< Terug naar vorige pagina

Project

Het Bundesverfassungsgericht als hoeder van juridische soevereiniteit in een complexe Europese rechtsorde.

  
De EU-rechtsorde is een complexe rechtsorde. Zij wordt gekenmerkt door interacties tussen haar diverse componenten (EU-recht inde strikte zin, nationale grondwetten en het EVRM). Deze interacties maken de dynamiek uit van de EU-rechtsorde die gekenmerkt wordt door de gelijktijdige gelding van gedeeltelijk overlappende constitutionele teksten. Een bijzondere rol in deze dynamiek is weggelegd voor de grondwettelijke hoven van de lidstaten. Zij zijn niet enkel belast met bescherming van de grondwettelijke soevereiniteit in een louter nationale context. Vaak bevinden ze zich juist op het kruispunt tussen de nationale en de EU-rechtsorde. Ze dienen dan het moeilijke mandaat te vervullen om de nationale grondwettelijke eisen (bijv. van het Grundgesetz/GG) te verzoenen met het beginsel van voorrang van het EU-recht. Soms dienen ze tevens nationale wetgeving die instemt met primair EU-verdragsrecht te toetsen aande nationale grondwet. Grondwettelijke hoven zijn ook rechterlijke instellingen in de zin van het derde lid van artikel 267 VWEU en als zodanigverplicht prejudicieel te verwijzen onder de CILFIT- en Foto-Frost- voorwaarden. Het Duitse Federaal Grondwettelijk Hof, het Bundesverfassungsgericht (BVerfG), is in deze context een van de meest interessante voorbeelden. Sinds Solange I geeft het BVerfG de Europese integratie impulsen met betrekking tot de bescherming van fundamentele rechten (SolangeI en Solange II) en door middel van zijn rechtspraak aangaande het primair verdragsrecht (Maastricht en Lissabon). Het heeft echter zelf nog geen prejudiciële verwijzing doorgevoerd. In een eerste deel van de thesiszal nader worden ingegaan op het niet stellen van prejudiciële vragen door het BVerfG zelf en de rechtspraak van het BVerfG met betrekking tot het niet stellen van prejudiciële vragen door de gewone in laatste instantie zetelende rechter (“Fachgerichte”) onder het perspectief van het recht op de door de wet toegekende rechter (artikel 101, 1 GG en artikel 6, 1 EVRM). Dit deel laat toe de aandacht te vestigen op het voortdurendebelang van Solange II, meer bepaald in de context van het concept van “rechterlijke dialoog”. Aangezien dit deel de bescherming van fundamentele rechten centraal stelt, zal ook het probleem van de plaats van de EVRM-grondrechten in de Duitse rechtsorde, zoals geïnterpreteerd door het EHRM, worden behandeld. In een tweede deel verschuift de focus van de bescherming van fundamentele rechten naar de controle van EU-normen die mogelijk in strijd met het beginsel van toegewezen bevoegdheden zijn aangenomen; de ultra vires-controle, zoals geïntroduceerd door Maastricht en verder uitgewerkt door Lissabon en Honeywell. Lissabon voerde overigens een derde type controle in: de identiteitscontrole. In dit deel wordt de relatie tussen de verschillende toetsingsstandaarden voor EU-recht belicht. Ook wordt de grondslag onderzocht van de ultra vires- en identiteitscontrole in het recht op vrije en gelijke deelname aan verkiezingen voor de Bondsdag (artikel 38 GG). De hypothese luidt dat het democratieconcept van het BVerfG niet geheel is aangepast aan de EU als post-nationale organisatie. In een derde deel wordt de klemtoon verlegd naar de recente rechtspraak van het BVerfG aangaande de verschillende mechanismen, ingevoerd ter bestrijding van de Euro-crisis (EFSF, ESM en VSGC). Deze rechtspraak geeft het BVerfG de gelegenheid zijn principes in verband met de verschillende controles op EU-recht en het democratieprincipe concreet toe te passen. In een vierde deel zal dan beroep worden gedaan op het concept van constitutioneel pluralisme teneinde de EU-rechtspraak van het BVerfG in een kritisch daglicht te stellen. Is de rechtspraak van het BVerfG pluralistisch en zo ja, in welke mate? De hypothese hier komt neer opde relatief pluralistische aard van de rechtspraak van het BVerfG. De woordenschat waarvan het BVerfG zich bedient om de verhouding tussen de verschillende Europese rechtsordes te beschrijven en vorm te geven, getuigt van de ambivalentie tussen openheid naar het Europees recht toe (artikel 23 GG) en constitutioneel protectionisme gestoeld op een traditioneel moderne soevereiniteitsopvatting.

Datum:30 jun 2009 →  18 sep 2018
Trefwoorden:Rights
Disciplines:Rechten, Andere rechten en juridische studies
Project type:PhD project