertien sprekers onder de 30 jaar die geen bachelordiploma hebben behaald, allen woonachtig in het meest westelijke deel van Abruzzo (Italië) dat historisch bekend staat als Marsica. Om de analyse uit te voeren, verzamelde ik via semi-gestructureerde interviews negen uur gesproken materiaal dat nu een corpus vormt met de naam Nec Sine (beschikbaar op Sketch Engine, op verzoek). De resultaten van de studie tonen aan dat, hoewel onderwijs niet de belangrijkste factor lijkt te zijn in het bepalen van het taalgedrag van de onderzochte groep, het toch een rol speelt. Naast het voorspelbare resultaat dat sprekers met de laagste opleidingsniveaus een groter aantal substandaardkenmerken produceren, blijkt namelijk dat het simpele feit dat zij slechts één jaar universitair onderwijs hebben gevolgd, een aanzienlijke invloed heeft op hun linguïstische produktie. Dit laatste aspect is vervolgens geanalyseerd met een kwantitatieve benadering in Santilli (ingediend voor publicatie) met behulp van de #LancsBox suite (Brezina 2018). Een beter begrip van de 'fysionomie' van het hedendaagse italiano popolare zal ons niet alleen in staat stellen te bepalen in welke mate het als een verouderde variëteit kan worden beschouwd. Het zal de wetenschappelijke gemeenschap ook dwingen om een serieus en vooringenomen debat te beginnen over het bestaan van sociale lage variëteiten in een tijdperk waarin discrepanties die voortkomen uit verschillende sociaal-culturele achtergronden vager zijn dan in het verleden. Dit project zal antwoorden moeten geven, maar ook nieuwe vragen oproepen: als italiano popolare niet meer bestaat, wat is dan de taalvariëteit van diegenen die geen kans hebben gehad op universitair onderwijs? Hoe belangrijk is tegenwoordig de onafhankelijke variabele 'type hoger onderwijs' in variatiestudies? Deze vraag is verre van marginaal: onderschatting van haar reikwijdte zou het risico kunnen aanwakkeren dat lage diastratische variëteiten worden gedegradeerd tot louter situationele variëteiten, d.w.z. taalvariëteiten die voor iedereen beschikbaar zijn, onafhankelijk van hun sociale achtergrond. Daarmee zou echter het belangrijke verschil worden uitgewist, dat de mogelijkheid van hoogopgeleide sprekers om naar believen gebruik te maken van een laag register scheidt van de beperking van laagopgeleide sprekers om toegang te krijgen tot meer prestigieuze variëteiten, en dat is iets wat sociolinguïsten niet mogen laten gebeuren. 2. Methodologie van het project Het hoofddoel van het project is het geven van een beschrijving van het hedendaagse italiano popolare. De methodologie om dat te doen kan worden samengevat in drie hoofdtaken. 2.1. Het definiëren van de kenmerken van italiano popolare De literatuur is het erover eens dat het italiano popolare tegenwoordig een groot aantal kenmerken gemeen heeft met andere variëteiten en registers van het Italiaans; niettemin zou het ook typische, idiovariëteiten moeten vertonen die alleen voorkomen in de spraak van semi-gecultiveerde sprekers. Vandaar dat een voorbereidende stap van het project zal zijn om - voor sommige van deze kenmerken - de set van sub-standaard varianten te definiëren in tegenstelling tot de standaard varianten. Een deel van dit werk is al gedaan, bijvoorbeeld in Marzo (2015) en Berruto (2016). In deze werken is het voorkomen van substandaard en standaard varianten voor specifieke morfosyntactische kenmerken geanalyseerd om aan te tonen of er nog een soort diastratische variatie bestaat onder sprekers. Enkele van deze kenmerken zijn: het gebruik van de 'polivalente' relativiseerder che 'dat', de overextensie van dativalente clitica, de vorming van voorwaardelijke zinnen, om er maar enkele te noemen. Dit project wil deze verkennende onderzoeken repliceren en wil dat doen met behulp van een groter aantal corpora, zodat het mogelijk zal zijn om rekening te houden met alle niveaus van variatie. 