< Terug naar vorige pagina

Project

Exploitatie van ecologische “Attract and Kill” in de strijd tegen Drosophila suzukii

De Aziatische fruitvlieg Drosophila suzukii oftewel de “suzuki-fruitvlieg” is de voorbije jaren zowel in Europa als de VS uitgegroeid tot het belangrijkste plaaginsect voor zowel steenfruit (kersen) als aardbeien en houtig kleinfruit (frambozen, bramen en andere bessen). Om dit probleem het hoofd te bieden loopt er sinds 2014 het VLAIO Landbouw-traject: “Kennisgebaseerde praktijkoplossingen ter bescherming van de Vlaamse fruitteelt tegen Drosophila suzukii” (VLAIO/LATR-135079). Hierin werd reeds belangrijke kennis over dit invasieve plaaginsect verworven, en werden er diverse praktische beheersmaatregelen onderzocht en uitgetest in de context van de Vlaamse fruitteelt. De meest beloftevolle beheersmaatregelen werden bekomen in het ‘Attract & Kill’ luik, met onder meer de ontdekking van het bestrijdingspotentieel van zogenaamde “dead-end host” planten (=zeer aantrekkelijk voor eileg van D. suzukii, maar geen succesvolle ontwikkeling van de larven in de vruchten).

Voorliggend LA-trajectvoorstel is een uitbreiding op het in 2018 aflopend LATR-135079, met als algemene doel om het (ecologische) ‘Attract & Kill’ (A&K) bestrijdingspotentieel verder te exploiteren en de praktijktoepassing ervan op punt te stellen. 

Het algemene doel van dit project was het exploiteren van het ecologische ‘Attract & Kill’ bestrijdingspotentieel en de toepassingen ervan in de praktijk te optimaliseren. Om dit te bereiken werden onderstaande werkpakketten geformuleerd.

·         WP1: In dit werkpakket willen we de vluchtige componenten van de “dead-end host” planten identificeren, verantwoordelijk voor aantrekking D. suzukii. Alsook het achterhalen van het ‘afdodingsmechanisme’ in deze “dead-end host” planten.

·         WP2: Achterhalen van de beste strategie voor de implementatie van ‘dead-end’ host planten voor de ecologische bestrijding van D. suzukii in fruitplantages.

·         WP3: Verder op punt stellen van de (klassieke) A&K-strategie onafhankelijk van de aanplanting van “dead-end host” planten.

·         WP4: Validatie en demonstratie van de meest beloftevolle A&K beheersingsstrategie(ën) in praktijkpercelen bij pilootbedrijven.

In werkpakket 1 werd onmiddellijk gestart met de identificatie van de volatiele stoffen in Prunus padus.Dit doel werd licht gewijzigd tot het detecteren van de meest aantrekkelijke componenten van een van de belangrijkste waardplanten, de braambes. We zijn erin geslaagd deze te identificeren en hebben deze resultaten gepubliceerd. Na uitgebreid onderzoek naar het afdodingsmechanisme van Prunus padus is er duidelijkheid over het feit dat intacte vruchten noodzakelijk zijn voor de afdoding, en dat het afdodingseffect er enkel is op de eieren/ontluikende larven (en niet op de oudere larvestadia). Verder onderzoek is vereist om te kunnen bepalen of het om een (na eileg) getriggerde biochemische verdedigingsactie gaat (met lokale aanmaak van toxische componenten of (dunne/zelfde densiteit) laag van fysische inkapseling (niet zichtbaar op de CT-scan). 

In werkpakket 2 werden semi-veldproeven uitgevoerd om aan te tonen in hoeverre Prunus padus in staat is de populatie van D. suzukii te onderdrukken in de nabijheid van andere waardplanten. Het doel werd maar beperkt bereikt doordat er relatief kleine aantallen eitjes werden teruggevonden in P. padus. Twee factoren spelen hier een grote rol:

-        de rijpingsfase van P. padus bessen tov de rijpingsfase van de vruchten in de teelt heeft een grote impact op de attractiviteit van P. padus vs de commerciële teeltvruchten.

-         het aantal P. padus bessen tov commerciële teeltvruchten. Er is een overaanbod van P. padus bessen nodig voor het gewenste wegvangeffect. Dit is niet haalbaar in een commerciële fruitperceel, want dit zou te veel kostbare teeltruimte vergen voor P. padus vruchten die niet verkocht kunnen worden.

Het effect van andere potentiële dead-end hostplanten werd ook onderzocht. Het effect was geen van de planten groot genoeg voor toepassing in de praktijk.

