< Terug naar vorige pagina

Project

Duurzaam importeren van verse groenten en fruit uit Senegal

Plattelandsontwikkeling kan een belangrijke welvaartskatalysator zijn voor rurale regio's in Sub-Sahara Afrika, aangezien meer dan 80% van de armen in rurale gebieden woont en hun levensonderhoud ontleent aan een beperkt aantal (landbouw-)activiteiten. Plattelandsontwikkeling – een overkoepelende term voor alle activiteiten, programma's en strategieën die gericht zijn op het verbeteren van het levensonderhoud van rurale gezinnen – omvat zowel agrarische als niet-agrarische ontwikkeling en kan worden ondersteund door zowel marktinterventies op macroschaal en overheidsinterventies op microschaal. In recente strategieën voor plattelandsontwikkeling kunnen vier pijlers onderscheiden worden: de oprichting en ondersteuning van sterke lokale besturen, de ontwikkeling van rurale arbeidsmarkten en onderwijsinstellingen, de introductie van sociale vangnetten en programma's, en de ontwikkeling van veerkrachtige toeleveringsketens. In dit proefschrift concentreer ik me op de laatste drie, en meer specifiek op de veerkrachtige ontwikkeling van hoogwaardige toeleveringsketens, rurale arbeidsmarktontwikkeling, en fertiliteit op het platteland.

In hoofdstuk twee implementeer ik een beschrijvend onderzoek naar de impact van de Covid-19-pandemie op de toeleveringsketen van verse groenten en fruit in Senegal. Ik gebruik handelsstatistieken en primaire data verzameld via online vragenlijsten en telefonische interviews. De resultaten wijzen op grote verschillen in hoe Covid-19 en de hieruit volgende inperkingsmaatregelen de toeleveringsketens hebben verstoord. De moderne exportgerichte toeleveringsketen blijkt beter bestand te zijn tegen de Covid-19 schok dan de traditionele binnenlands gerichte toeleveringsketen. Ik vind dat zowel de moderne als de traditionele toeleveringsketen innoveren om de Covid-19-inperkingsmaatregelen het hoofd te bieden. Hoewel de studie onderhevig is aan enkele beperkingen, brengen de bevindingen nuance in het debat over de veerkracht van het voedselsysteem tegen de pandemie, en hebben ze belangrijke beleids- en onderzoeks-implicaties met betrekking tot internationale handel, sociale veiligheidsmaatregelen en voedselzekerheid.

In hoofdstuk drie beoordeel ik conceptueel en empirisch de directe en indirecte welvaartseffecten van loonarbeid in verschillende sectoren op het Senegalese platteland. Ik maak gebruik van paneldata en “fixed effects” en “first-difference” regressies. Ik vind dat deelname aan loonarbeid het gezinsinkomen per persoon met 143% verhoogt en armoede, de armoedekloof en voedselonzekerheid met respectievelijk 63%, 89% en 48% vermindert. Terwijl het directe inkomenseffect groter is voor loonarbeid in de niet-landbouwsector en voor contractuele loonarbeid, zijn de indirecte inkomenseffecten (door een verhoging van het inkomen uit zelfstandige activiteiten)  meer uitgesproken wanneer men werkt in de landbouwsector of met een tijdelijk contract. De resultaten impliceren dat het creëren van werkgelegenheid in loondienst belangrijk is voor plattelandsontwikkeling, dat loonwerk in de landbouw kan leiden tot multiplicatoreffecten, en dat er synergiën bestaan tussen grootschalige en kleinschalige landbouw.

In hoofdstuk vier gebruik ik een keuze experiment om de voorkeuren van koppels met betrekking tot fertiliteit (het aantal kinderen in een gezin) en opvoeding (het onderwijs, de voeding en de gezondheidszorg van de kinderen) te onderzoeken. De steekproef bestaat uit gehuwde koppels die op het platteland van Senegal en Oeganda wonen. Het experiment is eerst met beide echtgenoten afzonderlijk uitgevoerd, waarna het herhaald is met de echtgenoten tezamen. Hierdoor ben ik in staat onderscheid te maken tussen individuele en huishoudelijke keuzes, de voorkeuren van echtgenoten te analyseren met betrekking tot fertiliteit en de opvoeding van kinderen, en een coëfficiënt rond onderhandelingskracht te berekenen. De resultaten laten zien dat de assumpties van het unitaire huishoudmodel en de gewoonte van traditionele, op enquêtes gebaseerde, dataverzamelingen om één representatief lid van het gezin te interviewen, op een bedachtzame manier moeten worden gebruikt en met grotere voorzichtigheid moeten worden geïnterpreteerd. Bovendien vind ik dat een representatieve mix van echtgenoten geen substituut is voor keuzes die op het niveau van het huishouden worden genomen. De resultaten laten zien dat de preferenties van koppels over fertiliteit en opvoeding heel land-specifiek zijn. Deze studie laat het belang zien van het overwegen van de adequate besluitvormingseenheid bij het ontwerpen van gezinsplanning en andere sociale programma's, en van een land- of regio-specifieke aanpak te gebruiken.

In hoofdstuk vijf gebruik ik dezelfde experimentele data verzameld in rurale gebieden in Senegal en Oeganda, om de kennis over preferenties met betrekking tot fertiliteit en opvoeding, en het bestaan van een kwantiteit-kwaliteitsverhouding tussen het aantal kinderen en de kwaliteit van de opvoeding, te vergroten. Ik neem drie sociaaleconomische factoren van fertiliteit mee in de analyse: het opleidingsniveau van de respondent, het armoedeniveau van het huishouden en het al dan niet polygaam zijn van de relatie. De resultaten laten zien dat rurale gezinnen de voorkeur geven aan veel kinderen, maar dat niet-arme en monogame respondenten een lagere voorkeur hebben voor veel kinderen dan arme en polygame respondenten. Ik vind dat de afweging tussen kwantiteit en kwaliteit een tweezijdig verhaal is. Enerzijds bevestigen de resultaten het bestaan van een afweging tussen de meeste kwaliteitskenmerken en het aantal kinderen. Aan de andere kant zijn kwantiteit en kwaliteit complementair wanneer alle kinderen in het huishouden een diploma secundair onderwijs kunnen behalen. De resultaten impliceren dat programma's voor gezinsplanning hun momenteel beperkte focus op anticonceptie moeten verbreden, en dat deze zich meer specifiek zouden moeten richten op mensen met lage vruchtbaarheidsvoorkeuren. Dit zou hun effectiviteit verbeteren.

Dit proefschrift laat zien dat een geïntegreerde benadering van plattelandsontwikkeling zowel marktinterventies op macroschaal als overheidsinterventies op microschaal moet omvatten. Ten eerste zijn marktinterventies op macroschaal nodig om de algemene economische groei en de uitbreiding van de rurale arbeidsmarkten te stimuleren. Deze interventies moeten specifiek gericht zijn op rurale gebieden, de landbouwsector en ongeschoolde arbeidskrachten om de inclusie van de meest arme huishoudens te optimaliseren. Ten tweede, als de bevolkingsgroei op het platteland de komende decennia drastisch moet worden verminderd in SSA - wat een zeer noodzakelijke voorwaarde is opdat economische groei kan bijdragen aan plattelandsontwikkeling - zijn goed gerichte en goed gedefinieerde overheidsinterventies op microschaal.

Datum:2 okt 2015 →  26 apr 2022
Trefwoorden:Supply chain analysis, Sustainability, Panel data
Disciplines:Landbouw, land- en landbouwbedrijfsbeheer, Toegepaste economie, Economische ontwikkeling, innovatie, technologische verandering en groei
Project type:PhD project