< Terug naar vorige pagina

Project

De ontwikkeling van small clauses in het Engels: constructionele groei en neergang

Deze studie onderzoekt de ontwikkeling van de Engelse ‘Secondary Predicate Construction’, tegen de achtergrond van huidige opvattingen over taalverandering. Een Secondary Predicate Construction, of SPC, bestaat uit een werkwoord, een noun phrase (NP), en een Xphrase (XP). De NP en XP hebben een predikatieve relatie, en verhouden zich zoals een onderwerp en een predikaat in een naamwoordelijk gezegde. In (1a) bijvoorbeeld, bevat consider him handsome een werkwoord (consider), een NP (him), en een XP (het adjectief handsome), waarbij handsome een eigenschap uitdrukt van him. Op eenzelfde manier bevat makes it difficult in (1b) een Werkwoord-NP-XP configuratie en drukt een onderwerp-predikaat relatie uit tussen it en difficult.

 

  a.           He’s not exactly Douglas Fairbanks, but some might consider him handsome.

(BNC, 1991)

            b.         The massive destructiveness of nuclear weapons makes it very difficult to

justify them as ‘effective’ weapons in this sense. (BNC, 1986)

 

Hoewel de predikatieve relatie niet noodzakelijk dient te worden gesignaleerd door een functiewoord, zoals in (1) hierboven, kan het ook expliciet gemarkeerd worden door een inleidende as (2a), to be (2b), of for (2c). Kortom, de Engelse SPC omvat vier ‘SPC subtypes’, die respectievelijk beschreven worden als zero-SPCs (met ‘zero’-markers), as-SPCs, to be-SPCs, en for-SPCs.

 

  a.           They see him as a possibility for the future. (BNC, 1992)

b.           Most of us have rather too much faith in the high tech ability of these smart

cards, and imagine them to be capable of more than they are. (BNC, 1992)

c.           Roirbak had mistaken her for another boy.  (BNC, 1991)

 

De vier SPC subtypes zijn functioneel gerelateerde constructies met deels verschillende en deels overlappende distributies. Daarenboven heeft hun hoeveelheid overlap een ontwikkeling gekend in de loop der jaren. Deze studie geeft een diachroon, corpus-gebaseerd overzicht van de SPCs vanaf Oud Engels (OE) tot Laat-Modern Engels (LModE), met een analyse van hun geschiedenis en van de oorzaken van verandering in hun verschillende distributies. Door de respectievelijke ontwikkelingen in de zero-SPCs, as-SPCs, to be-SPCs, en for-SPCs te contrasteren en te vergelijken, wordt ook aandacht besteed aan de mechanismes van taalverandering binnen een breed functioneel domein. Deze overkoepelende doelstelling omvat drie specifiekere onderzoeksvragen, waarbij elke vraag de andere inleidt.

In eerste instantie breng ik de ontwikkelingen van de individuele SPC subtypes in kaart en bepaal ik hun onderliggende mechanismes. Voor elke SPC identificeer ik de werkwoorden waarmee de constructie kan voorkomen en beschrijf ik de veranderingen die gebeuren met betrekking tot deze groep van werkwoorden (in termen van token en type frequentie) tijdens verscheidene fases van zijn ontwikkeling. Werkwoord-SPC combinaties zijn niet constant gebleven in de loop van de jaren: sommige zijn in onbruik geraakt (bv. de zero-SPC met mistake in (3a) of de for-SPC met reckon in (3b)). Daartegenover zijn sommige structuren nieuw geïntroduceerd, zoals de as-SPC met regard in (4).

 

  a.           Let them (...) mistake me wanton. (1589, OED)

b.           I reckon for nothing the researches of a Coyer. (1764, OED)

                Many pop stars still regarded a racehorse as the ultimate status symbol.

