< Terug naar vorige pagina

Project

Ketencoördinatie en rurale ontwikkeling

In verschillende ontwikkelingslanden zien we dat de manier waarop voedsel geproduceerd en verhandeld wordt, sterk beïnvloed is door hoe voedselketens georganiseerd zijn. Over de welvaartsimplicaties van deze organisatiestructuren voor rurale landbouwgezinnen bestaan echter (nog) geen eensgezinde conclusies. In dit proefschrift bespreken we horizontale en verticale coördinatieprocessen in voedselketens in Senegal en Rwanda en leveren zo bijkomende argumentatie voor drie lacunes in het huidige onderzoeksveld.</>
</> 
Verticale integratie is een wereldwijde trend in verschillende exportketens en zorgt ervoor dat de effecten van tewerkstelling in exportbedrijven belangrijker worden. In de huidige literatuur analyseren empirische studies voornamelijk het gebruik van landbouwcontracten, een intermediaire vorm van verticale coördinatie. Men onderzoekt welke rurale landbouw-gezinnen zulke landbouwcontracten (kunnen) afsluiten en wat de rechtstreekse effecten hiervan zijn. De indirecte effecten van werkgelegenheid in rurale gebieden is op dit moment nog veel minder onderzocht. Deze effecten ontstaan door een complete verticale integratie van de landbouwproductie waarin bedrijven zowel de productie, verwerking als vermarkting organiseren. In hoofdstuk 2 bekijken we de situatie in Senegal en onderzoeken we of een toename van de werkgelegenheid in de tuinbouwexport een effect heeft op de scholings-participatie van kinderen op het platteland. De stijging van export in tuinbouwproducten uit Senegal en de bijhorende verticale integratie heeft tot een explosievegroei van de werkgelegenheid in rurale gebieden geleid. In de verschillende exportbedrijven worden voornamelijk vrouwen tewerkgesteld wat leidde tot een versterkte onderhandelingspositie van de vrouwen in hun huishouden. In onze studie onderzoeken we of deze tewerkstelling en het bijhorend inkomen een causaal effect heeft op de scholingsparticipatie van kinderen in de basisschool. We ontwikkelen eerst een theoretisch model waarin de onderhandelingspositie van de vrouw als endogeen beschouwd wordt. Aan de hand van dit model tonen we aan dat, áls vrouwen een hogere preferentie hebben dan mannen om hun kinderen naar school te sturen, het uiteindelijk effect van de tewerkstelling van de vrouw op de scholingsparticipatie van de kinderen via drie verschillende effecten verloopt: een positief inkomenseffect, een negatief arbeidssubstitutie-effect en een positief emancipatie-effect. Aanvullend op de theorie voeren we een empirisch onderzoek uit, waarin we vinden dat de tewerkstelling van vrouwen in exportbedrijven een positief effect heeft op de scholingsparticipatie vande kinderen. Meerbepaald stijgt de kans dat kinderen op de lagere school zitten met 26% punten als een vrouw werkt in een exportbedrijf; dit effect is van dezelfde grootteorde voor jongens en meisjes. We tonen tenslotte ook aan dat het emanciperend effect van de tewerkstelling van de vrouwen van specifiek belang is voor de scholingsparticipatie van meisjes.</>
</> 
Verder richt de bestaande literatuur zich voornamelijk op moderne ketens zoals de exportsector, sectoren gedomineerd door multinationals en/of de supermarktsector waarbinnen hoogwaardige landbouwproducten verhandeld worden. In de realiteit zien we echter een meer divers en complex netwerk aan ketens dan het typische dichotome onderscheid tussen zogenaamde 'moderne' en 'traditionele' voedselketens laat vermoeden. In hoofdstuk 3 nemen we de tuinbouwsector in Rwanda onder de loep en tonen aan dat er een breed scala aan diverse ketens bestaat. We stellen ook vast dat verschillende ontwikkelingen die worden gedefinieerd alskenmerken van een moderne keten (zoals het creëren van toegevoegde waarde, zich differentiëren met kwaliteitsproducten, verticale coördinatie zoals het gebruik van contracten,) ook plaatsvinden in lokale ketens. </>
</> 
