< Terug naar vorige pagina

Project

Hoop figureren: Een discursieve en retorisch-tropologische analyse van de politiek van de mensheid in de fictie en non-fictie van H. G. Wells.

Deze dissertatie neemt als haar belangrijkste onderzoeksobject het vroege sciencefiction werk van H. G. Wells en vergelijkt dit werk met de wetenschapsjournalistiek van dezelfde auteur rond deze periode (1890-1903) in een poging om een confrontatie te zoeken tussen beide groepen teksten op het niveau van thema, argument, en retorische investering. Samen met het werk van andere auteurs, onder meer William James, Thomas Henry Huxley, en Matthew Arnold, wordt Wells’ werk geplaatst binnen de bredere context van de laat-Victoriaanse debatten rond evolutietheorie, zoals zij gevoerd werden door de intelligentsia in die tijd. Onder hen voelden velen dat er onder druk van Darwins gevaarlijke theorieën een alternatief sociaal, politiek, en ethisch begrip diende geformuleerd te worden om de co-operatieve impuls (of het gebrek daaraan) binnen het mensdier te herdefiniëren. Dit proefschrift toont aan op welke manier Wells in zijn wetenschapsjournalistiek zijn publiek trachtte in te lichten over de veranderingen in het begrip van de biologische principes van het leven naar aanleiding van Darwins werk. Daarbovenop probeerde Wells ook om naar aanleiding van de wetenschappelijke revolutie die de evolutieleer voorstelde, de politieke en sociale gevolgen van deze revolutie in te schatten. Net zoals het werk in wetenschappelijke tijdschriften was Wells in zijn vroege sciencefiction werk bezig met het onderhandelen van de spanning tussen de revolutionaire inzichten van de evolutieleer en de nieuwe ideologische programma’s die uit die leer zouden (moeten) voortspruiten. Zowel in The Island of Doctor Moreau (1896), The War of the Worlds (1898), als in The First Men in the Moon (1901) vindt men pogingen terug van Wells om de verbeelding van zijn publiek in te schakelen om zo voordien onvatbare mogelijkheden te verkennen. Door middel van de creatieve transformatie van evolutionaire ideeën tot fantastische en vaak speelse verhalen, zocht Wells, zo demonstreert deze studie, nieuwe creatieve ruimtes voor het uitdrukken van de complexe spanningsvelden tussen mens en natuur. In tegenstelling tot wat men zou verwachten, resulteerde Wells’ spel met de verbeelding ook in het ondergraven van evolutionaire principes ten voordele van spanning en verhaalstructuur, iets dat niet zo makkelijk begrepen kan worden indien die verhalen net voor vele critici in het verleden net uitblonken door hun getrouwheid aan Darwinistische principes. De menselijke soort, volgens Wells, moest begrepen worden met het idee van de ‘mensheid,’ dat wil zeggen, als een soort verbeelde entiteit die op het eerste zicht een genereuze inclusie suggereert van alles en iedereen, maar die bij een meer nauwkeurige inspectie resulteert tot een diep ideologisch betekenisveld dat bepaalde voorkeuren uitdrukt ten aanzien van ras en gender. De mensheid voor Wells is diep doordrongen met de notie van blanke en mannelijke hegemonie, en haar zogezegd universele karakter wordt gaandeweg onhoudbaar als Wells spreekt over de toekomst van de mensheid en de idealen en principes die daarmee worden geïnsinueerd. Op zijn meest naïeve manier begrepen stelt het idee van ‘de mensheid’ voor om gans de menselijke soort te verenigen in een geheel, bijeengehouden door coöperatieve (samen staan we sterk) en affectieve (we voelen ons verbonden) banden. Bij Wells, echter, zien we dat ‘de mensheid’ begrepen wordt als een retorisch middel om een toekomst aan te kondigen van een heel specifiek soort mensheid, een mensheid die niet allen verenigt maar een soort model voorschrijft – dat van ‘the men of the New Republic’ – dat niet alleen een of ander ideaal type verondersteld, maar ook een vooruitgangsideologie die de toekomst ziet als noodzakelijkerwijs de al dan niet gewelddadige uitsluiting van zij die niet in dat model passen. De conclusie van deze studie suggereert dan ook dat Wells’ werk door de vele interne spanningen, contradicties en ironiseringen een veel gecompliceerdere onderhandeling bevat tussen evolutieleer en menselijke betekenisgeving dan vooraf aangenomen. Door dieper in te gaan op dergelijke momenten in de teksten van Wells levert deze dissertatie een bijdrage aan het beter begrijpen van de geschiedenis van sciencefiction als enerzijds een verbeeldingsact die zich als doel stelt waarheid in gevoel te transformeren en anderzijds, als een performatieve act die gevoel als waarheid tracht in te zetten.

Datum:1 okt 2012 →  30 sep 2016
Trefwoorden:Science, Utopia, Media, Wells, Rhetoric, Technology, Aesthetics, Politics
Disciplines:Talen, Literatuurwetenschappen, Theorie en methodologie van de talenstudies, Theorie en methodologie van de linguïstiek, Theorie en methodologie van de literatuurwetenschappen, Andere linguïstiek en literatuurwetenschappen
Project type:PhD project