(2005, OED)

 

Voor elk SPC subtype beschrijf ik daarnaast de veranderingen in de combinatorische mogelijkheden in de XP slot (die gekenmerkt wordt door meerdere formele realisaties), in de volgorde van de formele componenten Werkwoord-NP-XP, en ontwikkelingen in de semantiek van de SPC’s. Na de ontwikkeling en de distributie van de verschillende SPC subtypes te hebben beschreven, onderzoek ik verder de verscheidene mechanismes die ten grondslag liggen aan de verschuivende distributies. De mechanismes kunnen beperkt zijn tot één SPC subtype, maar ze kunnen ook voortkomen uit interacties met andere SPC’s. Met andere woorden, groei in één SPC subtype kan resulteren uit constructie-interne ontwikkelingen die dat bepaalde subtype treffen, maar kan ook het gevolg zijn van invloed van andere functioneel gerelateerde SPC’s. Een voorbeeld van het eerste is bijvoorbeeld het geval in de zero-SPC, waar make een mentale betekenis ontwikkeld heeft (bv. Whom makest tow þe? ‘Whom do you make yourself?’) door analogie met mentale hold (bv. He held it impossible that …). Daarentegen kan analogie ook opereren over verschillende SPC subtypes heen: in Hoofdstuk 7 wordt aangetoond dat de as-SPC delen van de distributie van de zero-SPC heeft gekopieerd op basis van analogie, waarbij een aantal cognitiewerkwoorden overgenomen worden zoals understand, conceive, approve, of know, die reeds goed ingeburgerd waren bij de zero-SPC. Gezien de functionele samenhang tussen de verschillende SPC subtypes, gaat er specifiek aandacht naar deze constructie-externe mechanismes, aangezien ze een nuttig diagnostisch middel zijn om mogelijke interacties op te sporen tussen de SPC subtypes.

            De eerste doelstelling leidt de tweede in, die focust op het belang van de resultaten van de descriptieve analyses voor de bredere theoretische discussie over mechanismes van taalverandering. Concreet stel ik de gevestigde visie (Bolinger, 1977; Goldberg, 1995; Nuyts & Byloo, 2015) in vraag die stelt dat functioneel gerelateerde constructies die in competitie zijn onvermijdelijk resulteren in een scenario waarbij de ene constructie de andere vervangt (‘substitutie’), of waarbij beide constructies hun eigen functionele niche vinden (‘functionele differentiatie’). Hoewel zo’n idee succesvol gebleken is om sommige ontwikkelingen te duiden in voorgaande studies, argumenteer ik dat het niet de complexe evolutie van de SPC kan verklaren. In plaats daarvan verwijs ik naar de hypothese van De Smet et al. (submitted) die een scenario van ‘attractie’ voorstelt tussen twee of meer functioneel gelijkende constructies. In zo’n attractieproces ontwikkelen constructies standaard meer, in plaats van minder, overlap, omdat de taalgebruik hun gemeenschappelijke kenmerken herkent en bijgevolg gemakkelijker kenmerken van de ene constructie naar de andere overdraagt. De resterende uitdaging is dan om een verklaring te bieden voor persisterende verschillende tussen de constructies, aangezien die niet kunnen toegeschreven worden aan substitutie of differentiatie. Het wordt aangetoond dat de verklaring voor zulke blijvende verschillen vaak gezocht kan worden in de individuele geschiedenissen van de constructies en hun relaties met hun bronconstructies, die een trekkende, of ‘ankerende’ kracht kunnen uitoefenen op de latere distributies van de constructies. Aangezien de SPC niet alleen twee, maar vier gerelateerde constructies omvat, vormt het een ideale kandidaat om deze hypotheses te testen en kan het dienen om onze kennis van taalverandering uit te breiden.

