< Terug naar vorige pagina

Project

Opties voor het vergroenen van intensieve landbouwlandschappen: Integratie van meerdere perspectieven

Intensieve landbouw oefent een grote druk uit op biodiversiteit, door de wijziging, de degradatie, de fragmentatie, en het verlies van natuurlijke ecosystemen. Deze processen zijn de laatste eeuwen sterk versneld omwille van de uitbreiding en intensifiëring van voedselproductiesystemen, en hebben op die manier bijgedragen aan de biodiversiteitscrisis waar de wereld momenteel mee geconfronteerd wordt. De maatschappij is sterk afhankelijk van de diversiteit van organismen en ecosystemen door de vele voordelen die deze leveren in de vorm van ecosysteemdiensten. Tegelijkertijd hebben mensen nood aan het voedsel dat geproduceerd wordt op landbouwgrond door landbouwers die voortdurend trachten om hun eigen levensonderhoud te verbeteren. Overheden en andere instellingen op meerdere niveaus (lokaal, regionaal, nationaal, EU, wereldwijd) ontwikkelen nieuw en wijzigen bestaand beleid met het doel om de negatieve milieu-impact van voedselproductie te beperken en om de socio-economische voordelen van landbouwsystemen te maximaliseren. De complexiteit van de sociale en ecologische systemen waarin de voedselproductiesystemen ingebed zijn bemoeilijkt echter het vinden van oplossingen die de verscheidenheid aan doelstellingen van relevante belanghebbenden optimaliseren.

In dit onderzoek pasten we een sociaal-ecologische benadering toe op plattelandslandschappen voor het identificeren van relevante belanghebbenden, hun respectievelijke doelstellingen, capaciteiten en beperkingen, en de onderlinge afhankelijkheid van deze sociale actoren en de ecologische componenten van agrarische en semi-natuurlijke ecosystemen. We focussen op drie relevante types van actoren: landbouwers, burgers, en de overheid. In vier studies onderzochten we de factoren die de voorkeuren en beslissingen van deze actoren beïnvloeden en de mogelijke gevolgen van diezelfde beslissingen, zoals de impact op sociale relaties, economisch welzijn, en ecologische kwaliteit. Het onderzoek werd toegepast op de case study van appelboomgaarden en halfnatuurlijke graslanden in Vlaanderen, België. Vlaamse appelboomgaarden zijn sterk geconcentreerd in de landelijke regio’s Hageland en Haspengouw, wat dataverzameling en modelleren vergemakkelijkt. De meeste studies rond de ecologische impact van voedselproductie in gematigde regio’s behandelen voornamelijk akkerbouwsystemen. De driedimensionale en meerlagige structuur van quasi-permanente boomgaarden zorgt echter voor een rijker en diverser ecosysteem in vergelijking met akkerland. Er is eveneens een aanzienlijke variatie in beheerintensiteit van boomgaarden, onder meer door het relatief grote aandeel aan biologische fruitteeltbedrijven, wat gedetailleerde evaluatie van de impact van intensivering mogelijk maakt. De selectie van deze case study van appelproductie in Vlaanderen vereenvoudigde ook de ontwikkeling en evaluatie van relevante beleidsscenario’s. Deze scenario’s zijn voornamelijk gebaseerd op het Vlaamse landbouwbeleid (binnen het ruimere kader van het Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, GLB) en meer specifiek op de agro-milieu(klimaat)maatregelen (AMKMs, inclusief beheerovereenkomsten, BO’s) en biologische landbouw. Aangezien zowel de lancering van de Europese Green Deal, en meer specifiek de “Van Boer tot Vork strategie” (Farm To Fork) en “Biodiversiteitsstrategie”, en de hervorming van het GLB na 2020 samenvielen met dit onderzoek, werd er speciaal aandacht besteed aan de doelstellingen en regelgeving opgesteld in deze beleidsplannen.