2.2. Corpusselectie en vergelijking van corpora van sprekers uit verschillende geografische gebieden, sociale achtergronden en leeftijden De in het Nec Sine corpus verzamelde gegevens hebben een voorlopig beeld gegeven dat beter moet worden omschreven met een uitgebreid kwantitatief onderzoek. Het is dus nodig om meer gegevens te verzamelen van jonge Abruzzese sprekers tot een meer representatief aantal informanten is bereikt. Nec Sine, met nieuwe getranscribeerde en getagde gesprekken, zal vergeleken worden met andere lokale, gesproken corpora die gegevens van laagopgeleide sprekers bevatten (bv.: ParlaTO: www.corpusparlato.com, zie Ballarè & Cerruti 2020). De belangstelling gaat uit naar de taal van erfgoedsprekers die in België wonen en wier productie niet het niveau van 'correctheid' van moedertaalsprekers en gecultiveerde sprekers kan bereiken. Daarom wordt het erfgoed-Italiaans beschouwd als een soort italiano popolare, maar een studie over de correlatie tussen linguïstische vereenvoudiging en onafhankelijke variabelen (zoals blootstelling aan de nationale taal, geslacht en generatie van de sprekers) toont aan dat italiano popolare en erfgoed-Italiaans verschillen volgens verschillende patronen (Marzo 2015). Een van de doelen van het project zal zijn om beter te begrijpen hoe en in welke mate de twee variatiepatronen verschillen. Het is ook de bedoeling om duidelijker te maken hoe relevant taalverschillen tussen sprekers met verschillende sociale posities zijn in de hedendaagse Italiaanse samenleving. Om dit te begrijpen moet het Nec Sine corpus worden voorzien van een module 'jonge gecultiveerde sprekers', waarvan de producties zullen worden vergeleken met die van het KIP corpus (www.kiparla.it, zie Mauri et al. 2019), waarbij in het laatste corpus sprekers uit Bologna en Turijn worden verzameld. Andere corpora van gesproken Italiaans zullen worden gebruikt als een middel van vergelijking, zoals LIP (badip.uni-graz.at/nl, www.parlaritaliano.it/index.php/it/volip) en C-ORAL-ROM (Cresti & Moneglia 2005). Aangezien italiano popolare 'altijd ook een regionaal Italiaans' is (Berruto 1983: 71, mijn vertaling), maar niet omgekeerd (zie Regis 2017: 148), moet men bovendien begrijpen hoe de variëteit van de jonge semi-gecultiveerde sprekers verschilt van die van de oudere generatie, wier uitingen sterk beïnvloed zijn door de dialectale achtergrond. Ook hier bestaan al enkele bronnen: de module 'oudere sprekers' van het Nec Sine corpus (zeven uur gesproken data, die getranscribeerd en getagd moeten worden), een deel van het ParlaTO corpus, en het Parva corpus (Guerini 2016, red.). 2.3. Analyse van de gegevens met kwantitatieve variationele analyse-instrumenten Ten slotte zullen de verzamelde gegevens worden geanalyseerd met statistische overzichtsinstrumenten, zoals Rbrul (www.danielezrajohnson.com/rbrul.html) en PCA (www.factominer.free.fr/index.html) om het bestaan van italiano popolare empirisch aan te tonen (zoals dat bijvoorbeeld is gedaan voor neo-standaard Italiaans door Cerruti & Vietti 2022). De eerste methode zal nuttig zijn om de variatiepatronen van afzonderlijke verschijnselen van italiano popolare te beschrijven, de tweede om hun correlaties te onderzoeken. Andere hulpmiddelen, zoals logistische regressie, logistische regressie met gemengd effect, en correlatiecalculator zullen van pas komen om co-occurenties tussen linguïstische en sociale kenmerken op te sporen. Ik verwacht al deze tools onder de knie te hebben tegen het einde van mijn academiejaar aan de KU Leuven. Wat de methodologie betreft, zullen we niet top-down, maar bottom-up werken. We zullen proberen om 'de kenmerken te laten spreken', door ze te analyseren zonder enige aprioristische vooringenomenheid. Op die manier zal het mogelijk zijn, met behulp van bijvoorbeeld correspondentieanalyse, om binnen een tweedimensionale ruimte clusters van typische kenmerken en sprekers te identificeren, en uiteindelijk niet alleen verschillende variëteiten van het Italiaans te identificeren, maar ook verschillende brandpunten van het substandaard gebied. 