< Terug naar vorige pagina

Project

Een geglocaliseerd kinderstripmagazine samenstellen: Corriere dei Piccoli (1908-1923) en TBO (1917-1932)

Dit proefschrift bevindt zich op het snijvlak van comics studies en childhood studies. Het presenteert een transnationale geschiedenis van de twee langst lopende kinderstripmagazines uit Italië en Spanje: Corriere dei Piccoli (CdP) en TBO, gebaseerd op twee concepten: glocalisatie en serialiteit. Hoewel de magazines in respectievelijk 1908 en 1917 ontstonden en verschenen bij uitgevers met sterk uiteenlopende profielen, publiceerden ze allebei internationaal beeld- en tekstmateriaal vermengd met eigen strips, en gebruikten ze daarvoor een nieuw medium dat specifiek op kinderen gericht was. Deze dissertatie onderzoekt dit minder bekende format van het kinderstripmagazine, in minder bestudeerde talen en uit een onderbelichte periode (tot 1932). Overkoepelende thema’s zijn de manier waarop beide magazines zich transnationaal stripmateriaal toe-eigenen en de technieken die ze gebruiken om jonge lezers te edutainen, te verleiden en aan zich te binden. Het eerste deel spitst zich toe op de domesticatie van twee internationale stripmakers (Winsor McCay en Louis Forton) om te duiden welke specifieke genres en seriële vertelvormen voorrang kregen in CdP en TBO. Daarvoor steunt het eerste deel op onderzoek over serialiteit van Matthieu Letourneux, Frank Kelleter, Daniel Stein, Ruth Mayer, en Pérez Torío en Garin Boronat.Terwijl CdP steunde op Amerikaanse seriële (kind)figuren exclusief voor jonge lezers en experimenteerde met doorlopende vertellingen, publiceerde TBO virale gags van Franse of Spaanse stripmakers of avonturenfeuilletons in stripvorm voor lezers van uiteenlopende leeftijden. Het tweede deel van de dissertatie zoomt uit op de weekbladen in hun geheel en onderzoekt de effecten van het format op de lezer. Enerzijds argumenteer ik met Margaret Beetham dat magazines, in tegenstelling tot meer traditionele teksten, open publicaties zijn die de lezer zowel kunnen onderhouden als onderwijzen. Ze gebruiken daartoe vertellingen die visueel én verbaal of serieel zijn, ze bedenken speelse opdrachten en beogen een democratische verhouding met de lezer door de inbreng van het kind te stimuleren en het kind te activeren. Ik verwijs daarbij naar de geschiedenis van de Victoriaanse 'interactieve' boeken met onderzoekster Hannah Field. Anderzijds benader ik de stripmagazines als massaproducten, in navolging van onderzoekers als Christina Meyer, Roger Sabin en Ian Gordon, die het kind in de verhalen en in reclame als consument voorstellen of die de lezer uitnodigen om van zijn vrije tijd gebruik te maken om te consumeren. Glocalisatie en seriële publicatie – de twee grote luiken van deze dissertatie – waren complementaire wapens in de strijd om de trouwe lezer en het consumerende kind. Daarbij besteed ik aandacht aan genderverschillen en vergelijk ik de weekbladen met ander (lees)materiaal voor kinderen van de jaren 1910, 1920 en 1930: van literatuur over schoolboeken en andere magazines tot spelletjes, speelgoed en design. Voor deze vergelijking verwijs ik naar onderzoek over kledingindustrie (Daniel Thomas Cook) en speelgoed (Gary C. Cross). Deze contextualisering binnen producten voor kinderen in het algemeen en de specifieke vergelijking van kinderstripmagazines uit twee landen bieden ons meer inzicht in de complexe en tegenstrijdige doelen die kinderstripmagazines verenigden en de manier waarop ze bijdroegen tot het creëren van een gemeenschap van lezers en consumenten.

Datum:7 dec 2018 →  29 sep 2022
Trefwoorden:comics, children's literature, glocalisation, domestication, consumer culture, commodification, edutainment, loyalisation, seduction
Disciplines:Talen, Literatuurwetenschappen, Theorie en methodologie van de talenstudies, Theorie en methodologie van de linguïstiek, Theorie en methodologie van de literatuurwetenschappen, Andere linguïstiek en literatuurwetenschappen
Project type:PhD project