< Terug naar vorige pagina

Project

De rol van constitutionele tradities van de lidstaten in de rechterlijke toepassing van het EU-recht. Is er plaats voor constitutioneel pluralisme binnen de Europese Unie?

De centrale doelstelling van dit proefschrift bestaat erin om een onderbouwd en coherent normatief kader te ontwikkelen waarop het Hof van Justitie van de Europese Unie kan steunen bij de beoordeling van geschillen waarin argumenten gebaseerd op nationale identiteit worden aangevoerd. Het kader dat dit proefschrift naar voor schuift tracht in essentie een antwoord te formuleren op de volgende twee fundamentele vragen: (1) hoe kan het Hof van Justitie weten of een identiteitsargument enige impact dient te hebben op zijn besluitvorming, en (2) op welke manier kan het Hofdesgevallend het best respect betonen voor het identiteitsaspect in kwestie?

Deel I van dit proefschrift is gewijd aan de eerste van de twee voormelde vragen. Het tracht het Hof van Justitie de instrumenten in handen te geven om te kunnen bepalen of een nationale norm waarvan wordt beweerd dat die uitdrukking geeft aan de nationale identiteit van eenlidstaat wel degelijk het respect van de Unie verdient. Deel I bestaat uit vier hoofdstukken. Een eerste hoofdstuk toont aan dat het EU-Verdrageen juridische verplichting oplegt aan de Europese instellingen, met inbegrip van de rechterlijke macht, om nationale identiteit met respect tebejegenen. Vervolgens verdedigt een tweede hoofdstuk de stelling dat die juridische verplichting steun vindt in morele overwegingen, en dat dielaatste het Hof zouden moeten leiden in zijn interpretatie van het betrokken verdragsartikel. Een derde hoofdstuk geeft bovendien aan dat diezelfde morele overwegingen ook in andere verdragsbepalingen worden weerspiegeld dan de zogenaamde identiteitsclausule, maar dat ze tegelijk ook in conflict dreigen te komen met verdragsbepalingen die eerder gericht zijn op Europese integratie. De stelling die in dit proefschrift centraalstaat is dat er, in een multinationale politieke gemeenschap zoals de EU, compromissen nodig zijn tussen respect voor nationale identiteit, enerzijds, en politieke en juridische integratie, anderzijds. Voortbouwend op de theoretische basis gelegd in die drie eerste hoofdstukken doet eenvierde hoofdstuk tot slot enkele aanbevelingen over de manier waarop het Hof de bewoordingen van de identiteitsclausule zou moeten lezen. Dit hoofdstuk maakt meer bepaald duidelijk hoe het Hof kan verifiëren of een specifieke nationale norm binnen de sfeer van de identiteitsclausule valt en, zo ja, wat het dan betekent om te zeggen dat het Hof die norm dient te respecteren.

In Deel II verschuift de aandacht dan naar detweede cruciale vraag die in dit proefschrift wordt behandeld: op welkemanier moet het Hof van Justitie respect betonen voor nationale normen die uitdrukking geven aan nationale identiteit? Deel II schuift een reeks besluitvormingsmethoden naar voren die het Hof zouden kunnen helpen het optimale evenwicht te vinden tussen Europese integratie en ruimte voornationale identiteit. In tegenstelling tot wat zou kunnen worden verwacht, maakt een concrete afweging van alle specifieke omstandigheden van de zaak geen deel uit van de voorgestelde rechterlijke besluitvormingsmethoden. Dit proefschrift verdedigt daarentegen de stelling dat meer geformaliseerde technieken, die de beoordelingsmarge van het Hof sterker beperken (bv. categorisering, een gestructureerde proportionaliteitstoets endoctrines van wetgevende interpretatie), een betere garantie bieden op een werkelijk evenwichtige beslechting van identiteitsgeschillen. De implicaties van deze theoretische stelling worden tastbaar gemaakt in de uitgebreide rechtspraakanalyse die in Deel II wordt uitgewerkt. Het is in dat verband belangrijk te vermelden dat in deze rechtspraakanalyse een onderscheid wordt gemaakt tussen zaken waarin de Europese wetgever niet heeft opgetreden in het betreffende rechtsdomein, en zaken waarin er wel een relevante wetgevende tussenkomst is geweest. Het werd wenselijk geacht om procedures waarin de nationale identiteit van een lidstaat wordt ingeroepen tegen een norm van secundair (eerder dan primair) EU-recht afzonderlijk te behandelen, aangezien een grondige studie ervan niet alleeneen antwoord vergt op de vraag naar de optimale mix van integratie en respect voor nationale identiteit, maar ook op de vraag naar de juiste verhouding tussen het Hof van Justitie en de Europese wetgever.
Datum:1 okt 2009 →  30 sep 2013
Trefwoorden:Constitutional traditions, EU-law
Disciplines:Rechten, Andere rechten en juridische studies
Project type:PhD project