< Terug naar vorige pagina

Project

Onderwijsvrijheid in relatie tot evidence-based onderwijs

In dit doctoraatsonderzoek wordt onderwijsvrijheid beschouwd als een sensitizing concept. Gebaseerd op een constructionistische opvatting -de werkelijkheid en onze kennis over de werkelijkheid zijn een sociale constructie- liggen concepten als ‘cultuur’, ‘gelijkheid’, ‘emancipatie’, ‘ontwikkeling’, ‘rechtvaardigheid’, maar ook ‘onderwijs’ en ‘vrijheid’ niet voor eens en voor altijd vast. Het zijn sensitizing concepts, begrippen die ons gevoelig maken om een bepaalde realiteit te zien, om over een bepaald fenomeen na te denken. In een eerste analyse van onderwijsvrijheid verschijnt dit begrip als een meerduidige en intrigerende kwestie; een concept dat velen aanbelangt, met voor- en tegenstanders, met ontelbare toepassingen en praktische implicaties. De diverse betekenislagen van onderwijsvrijheid en argumenten pro en contra exploreren we in onderzoeksgroepen van student-leraren, leraren en lerarenopleiders. Dat doen we via de vraag ‘moet er onderwijsvrijheid zijn?’ De antwoorden hierop hebben bij de start van het project eerder een brede invulling en worden gaandeweg een gedeelde betekenisconstructie van alle deelnemers-praktijkonderzoekers. In deze onderzoeksgroepen focussen we ons op de concrete onderwijspraktijk van (aanstaande) leraren en lerarenopleiders en de betekenis, implicaties en voorwaarden van onderwijsvrijheid voor hen.     

Congruent met deze conceptuele verkenning en afbakening loopt een methodologische ambitie: een praktijkonderzoeker in onderwijs heeft ook een verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van collaborative research approaches. Dit zijn onderzoeksbenaderingen die uitgaan van gedeeld eigenaarschap (studenten-werkveld-opleiding) over een onderwijsfenomeen, een onderzoeksperspectief, dataverzameling en –analyse en (implementatie van) resultaten. Zowel praktijkonderzoek als samenwerkingsprojecten werkveld-lerarenopleiding-student winnen aan belang in het (professioneel) (hoger) onderwijs. Methodologisch onderzoek over (kwalitatief) praktijkonderzoek is in Vlaanderen echter schaars, net als methode-ontwikkeling voor collaboratief (onderwijs)onderzoek.

De eerste fase van het doctoraatsonderzoek houdt zich bezig met volgende onderzoeksvragen en deelvragen:

- Moet er onderwijsvrijheid zijn?

Wat veronderstelt onderwijsvrijheid? Welke voorwaarden stelt onderwijsvrijheid? Wat betekent onderwijsvrijheid voor de concrete onderwijspraktijk van een student-leraar, een leraar en een lerarenopleider? Welke kritieken zijn er op onderwijsvrijheid? Welke verdediging is er voor onderwijsvrijheid? Welke perspectieven kunnen er ingenomen worden?

- Op welke manier ondersteunt de methodiek van deliberative inquiry de verdere uitbouw van collaboratief praktijkgericht onderwijsonderzoek?

Welke data brengen de (mede)onderzoekers aan om onderwijsvrijheid en de implicaties ervan te verhelderen? Welke proces van data-analyse doorlopen de onderzoeksgroepen? Welke implicaties voor de onderwijspraktijk ontstaan in de onderzoeksgroepen aan de hand van de deliberative inquiry-methodiek?
 

In de volgende fase van het doctoraatsonderzoek zal ik mij bezighouden met het exploreren van de relatie tussen onderwijsvrijheid en evidence-based onderwijs (EBE) en/of de ‘mildere variant’ in de vorm van evidence-informed education. Mogelijke onderzoeksvragen zullen dan zijn:

-Welke argumentatiegronden gebruikt EBE voor het inperken van onderwijsvrijheid?

-Welke argumenten met betrekking tot de relatie onderzoek-onderwijspraktijk gebruiken voor- en tegenstanders van meer onderwijsvrijheid?

Datum:1 sep 2015 →  Heden
Trefwoorden:Pedagogische vrijheid
Disciplines:Onderwijscurriculum, Onderwijssystemen, Algemene pedagogische en onderwijswetenschappen, Specialistische studies in het onderwijs, Andere pedagogische en onderwijswetenschappen
Project type:PhD project