In werkpakket 3 zijn er verschillende resultaten geboekt. Er werden nieuwe valmethode ontwikkeld waardoor de retentie en de specificiteit van de vangst kon worden verhoogd. Één van de geïdentificeerde componenten bleek een sleutelcomponent in de samenstelling van een succesvolle lokstof. Verdere implementatie van geïdentificeerde attractieve componenten verbeterden de attractiviteit en de specificiteit van de val. Er werd aldus een beduidend betere monitoringval bekomen. De lokstoffen/vallen bleken echter nog onvoldoende sterk als "stand alone" toepassing in een ‘mass trapping’ strategie. Wel is er potentieel om dit in een geïntegreerde strategie te implementeren, waarbij het de ambitie is om de huidige kalendergebaseerde bespuitingen met chemische gewasbeschermingsmiddelen tegen D. suzukii te verminderen. Om dit verder op punt te stellen is nog bijkomstig onderzoek nodig. 

Doorheen de twee jaar dat het project liep is er voortdurend contact geweest met de sector. Dit door middel van 4 gebruikersgroepen, en maar liefst 31 voordrachten op studiedagen en -avonden in dit tweejarige traject. Door de corona problematiek zijn vele van deze activiteiten in de laatste fase van dit traject tot onze spijt niet fysiek kunnen doorgaan. 

Datum:1 jan 2019 →  31 dec 2020
Trefwoorden:Drosophila suzukii, Spotted Wing Drosophila (SWD), Attract and Kill, geïntegreerde gewasbescherming (IPM), fruitteelt
Disciplines:Gewasbescherming in de tuinbouw
Project type:Samenwerkingsproject
Resultaten:

In werkpakket 1 werd onmiddellijk gestart met de identificatie van de volatiele stoffen in Prunus padus. Dit doel werd licht gewijzigd tot het detecteren van de meest aantrekkelijke componenten van een van de belangrijkste waardplanten, de braambes. We zijn erin geslaagd deze te identificeren en hebben deze resultaten gepubliceerd. Na uitgebreid onderzoek naar het afdodingsmechanisme van Prunus padus is er duidelijkheid over het feit dat intacte vruchten noodzakelijk zijn voor de afdoding, en dat het afdodingseffect er enkel is op de eieren/ontluikende larven (en niet op de oudere larvestadia). Verder onderzoek is vereist om te kunnen bepalen of het om een (na eileg) getriggerde biochemische verdedigingsactie gaat (met lokale aanmaak van toxische componenten of (dunne/zelfde densiteit) laag van fysische inkapseling (niet zichtbaar op de CT-scan). 

In werkpakket 2 werden semi-veldproeven uitgevoerd om aan te tonen in hoeverre Prunus padus in staat is de populatie van D. suzukii te onderdrukken in de nabijheid van andere waardplanten. Het doel werd maar beperkt bereikt doordat er relatief kleine aantallen eitjes werden teruggevonden in P. padus. Twee factoren spelen hier een grote rol:

-        de rijpingsfase van P. padus bessen tov de rijpingsfase van de vruchten in de teelt heeft een grote impact op de attractiviteit van P. padus vs de commerciële teeltvruchten.

-         het aantal P. padus bessen tov commerciële teeltvruchten. Er is een overaanbod van P. padus bessen nodig voor het gewenste wegvangeffect. Dit is niet haalbaar in een commerciële fruitperceel, want dit zou te veel kostbare teeltruimte vergen voor P. padus vruchten die niet verkocht kunnen worden.

Het effect van andere potentiële dead-end hostplanten werd ook onderzocht. Het effect was geen van de planten groot genoeg voor toepassing in de praktijk.

In werkpakket 3 zijn er verschillende resultaten geboekt. Er werden nieuwe valmethode ontwikkeld waardoor de retentie en de specificiteit van de vangst kon worden verhoogd. Één van de geïdentificeerde componenten bleek een sleutelcomponent in de samenstelling van een succesvolle lokstof. Verdere implementatie van geïdentificeerde attractieve componenten verbeterden de attractiviteit en de specificiteit van de val. Er werd aldus een beduidend betere monitoringval bekomen. De lokstoffen/vallen bleken echter nog onvoldoende sterk als "stand alone" toepassing in een ‘mass trapping’ strategie. Wel is er potentieel om dit in een geïntegreerde strategie te implementeren, waarbij het de ambitie is om de huidige kalendergebaseerde bespuitingen met chemische gewasbeschermingsmiddelen tegen D. suzukii te verminderen. Om dit verder op punt te stellen is nog bijkomstig onderzoek nodig. 

Doorheen de twee jaar dat het project liep is er voortdurend contact geweest met de sector. Dit door middel van 4 gebruikersgroepen, en maar liefst 31 voordrachten op studiedagen en -avonden in dit tweejarige traject. Door de corona problematiek zijn vele van deze activiteiten in de laatste fase van dit traject tot onze spijt niet fysiek kunnen doorgaan.