< Terug naar vorige pagina

Project

De herontdekking van een vergeten kritische traditie: de victoriaanse en modernistische kritiek van Newmans religieuze apologetiek en haar hedendaagse betekenis

John Henry Newman (1801-1890) was een van de belangrijkste religieuze denkers van de negentiende eeuw. In de jaren 30 van die eeuw werd hij beroemd als leider van de Tractarian (of Oxford) Movement, een hervormingsbeweging binnen de Kerk van Engeland. Na zijn bekering tot het rooms-katholicisme in 1845 groeide hij uit tot een van de bekendste – en wellicht beruchtste – Engelse katholieken van de Victoriaanse periode. Hij werd tot kardinaal benoemd in 1879, en zijn werk is nog steeds van invloed binnen de (katholieke) theologie. Het spreekt vanzelf dat zijn leven en uitgebreid oeuvre een onophoudelijke stroom aan wetenschappelijke literatuur op gang hebben gebracht. Maar opmerkelijk genoeg is de vroegste periode van zijn theologische ontwikkeling – die van vóór de Tractarian Movement – altijd onderbelicht gebleven. Het ontbreekt simpelweg aan een helder verhaal over hoe Newman de inzichten verwierf die van hem zo’n bekende en belangrijke denker maakten. Deze dissertatie biedt een oplossing voor dat probleem: een theologische biografie van de vroege Newman, die de ontwikkeling van zijn denken in kaart brengt vanaf zijn jeugdige bekering tot het evangelicalisme in 1816 tot het begin van de Tractarian Movement in 1833.

De huidige staat van het Newman-onderzoek maakt een dergelijk project noodzakelijk. Het veld vindt zijn oorsprong aan het begin van de twintigste eeuw, in voornamelijk katholieke pogingen om Newmans gedachtegoed te vrijwaren van modernistische interpretaties. Die defensieve houding is nooit helemaal verdwenen. Auteurs bleven aannemen dat Newmans katholieke en antiliberale attitudes constanten waren doorheen zijn leven. Hoewel er altijd kritische geluiden waren, werd deze benadering pas serieus geproblematiseerd door het verschijnen van Yale-historicus Frank Turners revisionistische biografie van de Anglicaanse Newman. Turner wijst er terecht op dat evangelicalisme een belangrijk polemisch doelwit was van de Anglicaanse Newman. Tegelijk is zijn claim dat Newmans strijd tegen religieus liberalisme enkel een latere transpositie was van die eerdere polemiek onhoudbaar. De huidige dissertatie biedt een alternatief voor beide interpretaties – de traditionele zowel als de revisionistische – door middel van een minutieuze reconstructie van Newmans theologische ontwikkeling. Op basis van een groot aantal zelden gebruikte bronnen, inclusief ongepubliceerde manuscripten, wordt in kaart gebracht hoe Newman afscheid nam van de evangelicale theologie die hij als tiener begon aan te hangen. In tegenstelling tot de meeste traditionele studies, wordt geargumenteerd dat dit een fundamentele transformatie van zijn hele theologie betekende. In tegenstelling tot Turner, wordt geargumenteerd dat deze verandering de uitkomst was van behoedzaam en consistent theologisch redeneren (en niet van familiale perikelen) en dat antiliberalisme er een even integraal onderdeel van uitmaakte als anti-evangelicalisme.

Als vijftienjarige onderging Newman een religieuze bekering. Die ervaring kaderde hij theologisch binnen het Anglicaans evangelicalisme en de apologetiek van de Engelse Verlichting, en ze leverde hem twee grondovertuigingen op: (i) mensen dienen te geloven in openbaring op grond van Gods gezag, en (ii) de levens van mensen dienen te veranderen van zondig naar heilig. Als (gematigd) Calvinist was Newman van mening dat elke zondaar een radicale affectieve verandering moet ondergaan die bekering of wedergeboorte wordt genoemd. Die verandering vindt plaats na – en naast – de doop, wordt soeverein door God bewerkstelligd, en bestaat in een transformatie van de menselijke emoties en verlangens door middel van een confrontatie met de boodschap van het evangelie (het zoenoffer van Christus aan het kruis voor onze zonden). Vanaf 1824-5, begon Newman deze Calvinistische positie te verlaten. Hij concludeerde dat het sacrament van de doop zelf wedergeboorte bewerkstelligt, en begon bekering te begrijpen als de levenslange ontwikkeling van goede gewoontes (deugden) door middel van gewetensvolle gehoorzaamheid en niet door de affectieve impact van de evangelieboodschap. Hij begreep religieus zijn steeds meer als het hebben van een welbepaald moreel karakter, gevormd door gehoorzaamheid aan het geweten, dat fungeert als de weg naar het goede en naar God. Vandaar dat hij pre- en niet-christelijke vormen van religie op een continuüm met het christendom situeerde, waarbij Christus het hoogtepunt is van Gods openbarende activiteit. Vanuit die overtuigingen begon hij het evangelicale idee te   bekritiseren dat gehoorzaamheid enkel gebaseerd kan zijn op (de affectieve impact van) geloof in Christus’ zoenoffer.

Newmans beweging weg van het evangelicalisme ging gepaard met een groeiende afkeer van het liberalisme. Hij gebruikte die term voor een verzameling steeds populairder wordende seculariserende tendensen, waaronder religieuze onverschilligheid en dogmatisch relativisme, die gepaard ging met ingrijpende veranderingen in het Engelse sociale, culturele en politieke leven tijdens de jaren 1820 en de vroege jaren 1830, die de status en het gezag van de Kerk van Engeland ondermijnden. Om die tendensen tegen te gaan, lanceerde hij de Tractarian Movement in 1833. Kort nadien begon hij diezelfde liberale tendensen te ontwaren in veel van de protestante theologie van zijn tijd en in het bijzonder in het evangelicalisme. Dat was een voorspelbare ontwikkeling, want zijn eigen evangelicale theologie in het midden van de jaren 1820 neigde naar sommige van de liberale posities die hij nu verwierp. Indertijd had hij geargumenteerd dat, aangezien openbaring intrinsiek gericht is op affectieve verandering, die doctrines die dat verwezenlijken (voornamelijk de verzoeningsleer) belangrijker zijn dan doctrines die dat niet of minder doen (zoals de Triniteitsleer). Nu besefte hij dat door die evangelicale neiging om bepaalde doctrines te benadrukken enkel omdat ze een emotionele respons teweegbrengen het geloof dreigt uit te monden in een zuiver subjectief gebeuren, in plaats van een betrokkenheid op God die zich objectief kenbaar maakt. Vandaar dat hij liberalen en evangelicalen voorhield dat het christelijk geloof een element bevat van intellectuele onderwerping aan een noodzakelijk mysterievolle God, wiens zelfopenbaring niet mag worden beoordeeld op basis van haar subjectieve effecten.

Datum:1 okt 2011 →  19 feb 2019
Trefwoorden:John Henry Newman, Theological Biography, Evangelicalism, Liberalism, Faith and Reason
Disciplines:Theologie en religiestudies
Project type:PhD project