3. Verwachte resultaten Hoewel niet ontkend kan worden dat de oudere sprekers van vandaag de laatste generatie vormen die een soort sterk herkenbare italiano popolare vertoont (d.w.z. met een belangrijk aantal exclusieve en categorische kenmerken), nodigt het panchronische karakter van deze variëteit (D'Achille 1994) ons uit om het aspect ervan zelfs in het tweede decennium van de eenentwintigste eeuw te bestuderen. Zolang sommige sociale groepen geen toegang hebben tot hogere opleidingsniveaus, zullen er vermoedelijk lage sociale variëteiten blijven bestaan. In die zin is, theoretisch gezien, italiano popolare niet alleen een goed identificeerbare lage variëteit op de diastratische as, maar 'de lage diastratische variëteit bij uitstek' (Berruto 2014: 280, mijn vertaling). Het is dus noodzakelijk om te begrijpen hoe het zich vandaag vooral articuleert in de jongere semi-gecultiveerde generatie, omdat hun variëteit plausibel de enige lage diastratisch gemarkeerde variëteit van de toekomst zal zijn, zelfs met een voorspelbare besmetting van trekken uit het colloquiale en neo-standaard Italiaans. Een studie die een beeld geeft van wat italiano popolare vandaag is, kan nuttig zijn om de bewegingen die, vooral in de laatste halve eeuw, het repertoire van de Italiaanse taal hebben aangetast, beter te begrijpen. Belangrijker nog, het zou ons een bijkomend instrument kunnen geven om de veeleisende taak te volbrengen om, met de steun van empirische gegevens, te definiëren wat een taalvariëteit is (voor een bewonderenswaardig voorbeeld, zie Ghyselen, & De Vogelaer 2018). Bibliografie Ballarè, Silvia & Cerruti, Massimo. 2020. ParlaTO: corpus del parlato di Torino. Bollettino dell’Atlante Linguistico Italiano 44. 171-196. Ballarè, Silvia, Cerruti, Massimo & Goria, Eugenio. 2019. Variazione diastratica nel parlato di giovani: il caso delle costruzioni relative. In Moretti, Bruno, Kunz, Aline, Natale, Silvia & Krakenberger, Etna (eds.), Le tendenze dell’italiano contemporaneo rivisitate. Atti del LII Congresso Internazionale di Studi della Società di Linguistica Italiana (Berna, 6-8 settembre 2018), 75-94. Milano: Officinavenutno. Berruto, Gaetano. 1983. L’Italiano popolare e la semplificazione linguistica. Vox Romanica 42. 38-79. Berruto, Gaetano. 2010. Identifying dimensions of linguistic variation in a language space. In Auer, Peter and Schmidt, Jürgen Erich (eds.), Language and Space. Part I: Theories and Methods. An International Handbook of Linguistic Variation, 226-241. Berlin; New York, NY:Walter de Gruyter. Berruto, Gaetano. 2012[1987]. Sociolinguistica dell’italiano contemporaneo. Roma: Carocci. Berruto, Gaetano. 2014. Esiste ancora l’italiano popolare? Una rivisitazione. In Danler, Paul & Konecny, Christine (eds.), Dall’architettura della lingua italiana all’architettura linguistica dell’Italia. Saggi in omaggio a Heidi Siller-Runggaldier, 277-290. Frankfurt am Main: Peter Lang. Berruto, Gaetano. 2016. Diatopia, diastratia e tratti diagnostici dell’italiano popolare. Il caso di lì. In Guerini, Federica (ed.), Italiano e dialetto bresciano in racconti partigiani, 39-77. Roma: Aracne. Berruto, Gaetano. 