< Terug naar vorige pagina

Project

De oorsprong, ontwikkeling en standaardisering van de middeleeuwse historia in de Lage Landen (10de-14de eeuw): een bijdrage tot de herpositionering van het gregoriaans in de Oude Muziek.

1 Een uitdaging voor de Oude Muziek (middeleeuwen eind Ancien Régime) Traditioneel wordt het gregoriaans beschouwd als een repertoire dat ontstond in de Karolingische en Ottoonse periode en min of meer ongewijzigd werd overgeleverd doorheen de volgende eeuwen. De positie van het gregoriaans binnen de Oude Muziek valt met andere woorden volgens dit traditionele beeld samen met het zogenaamde vieux fonds-repertoire (tot ca. 1000). Nochtans gaf de voortdurende toevoeging van nieuwe feesten aan de liturgische kalender vanaf de 10de eeuw aanleiding tot het componeren van nieuwe belangrijke gregoriaanse gezangen (dus niet enkel polyfonie), in genres als de hymne, prosula, sequens, trope en officiegezangen (historiae). Als belangrijke voorbeelden kunnen Gottschalks sequens voor het feest van de Divisio apostolorum (11de eeuw), de historia Regali natus voor de heiligverklaring van Karel de Grote (12de eeuw), en Fernando de Talaveras historia voor de bevrijding van Granada in 1492 worden genoemd. Het componeren van nieuwe historiae bleef zelfs doorgaan tot in de 17de eeuw. Het ontstaan van deze nieuwe gregoriaanse genres ondermijnt bijgevolg het hoger vermelde traditionele beeld van het gregoriaans. Het resultaat is dat de muziekgeschiedschrijving een vertekend beeld geeft van de liturgische muziek tijdens het Ancien Régime (middeleeuwen en renaissance in het bijzonder): ze legt bijzonder sterk de nadruk op de polyfonie, maar negeert vrijwel volledig de latere ontwikkelingen in de monofone zang, evenals de vernieuwing, kwaliteit en kwantiteit van specifieke genres. Het rechttrekken van deze verhouding tussen monofonie en polyfonie binnen de Oude Muziek plaatst musicologen voor een belangrijke uitdaging. De historia biedt het ideale materiaal om deze uitdaging aan te gaan. Ze is het belangrijkste genre van nieuw gregoriaans in de Lage Landen, en mag worden beschouwd als het meest representatieve genre van liturgische monodie, dankzij de ruime Europese verspreiding, de kwaliteit en de kwantiteit van de bewaard gebleven muziek. Het huidige onderzoeksproject zal aantonen dat het belang, de productie en de Europese uitstraling van de historiae in de Lage Landen in het toenmalige muziekleven een plaats innamen die vergelijkbaar is met die van de latere renaissancepolyfonie. Om deze uitdaging tot een bevredigend resultaat te brengen volstaan de traditionele analysemethoden niet. Voor een volledig muzikaal begrip van de historiae hanteert dit project dan ook complementaire en innovatieve methodologieën die zullen bijdragen tot een vernieuwde en integrale visie op de analyse en de historiografie van de Oude Muziek. 2 De studie van historiae De term historia duidt een liturgisch officie aan, ter ere van een heilige of een ander liturgisch feest, zoals dat voor de Drievuldigheid of Sacramentsdag. In het verloop van een dergelijk officie vormen de lezingen (in de metten) en de antifonen en responsoria een narratief geheel, gesteld in proza of poëzie. Tussen de 10de en de 14de eeuw ontwikkelden componisten procedures en technieken die geleidelijk aan karakteristiek werden voor het genre, zoals het gebruik van specifieke types van rijm, vers en metrum, een striktere modale organisatie en specifieke melodische doelnoten. Vanaf de 10de eeuw ligt het kerngebied van de compositie van historiae in Noord-Frankrijk en de Lage Landen (inclusief Luik). Muziekhistorisch zijn deze historiae om vele redenen belangrijk. Ze behoren tot de vroegste composities die op betrouwbare basis gedateerd en aan een componist toegeschreven kunnen worden. Een significant aantal composities uit de Lage Landen raakten over heel Europa verspreid (de historia voor de Drievuldigheid van bisschop Stephanus van Luik, historiae voor Sacramentsdag, de heiligen Servaas, Lieven en Maternus). Van de middeleeuwse genres was de historia ongetwijfeld het meest uitvoerige (een gemiddelde historia omvat zon 40 tot 50 gezangen) en het genre met de grootste productie. Liturgische handschriften en archivalische bronnen bevestigen de hoge artistieke kwaliteit van de historiae (zoals de vroege historiae uit Gent, Luik, Echternach en Maastricht) en de continuïteit in productie van de 10de tot minstens de 17de eeuw (bv. de late historia voor de H. Bavo in Haarlem/Gent). Deze bronnen bleven bovendien in groten getale bewaard: voorbereidend onderzoek voor dit project leverde tot dusver een lijst op van meer dan 250 antifonaria (de belangrijkste bron voor historiae) uit de Lage Landen. Naarmate de productie toenam, werd het genre ten slotte becommentarieerd door belangrijke liturgisten (Durandus van Mende, 13de eeuw; Radulphus de Rivo, 1403). Ondanks zijn rijkdom en belang, ontbreekt het de historia niet enkel aan een plaats in de ruimere muziekgeschiedenis, maar ook binnen de geschiedenis van het gregoriaans en de Lage Landen. Audas