Tenslotte is er binnen de huidige literatuur ruimte voor onderzoek naar de effecten van horizontale coördinatieprocessen binnen voedselketens, zoals de oprichting van professionele landbouwcoöperatieven. Voor de studies die gepresenteerd worden in hoofdstuk 4 en 5 gebruiken we data die we in 2012 verzamelden bij een 400tal rurale gezinnen in Rwanda. Aan de hand van deze data analyseren we de impact van lidmaatschap van een landbouwcoöperatieve op de intensivering van de familiale landbouw, de marktgerichtheid, de omzet en inkomsten uit de landbouw. Het landbouwbeleid in Rwanda is erop gericht om binnen de agrarische sector de kleinschalige, familiale landbouw te intensifiëren en een hogere marktgerichtheid te geven. Coöperatieven krijgen hierbij een belangrijke rol toegedicht als katalysatoren om de vooropgestelde doelen te bereiken.Het is echter weinig bekend of deze coöperatieven effectief de vooropgestelde doelen bereiken. In tegenstelling tot de meeste impactstudies -die slechts één enkele coöperatieve of coöperatieven binnen slechts één subsector in rekening brengen- hebben wij uitdrukkelijk aandacht voor de diversiteit in coöperatieven. De structuur en het management van de coöperatieve helpt ons om de heterogeniteit aan effecten die we voor verschillende coöperatieven vinden uit te leggen. Voor deze studie passen we verschillende econometrische technieken toe en houden we rekening met een mogelijke selectiebias. We combineren een propensity score matching</> methode, waarbij families vergeleken worden naargelang de waarschijnlijkheid dat ze in een coöperatieve zitten, met een proxy variabele</> methode, waarbij we rekening houden met niet-observeerbare persoonlijkheidskenmerken aan de hand van een willingness to pay</> variabele. Onze uiteindelijke resultaten tonen aan dat lidmaatschap van een coöperatieve een positieve impact heeft op verschillende indicatoren. Bijvoorbeeld, lidmaatschap van een coöperatieve verhoogt het aandeel van vermarkte producten met 10 tot 16% punten, verhoogt de besteding aan landbouwmiddelen met 6,000 tot 8,600 RWF, en verhoogt de waarschijnlijkheid dat verbeterdezaden, kunstmest, pesticiden en irrigatietoepassingen worden gebruikt met ongeveer 21 tot 31% punten. We zien ook dat lidmaatschap van een coöperatieve de bruto landbouwinkomsten verhoogt met 37% en het netto landbouwinkomen met 25%, maar deze effecten worden quasi uitsluitend gevonden voor de coöperatieven waarin de individuele verloning naar opbrengst hetminst wordt verstoord. </>
</> 
In hoofdstuk 5 analyseren wezowel de exclusiviteit als de effectiviteit van de landbouwcoöperatieven in Rwanda. Door middel van de propensity score matching</> technieken schatten we de gemiddelde inkomens- en armoedereductie- effecten die kunnen worden toegeschreven aan het lidmaatschap van een coöperatieve. Anders dan in de meeste impactstudies kijken we verder dan de gemiddelde effecten en evalueren we de heterogeniteit binnen de effecten, m.a.w. hetfeit dat de effecten niet voor alle gezinnen hetzelfde zijn. We analyseren hoe de effecten van lidmaatschap in een coöperatieve variëren met verschillende kenmerken van de leden, hun familiaal landbouwsysteem, en degeschatte propensity score</>. We vinden dat voor de leden van een coöperatieve het landbouwinkomen met ongeveer 40 tot 45% stijgt, het totale inkomen met ongeveer 20 tot 25% stijgt en de kans arm te zijn met 10 tot 14% punten daalt. Belangrijk is dat deze effecten het grootst blijkente zijn voor leden met meer landbouwgrond en voor leden in meer afgelegen gebieden. We treffen ook bewijs aan van een negatieve selectie; de grootste effecten worden gevonden voor gezinnen die tegelijkertijd de laagste kans hebben om lid te zijn van een coöperatieve. </>
Datum:1 okt 2009 →  10 mrt 2014
Trefwoorden:food security, Sub-Saharan Africa
Disciplines:Economische ontwikkeling, innovatie, technologische verandering en groei
Project type:PhD project