2018. Un sociolinguista del Novecento di fronte alle molte anime della sociolinguistica del Duemila. Rivista italiana di dialettologia 42. 13-33. Brezina, Vaclav. 2018. Statistics in Corpus Linguistics: A Practical Guide. Cambridge: Cambridge University Press. Catford, John Cunnison. 1965. A Linguistic Theory of Translation: an Essay on Applied Linguistics. Oxford: OUP. Cerruti, Massimo. 2017. Morphosyntactic variation: Individual grammar and group grammar in the ‘de-dialectalizaion’ of Italian. Sociolinguistic studies 11 (2-4). 313-340. Cerruti, Massimo & Vietti, Alessandro. 2022. Coexisting standards in spoken Italian. In Beaman, Karen & Guy, Gregory R. (eds.), The coherence of linguistic communities: Orderly heterogeneity and social meaning, 261-280. New York, NY: Routledge. Cortelazzo, Manlio. 1972. Avviamento critico allo studio della dialettologia italiana, vol. 3. Lineamenti di italiano popolare. Pisa: Pacini. Cresti, Emanuela & Moneglia, Massimo. 2005. C-Oral-Rom. Integrated Reference Corpora for Spoken Romance Languages. Amsterdam-Philadelphia: John Benjamins. D’Achille, Paolo. 1994. L’italiano dei semicolti. In Serianni, Luca & Trifone, Pietro (eds.), Storia della lingua italiana. Volume secondo – Scritto e parlato, 41-79. Torino: Einaudi. D’Achille, Paolo. 2010. Italiano popolare. Voce nell’Enciclopedia dell’Italiano Treccani, 723-726. Roma: Istituto della Enciclopedia italiana fondata da Giovanni Treccani. De Mauro, Tullio. 1970. Per lo studio dell’italiano popolare unitario. In Rossi, Annabella (ed.), Lettere da una tarantata, 43-75. Bari: De Donato. Ghyselen, Anne-Sophie & De Vogelaer, Gunther. 2018. Seeking Systematicity in Variation: Theoretical and Methodological Considerations on the ‘Variety’ Concept. Frontiers in Psychology 9. Available online at: https://www.frontiersin.org, doi: 10.3389/fpsyg.2018.00385 Guerini, Federica. 2016. Il corpus ParVa: rilevanza per la ricerca e applicazioni didattiche. In Guerini, Federica (ed.), Italiano e dialetto bresciano in racconti di partigiani, 9-38. Roma: Aracne. Guerini, Federica (ed.). 2016. Italiano e dialetto bresciano in racconti di partigiani. Roma: Aracne. Guy, Gregory & Hinskens, Frans. 2016. Linguistic coherence: systems, repertoires and speech communities. Lingua 172/173: 1-9. Lepschy, Giulio C. 2002. Mother Tongues and Other Reflections on the Italian Language. Toronto: University of Toronto Press. Marzo, Stefania. 2015. Rethinking italiano popolare for Heritage Italian. Quaderni d'italianistica 36.2. 201-227. Mauri, Caterina, Ballarè, Silvia, Goria, Eugenio, Cerruti, Massimo & Suriano, Francesco. 2019. KIParla Corpus: A New Resource for Spoken Italian. In Bernardi, Raffaella, Navigli, Roberto, Semeraro, Giovanni (eds.), CLiC-it 2019 – Italian Conference on Computational Linguistics. Proceedings of the Sixth Italian Conference on Computational Linguistics. Available online at: http://ceur-ws.org/Vol-2481/paper45.pdf Regis, Riccardo. 2017. How standard regional Italians set in: the case of standard Piedmontese Italian. In Cerruti, Massimo, Crocco, Claudia & Marzo, Stefania (a cura di), Towards a New Standard: Theoretical and empirical studies on the restandardization of Italian, 145-175. Berlin-Boston, New York: De Gruyter Mouton. Santilli, Enzo. Submitted for publication. L’italiano popolare dei giovani della Marsica orientale. To appear in Rivista Italiana di Dialettologia 46. Villena Ponsoda, Juan Andrés & Vida Castro, Matilde. 2020. Variation, identity and indexicality in southern Spanish. On the emergence of a new variety in urban Andalusia. In Cerruti, Massimo & Tsiplakou, Stavroula (eds.). Intermediate language varieties. Koinai and regional standards in Europe, 149-182. Amsterdam-Philadelphia: John Benjamins.