Eerst onderzochten we de publieke vraag naar de uitvoering van AMKMs/BO’s in appelboomgaarden door middel van een online bevraging met een discreet keuze-experiment. De data werd geanalyseerd met een state-of-the-art hybride keuzemodel gebaseerd op het environmental consciousness framework. De resultaten gaven aan dat burgers landbouwers steunen die AMKMs/BO’s toepassen, maar dat er ook een grote variatie aan voorkeuren voor specifieke maatregelen bestaat, waarbij vooral mechanische onkruidbestrijding en praktijken voor het behoud van bijen geprefereerd worden. Terwijl een milieuvriendelijke attitude een relevante bepalende factor is voor verschillende van deze voorkeuren, bleek dat zowel objectieve als subjectieve kennis weinig invloed hadden. Heterogene voorkeuren en attitudes, in combinatie met eerder beperkte mate van maatschappelijk bewustzijn aangaande de onderzochte praktijken kunnen een uitdaging vormen voor het verkrijgen van maatschappelijke steun voor beleid rond agrarisch natuurbeheer.

Vervolgens werd een optimalisatiemodel ontwikkeld voor het maximaliseren van biodiversiteit, inkomen van de landbouwer, en appelproductie in een synthetisch landschap bestaande uit alle appelboomgaarden van de Hageland en Haspengouw regio’s. Het model is een weergave van de complexe taak voor het vinden van optimale landgebruiksconfiguraties op landschapsniveaus waarmee overheidsactoren continu geconfronteerd worden. Het integreert data van veldobservaties van bijen- en wantsensoorten, boekhoudkundige gegevens van landbouwbedrijven, en marktdata over appelprijzen en vermarkte productievolumes. We selecteerden een reeks beleidsscenario’s waarin de proporties gangbare en biologische boomgaarden en halfnatuurlijke graslanden in het landschap verschillen om te onderzoeken hoe dit de drie doelstellingen kan beïnvloeden (biodiversiteit, inkomen van de landbouwer en appelproductie). Deze doelstellingen werden geëvalueerd met meerdere criteria, wat zorgt voor een genuanceerde beoordeling van de scenario’s. Het conserveren van een aanzienlijk aandeel van het landschap (d.i., 30% van de boomgaarden omzetten naar halfnatuurlijk grasland, sparing) resulteerde in de hoogste biodiversiteitsniveaus en kan tegelijkertijd ook economische voordelen bieden. Het aandeel biologische landbouw had weinig invloed op de biodiversiteit, maar kan verder leiden tot een toename van het inkomen van landbouwers, o.w.v. kleinere productievolumes voor gangbare appels en vervolgens hogere prijzen voor zowel biologische als gangbare producten.

Het doel van de derde studie was om verder inzicht te verwerven in hoe landbouwers hun ecologische, sociale, en institutionele context ervaren in verband met beleid rond agrarisch natuurbeheer, met de focus op biologische landbouw. Eén-op-één interviews met een kleine maar gevarieerde set landbouwers werden op een kwalitatieve manier geanalyseerd, vertrekkende vanuit een geïntegreerd framework van collective action. Dit framework werd bekomen door het combineren van twee complementaire frameworks uit de literatuur, m.n. het Institutional Analysis and Development framework en het Institutional Collective Action framework. Zo onderzochten we hoe landbouwers ecologische, sociale, institutionele, economische, agronomische, persoonlijke en bedrijfsstructurele factoren in rekening brengen tijdens hun beslissingen rond het omschakelen naar, uitvoeren van en voortzetten (of stopzetten) van biologische landbouw. De studie benadrukt het belang van de subjectieve samenwerkingsrisico’s en hun impact op de verwachte baten, de relevantie van onderzoek naar de (afwezigheid van) betrokkenheid van landbouwers in hogere discussieniveaus rond (regels in de) biologische landbouw, en het relatieve belang van en de mogelijke relaties tussen bijkomende uitkomstvariabelen en de effectieve doelstellingsvariabelen. Daarenboven geven de resultaten aan dat de beslissingen voor de omschakeling naar, de uitvoering van, en het al dan niet voortzetten van biologische landbouw telkens door een andere set van factoren beïnvloed worden.