studie over het werk van Stephanus van Luik (1923) is verouderd, en andere onderzoekers bestudeerden vaak enkel individuele historiae. Terwijl de belangrijkste gregoriaanse onderzoekers gewerkt hebben op historiae uit Duitsland (Hiley, Hankeln), Engeland (Hughes) en Frankrijk (Goudesenne), of van individuele componisten (Chartier over Hucbald), werd de bijdrage van de Lage Landen nog niet systematisch bestudeerd (Hagghs werk over de heiligenofficies in Gent is een zeldzame uitzondering). Cantus Planus, de gregoriaanse onderzoeksgroep van de International Musicological Society (IMS), heeft onder de naam Historiae een reeks kritische studies en edities opgestart, die in belangrijke mate het onderzoek zal stimuleren. Historiae uit de Lage Landen zijn echter in deze reeks niet vertegenwoordigd. Hoewel de internationale belangstelling voor de historiae dus toeneemt, worden het genre en zijn bronnen in de Lage Landen ten onrechte verwaarloosd. Daarom onderneemt het voorliggendeonderzoeksproject een gedetailleerde studie over de oorsprong, ontwikkeling en standaardisering van de historia in de Lage Landen. 3 Methodologie Gelet op de bijzonder omvangrijke dimensies van het volledige repertoire, is ervoor gekozen om te werken met vier case-studies die representatief zijn voor de chronologische en geografische evolutie van het genre. Omdat een aantal van de vroegste historiae in de Lage Landen werd gecomponeerd en de compositie van historiae een onbetwiste piek bereikte tussen de 10de en de 14de eeuw, zorgen deze elementen voor de geografische en chronologische afbakening. De focus van de vier case-studies ligt dan ook op deze vroegste, vormende en vruchtbaarste periode van het genre in de Lage Landen (na de 14de eeuw waren de meeste historiae contrafacten, parodieën of compilaties van oudere gezangen). Bovendien zijn de vier studies gekozen in functie van de verschillende types van gemeenschappen en instellingen, met hun respectievelijke sociologische achtergronden en relaties tot (politieke) macht en invloed. Om de positie, bijdrage en invloed van de historiae van de Lage Landen in een Europese context duidelijk zichtbaar te maken, wordt het genre benaderd vanuit een comparatieve invalshoek. De ontwikkeling van historiae is immers niet enkel een lokaal fenomeen, wat noopt tot een vergelijking van de ontwikkeling in de Lage Landen met die van andere Europese regios, in het bijzonder de omliggende landen. Verder zal de analyse van de geselecteerde historiae volledig gebruik maken van de bestaande methodes die tot dusver werden ontwikkeld, zoals enerzijds de tekstuele analyse van metrum, ritme en afhankelijkheid van Latijnse vitae en andere hagiografische teksten, en anderzijds de muzikale analyse van modale ordening en melodische constructie. Zoals hoger vermeld, noopt het onderzoek evenwel ook tot de introductie van nieuwe methodologieën, complementair aan de bestaande. Meer in het bijzonder is een nieuwe benadering van de volgende drie parameters nodig: modaliteit, de noties genre en stijl, en de invulling van muzikale context. In de eerste plaats is de modale vormgeving van de historiae het resultaat van de beslissing van een componist, niet van een geleidelijk evoluerende traditie, zoals het geval was in het vieux fonds. Een analyse van historiae die anachronismen wil vermijden moet rekening houden met een dergelijke cruciale evolutie in de muzikale cultuur, aangezien deze een nieuw licht werpt op de oudere historiografie van gregoriaanse dialecten (zoals de Oost- en West-Frankische varianten) en hervormingen (zoals de cisterciënzer hervorming van de zang). Ten tweede leidden de toenemende standaardisering van het genre en het hieruit voortvloeiende nieuwe gebruik van melodie en modaliteit tot een nieuwe muzikale stijl in de historia. Deze heeft kenmerken gemeen met andere genres die een gelijkaardige standaardisering doormaakten, zoalsde sequens en de hymne. Omdat nieuwe sequenzen en hymnen noodzakelijk waren voor een nieuwe feest, werden ze vaak samen met de historia gecomponeerd, in een verwante stijl. De studie van het standaardiseringsproces zal daarom onderscheid moeten maken tussen genrespecifieke kenmerken die behouden bleven, en stilistische kenmerken gemeenschappelijk aan historiae, sequenzen en hymnen in de nieuwe stijl. In de derde plaats vergt het volledige begrip van een historia een inschatting van de historische en de culturele context waarin ze functioneerde. Meer concreet zal dit project de uitvoeringscontext van de historiae nagaan: de gezangen werden niet enkel gezongen in de eigenlijke (primaire) setting van het getijdengebed, maar ook tijdens de secundaire setting van processies en herdenkingen. Deze secundaire settings vereisten een bewuste selectie van gezangen, met selectieve herhaling als resultaat. Een dergelijk gebruik van de historiae scherpte het burgerlijke en religieuze bewustzijn aan, en droeg bij tot het identiteitsbesef van een gemeenschap.
Datum:1 okt 2008 →  30 sep 2011
Trefwoorden:Gregorian, Early music
Disciplines:Kunststudies en -wetenschappen