< Terug naar vorige pagina

Project

Moordenaars, hoeren en sodomieten. Stigma en identiteit in de Zuidelijke Nederlanden (1750-1830).

Onderzoekers naar de geschiedenis van het ‘zelf’, van het ‘ik’, benadrukken vaak dat er op dat gebied in de achttiende eeuw heel wat veranderde: er kwam een grotere nadruk op innerlijkheid, stabiliteit, eenheid en zelfcontrole. Dergelijke analyses zijn echter vaak gebaseerd op bronnen van de geletterde elites: wijsgerige traktaten, memoires en dagboeken, romans en tijdschriften. Het doel van mijn proefschrift is te onderzoeken of in de Zuidelijke Nederlanden ook gewone mensen deelnamen aan de nieuwe cultuur van het zelf, en zo ja, hoe dat dan gebeurde.

Om die vraag te beantwoorden sluit ik aan bij de analyses van Friedrich Nietzsche, Michel Foucault en Judith Butler. Zij hebben betoogd dat het zelf niet zozeer door vrijwillige zelfreflectie gevormd werd, maar door machtsmechanismen, en in het bijzonder door de macht van de strafrechtbanken. Het zelf wordt gevormd als een antwoord op de eis dat mensen zichzelf verantwoorden. Ik bouw voort op die inzichten en breid ze uit, door meer aandacht te hebben voor de bredere processen van alledaagse stigmatisering en voor specifiekere historische ontwikkelingen.

Mijn voornaamste bronnen zijn strafdossiers van mensen verdacht van moord, prostitutie, zelfmoord en sodomie voor de rechtbanken die bevoegdheid hadden over Brussel, Antwerpen en Kortrijk tussen 1750 en 1830. Aanvullend bekeek ik ook gratiebrieven uit de tweede helft van de achttiende eeuw. De ondervragingen, verklaringen en rekesten in die bronnen geven toegang tot de interacties tussen magistraten en een brede doorsnede van de bevolking. Mensen van lagere sociale afkomst zijn daarbij bijzonder goed vertegenwoordigd.

Het proefschrift bestaat uit negen hoofdstukken. De eerste twee hoofdstukken staan stil bij de ‘regulering’ van het zelf. In het eerste hoofdstuk betoog ik dat een kneedbaar en sociaal gericht zelf doorheen de hele periode gepromoot werd door familieleden, vrienden en buren van mensen die iets deden dat niet behoorde. In de ideologie van het stafrecht, daarentegen, maakte een idee van een kneedbaar zelf geleidelijk aan plaats voor een meer stabiel en introspectief zelf, dat slechts met moeite kon worden veranderd.

In hoofdstukken drie en vier verleg ik het perspectief naar de technologieën waarmee mensen hun zelf konden veranderen. De eerste technologie is de biecht, die enorm populair bleef. De tweede de ervaring van het strafproces – de ervaring van beschuldiging, ondervraging, bekentenis of ontkennen. Bij beide technologieën ontwaar ik een toenemende nadruk op innerlijkheid en diepte vanaf de late achttiende eeuw.

In hoofdstukken 5 en 6 sta ik stil bij de verklaringen die mensen over zichzelf aflegden; bij de interpretaties die ze aan hun eigen gedrag gaven. Eerst bestudeer ik de verhalen waarin mensen zichzelf als redelijke wezens voorstelden, vervolgens die waarbij ze beweerden dat ze ‘zichzelf niet waren’ tijdens hun misdaad. Hoewel beide interpretaties doorheen de hele periode voorkwamen, stel ik vast dat er steeds meer een nadruk kwam te liggen op een redelijk en verantwoordelijk zelf, dat echter door krankzinnigheid buitenspel kon worden geplaatst.

De laatste twee volwaardige hoofdstukken hebben ten slotte aandacht voor twee belangrijke lijnen in de geschiedenis van het zelf. Hoofdstuk 7 bestudeert het sentimentalisme en de invloed daarvan in de rechtbank en in de samenleving. Ik betoog dat die emotionele cultuur niet alleen een zaak van de middenklasse was, maar ook van de lagere klassen. Het laatste hoofdstuk staat stil bij de ambiguïteit van de opvattingen over menselijke natuur en innerlijke natuur in de strafdossiers. Terwijl de waardering voor de menselijke natuur in het algemeen toenam van de late achttiende eeuw, moest de rechtbank steeds meer aandacht hebben voor de individuele aard van de misdadiger om misdaad te kunnen begrijpen.

Het proefschrift stelt dus vast dat de late achttiende eeuw en de vroege negentiende eeuw gekenmerkt werden door een toenemende nadruk op diepte, innerlijkheid en individualiteit – Nietzsche noemde dat de ‘verinnerlijking van de mens’. Dat was niet alleen een zaak van elites, maar belangde alle mensen aan. Het strafrechtsysteem was een belangrijk instituut dat zorgde voor de verspreiding van modellen van het zelf. De invloed ervan was zeker niet ongecontesteerd, maar bijna niemand kon de nieuwe praktijken van innerlijkheid en stabiliteit volledig negeren.

Datum:1 okt 2013 →  30 sep 2017
Trefwoorden:stigma, self, emotions, eighteenth century, nineteenth century, crime, sexuality, criminal justice, Belgium
Disciplines:Curatoriële en aanverwante studies, Geschiedenis, Andere geschiedenis en archeologie, Kunststudies en -wetenschappen, Artistiek ontwerp, Audiovisuele kunst en digitale media, Erfgoed, Muziek, Theater en voorstelling, Visuele kunsten, Andere kunsten, Productontwikkeling, Studie van de regio's
Project type:PhD project