Tot slot werd er, voortbouwend op de resultaten van de voorgaande hoofdstukken, een agent-based model ontwikkeld voor het simuleren van de beslissingen van een populatie landbouwers voor de omschakeling naar biologische landbouw. De beslissingsalgoritmes combineerden de resultaten van een discreet keuze-experiment uit de literatuur met theorie voor het in rekening brengen van institutionele factoren (eigenschappen van de (overheids)contracten) en sociale-netwerkeffecten (invloed van andere landbouwers en sociale normen). We simuleerden meerdere beleidsrelevante scenario’s en evalueerden de impact hiervan op het aantal biologische landbouwers, op de benodigde overheidsbudgetten, en op biodiversiteit, zowel op perceelniveau als op landschapsschaal. De resultaten tonen aan dat toenemende stimuleringsmaatregelen om de omschakeling naar biologische landbouw te verhogen ook leiden tot (aanzienlijke) bijkomende budgettaire kosten. Daarentegen blijkt die (eerder beperkte) toename van biologische landbouw niet te resulteren in substantiële verbeteringen voor biodiversiteit. Dit illustreert dat het belangrijk is voor gelijkaardige modellen om goed uitgewerkte ecologische submodellen te integreren. Netwerkeffecten bleken erg relevant te zijn wanneer landbouwers nauwe sociale banden hadden. Voor deze aspecten is verder onderzoek nodig.

Door het toepassen van meerdere methodes, het integreren van data uit een verscheidenheid aan bronnen, en het gebruik van een multidisciplinaire benadering voor de evaluatie van beleid rond agrarisch natuurbeheer, toonden we aan dat plattelandslandschappen beschouwd moeten worden als complexe adaptieve sociaal-ecologische systemen. Het lijkt passend om het grote aantal connecties binnen en tussen de sociale en ecologische subsystemen expliciet in rekening te brengen, zodat een volledig beeld geschetst kan worden van de impact en effectiviteit van interventies in die systemen. Zulke onderzoeksinspanningen zouden ook aandacht moeten besteden aan de sociale en economische aspecten van beleid rond agrarisch natuurbeheer, welke sterk in verband staan met de ecologische componenten door ecosysteemdiensten en de trade-offs tussen de doelstellingen van heterogene belanghebbenden. In dit onderzoek verkregen we meer inzicht in de verschillen en overeenkomsten van de perspectieven van deze belanghebbenden. Dit is essentieel voor het ontwikkelen van een constructief plan voor het hoognodige verbeteren van de ecologische en socio-economische toestand van intensief beheerde plattelandslandschappen. Zodoende leveren we een aantal richtlijnen voor toekomstig onderzoek en aanbevelingen voor beleidsmakers.

Door het toepassen van meerdere methodes, het integreren van data uit een verscheidenheid aan bronnen, en het gebruik van een multidisciplinaire benadering voor de evaluatie van beleid rond agrarisch natuurbeheer, toonden we aan dat plattelandslandschappen beschouwd moeten worden als complexe adaptieve sociaal-ecologische systemen. Het lijkt passend om het grote aantal connecties binnen en tussen de sociale en ecologische subsystemen expliciet in rekening te brengen, zodat een volledig beeld geschetst kan worden van de impact en effectiviteit van interventies in die systemen. Zulke onderzoeksinspanningen zouden ook aandacht moeten besteden aan de sociale en economische aspecten van beleid rond agrarisch natuurbeheer, welke sterk in verband staan met de ecologische componenten door ecosysteemdiensten en de trade-offs tussen de doelstellingen van heterogene belanghebbenden. In dit onderzoek verkregen we meer inzicht in de verschillen en overeenkomsten van de perspectieven van deze belanghebbenden. Dit is essentieel voor het ontwikkelen van een constructief plan voor het hoognodige verbeteren van de ecologische en socio-economische toestand van intensief beheerde plattelandslandschappen. Zodoende leveren we een aantal richtlijnen voor toekomstig onderzoek en aanbevelingen voor beleidsmakers.

Datum:1 nov 2018 →  2 okt 2023
Trefwoorden:Land sharing versus land sparing, Fruit production, Ecosystem services, Farm economy
Disciplines:Landbouw, land- en landbouwbedrijfsbeheer, Toegepaste economie, Economische ontwikkeling, innovatie, technologische verandering en groei
Project type:PhD project