            Tenslotte is deze studie gesitueerd in het cognitief-functionele kader van Constructiegrammatica. Een derde doelstelling is daarom om te reflecteren over de belangrijkste voor- en nadelen van Constructiegrammatica voor een studie over de SPC. Met zijn simultane focus op vorm en functie en zijn (meer recente) nadruk op Diachrone Constructiegrammatica (Traugott, 2008c; Fried, 2009; Trousdale, 2012; Traugott & Trousdale, 2013; Barðdal & Gildea, 2015), biedt Constructiegrammatica een ideale achtergrond om de complexe ontwikkelingen te ontwarren van de vier formeel en functioneel gerelateerde SPC’s. Niettegenstaande, aangezien dit framework voornamelijk toegespitst was op redelijk concrete constructies in het verleden, zoals, onder andere, de let alone-constructie (Fillmore et al., 1988), de way-constructie (Israel, 1996), of de size noun-constructie (Brems, 2010), vormt het een uitdaging om het toe te passen op zeer abstracte constructies zoals de SPC, dat bestaat uit een verscheidenheid aan formeel en functioneel gerelateerde subtypes. In het bijzonder twee aspecten van Constructiegrammatica vergen verdere aandacht. Het eerste betreft de vraag welk niveau van abstractie kan of moet geponeerd worden voor een constructie. Volgens Constructiegrammatici kunnen constructies opgeslagen worden op verschillende niveaus van schematiciteit (of, abstractie) en kunnen ze redundant opgeslagen worden. Het volgt daaruit dat de taalkundige een bepaald niveau van schematiciteit moet selecteren voor onderzoek, maar hoe dit moet gebeuren, of welke onderliggende criteria deze beslissing bepalen, is niet vermeld in de literatuur. Ik argumenteer dat dit topic zelfs niet gezien werd als problematisch tot voor kort, maar dat het ernstige repercussies kan hebben voor hoe de onderzoeker de constructie benadert. Een tweede problematisch aspect betreft het feit dat relaties binnen constructies, of ‘verticale/intra-constructionele relaties’, vaak voorrang krijgen over relaties tussen constructies, of ‘horizontale/inter-constructionele relaties’. Bijgevolg kunnen mogelijke constructie-externe bronnen van invloed op de ontwikkeling van een constructie gemakkelijk over het hoofd gezien worden, wat kan leiden tot een onvolledig overzicht van de diachronie van een constructie. De bevindingen van de huidige studie dragen bij tot deze discussies, en tot de evaluatie van Constructiegrammatica als een theoretisch kader voor het bestuderen van abstracte patronen.

            Deze dissertatie is als volgt gestructureerd. In een eerste deel (Hoofdstukken 1 tot 5), beschrijf ik de nodige theoretische en methodologische achtergrond van de studie. Het tweede deel (Hoofdstukken 6 tot 9) geeft de resultaten van de corpus analyses weer, wat neerkomt op een beschrijving van de historische ontwikkelingen van de verschillende types van SPC’s en de gelijkenissen en verschillen die hen kenmerken. Het derde deel (Hoofdstuk 10 en conclusies) voert verdere theoretische bedenkingen aan en somt de conclusies op.

De voornaamste conclusie van de studie is dat de  notie van een SPC macro-constructie met vier SPC subtypes enkel correct blijkt vanuit een synchroon standpunt, and eigenlijk het gevolg is van een gradueel proces van attractie. Oorspronkelijk hadden de SPC subtypes weinig met elkaar gemeenschappelijk en waren ze wellicht apart opgeslagen in het hoofd van de taalgebruiker. Wanneer de subtypes meer functionele overlap ontwikkelden na verloop van tijd, begon een overkoepelend niveau van schematiciteit op te komen, wat leidde tot de SPC zoals we het vandaag kennen. Deze conclusie vormt een belangrijke contributie voor het vraagstuk van ‘abstractie’ in Constructiegrammatica, omdat het aantoont dat het juiste niveau van abstractie enkel kan bereikt worden door specifiek aandacht te schenken aan de analyse van horizontale relaties tussen constructies, en zo verder het belang onderlijnt van onderzoek naar taalverandering over constructionele netwerken heen.

 

 

 

 

Datum:1 okt 2013 →  30 sep 2017
Trefwoorden:small clauses in English
Disciplines:Linguïstiek, Theorie en methodologie van de linguïstiek, Andere linguïstiek en literatuurwetenschappen
Project type:PhD project