< Terug naar vorige pagina

Project

oculaire perfusie en de invloed van het glasvocht op neuroretinale pathofysiologie

Dit klinisch doctoraal onderzoek richt zich op het intrigerende gebied van de oculaire bloed circulatie. Het menselijk oog wordt voornamelijk geperfundeerd via takken van de arteria ophthalmica. De belangrijkste takken voor de retina en de oogzenuw zijn respectievelijk de centrale retinale arterie (CRA) en de korte posterieure ciliaire arteriën (SPCA's). De retinale circulatie vloeit voort uit een enkele 'eind-arterie', de CRA, die de binnenste lagen van het netvlies bevoorraadt. Dit zijn voornamelijk de ganglioncellen en hun axonen die samen in de zenuwvezellaag lopen en de oogzenuw vormen wanneer ze het oog verlaten. De SPCAs leveren bloed aan de choroidea die zuurstof levert aan de buitenste lagen van het netvlies en de oogzenuw. De afvoer van de gehele retinale circulatie wordt voorzien door de centrale retinale vene (CRV). Elke hypoperfusie of blokkering van in- of uitstroom heeft verwoestende gevolgen voor het netvlies. Om de retrobulbaire circulatie te bestuderen, is Doppler imaging (CDI) een gevalideerde en niet-invasieve methode. Om de bloedstroom in de choroidea in te schatten, kan de choroidale dikte worden gemeten met optische coherentietomografie (OCT). Om de retinale circulatie te onderzoeken, zijn fluo-angiografie en OCT-angiografie de meest aangewezen beeldvormingstechnieken. Naast deze technische onderzoeken is er ook de observatie van spontane veneuze pulsaties en de meting van de oculaire pulse amplitude (OPA). Velen hebben deze vaatparameters afzonderlijk onderzocht, maar hun wisselwerking en interactie blijft een leeg veld, zowel in gezondheid als in ziekte. Een van de oogziekten die hoofdzakelijk verband houden met neurovasculaire abnormaliteiten is glaucoom.

 

Glaucoma is een neurodegeneratieve aandoening die onomkeerbaar verlies van retinale ganglioncellen veroorzaakt en leidt tot karakteristieke gezichtsveld en oogzenuw afwijkingen. Het is momenteel de tweede voornaamste oorzaak van blindheid. De belangrijkste erkende risicofactor voor de ontwikkeling van glaucoom is een verhoogde intraoculaire druk (IOP), maar sommige patiënten lijken glaucoomachtige schade te ontwikkelen, zelfs bij een normale oogdruk. Deze waarneming leidde tot de vraag voor andere bijdragende factoren in de ontwikkeling van glaucoom. Flammer stelde in 1994 de vasculaire hypothese voor; met name dat veranderde oculaire perfusie zou kunnen bijdragen als een belangrijke risicofactor. Onderzoekers richten zich vooral op de arteriële oculaire perfusie, maar de veneuze tegenhanger lijkt ook een belangrijke invloed te hebben. Bijvoorbeeld, de verschijning van spontane veneuze pulsaties bij de oogzenuw is aanwezig in bijna alle gezonde en slechts bij de helft van glaucomapatiënten. Naast de gewijzigde vascularisatie van de oogzenuw lijken glaucoompatiënten te lijden aan een veranderde regulering van de retinale perfusie en zijn meer geneigd om retinale ader-verstopping (RVO) te ontwikkelen. Naast de vasculaire hypothese bij glaucoom, zijn er ook recente meldingen over patiënten die zich voordoen met gezichtsveldafwijkingen die verband houden met glasvocht tractie aan de oogzenuw. Het glasvocht is een gel-achtige structuur die stevig bevestigd is aan het posterieure netvlies, de oogzenuw en het maculaire gebied. Met veroudering komt een natuurlijk proces van posterieure vitreale loslating (PVD) voor en in sommigen wordt door de tractie de fovea vervormd. Dit leidt tot maculaire ziekte en zelfs vorming van maculaire gaatjes. Deze ziekte wordt intensief bestudeerd en behandelingsopties zoals enzymatische vitreolyse of chirurgische vitrectomie zijn uitvoerig bestudeerd en gedocumenteerd. Er is echter weinig bekend over het effect van gelijktijdige glasvochttractie op de oogzenuw. De oogzenuw morfologie en werking van de ganglioncel-axonen worden mogelijks eveneens door tractie beïnvloed. Daarom, naast de vasculaire hypothese, is het een doel van dit doctoraal onderzoek om de vitreopapillaire interface (VPI) te onderzoeken bij gezonde proefpersonenen en bij glaucoom patiënten.

Onze onderzoeksgroep heeft reeds uitgebreide ervaring in onderzoek naar enzymatische en chirurgische behandeling van vitreomaculaire tractie en zijn complicaties. Dit project breidt dus de horizon uit door te onderzoeken of dezelfde behandelingsmodaliteiten zijn aangewezen ter behandling van vitreopapillaire tractie.

 

Hoewel vooral beschreven als een afzonderlijke ziekte-entiteit, is RVO sterk gelinkt met glaucoom. Zoals gezegd, hebben patiënten met glaucoom een grotere kans om een RVO te ontwikkelen. Verder kan een RVO worden beschouwd als een sterke cardiovasculaire risicofactor die verband houdt met de ontwikkeling van glaucomatous damage. Op zichzelf is RVO de tweede meest voorkomende retinale vaatstoornis. Vooral een centrale retinale ader-occlusie (CRVO) zorgt voor een slechte prognose voor de patiënt. Verstopping van de enige afvoer van de retinale circulatie resulteert in de vorming van retinaal oedeem, neovascularisatie, glasvochtbloedingen en neovasculair glaucoom. Momenteel bestaat de behandeling van deze ziekte uit het bestrijden van de secundaire complicaties. Om een oorzakelijke behandeling te kunnen uitvoeren zal dit doctoraal onderzoek zich eveneens focussen op de ontwikkeling van een robotisch systeem dat retinale endovasculaire chirurgie mogelijk moet maken.

Datum:1 mrt 2014 →  18 sep 2017
Trefwoorden:glaucoma, vitreous, ocular perfusion
Disciplines:Oftalmologie en optometrie
Project type:PhD project