< Terug naar vorige pagina

Project

De dialectische relatie tussen narratieven en context onderzocht vanuit interactioneel sociolinguïstisch perspectief: Een gevalsstudie van getuigenissen over de Tweede Wereldoorlog

Dit project onderzoekt de relatie tussen de manier waarop vertellers hun verhalen en identiteiten opbouwen in relatie tot de dominante discoursen die circuleren in de globale context. Pas vrij recent zijn interactionele sociolinguïsten meer onderzoek beginnen te doen naar deze dialectische relatie tussen het lokale interactionele niveau van narratieven en de omringende socio-culturele context en zijn ‘grote D’-discoursen (Gee 1999). Dit is mede dankzij positioning analysis (Bamberg 1997a), die ‘lokale’ niveaus 1 en 2 – de storyworld en storytelling world – koppelt aan een meer ‘globaal’ gericht niveau 3 – waar vertellers hun identiteiten opbouwen in relatie tot de ‘grote D’-discoursen. Niveau 3 focust dus op de wisselwerking tussen ‘kleine d’- en ‘grote D’ discoursen (Gee 1999), maar is nog niet volledig theoretisch uitgediept.

 

De theoretische uitdieping van positioning niveau 3 vormt de kern van dit project. In lijn met studies van De Fina (2013) en Georgakopoulou (2013), zal ik de narratieven van verscheidene leden van een gemeenschap onderzoeken om herhaalde patronen te kunnen onderscheiden in de verhalen en identiteiten die ze opbouwen. Hiertoe zal een corpus van getuigenissen worden samengesteld over een historisch relevant en complex onderwerp, namelijk de Tweede Wereldoorlog (WO II). De herinnering aan WO II biedt een groot aantal dominante discoursen, aangezien de Belgische staat er niet in slaagde een homogeen patriottistisch verhaal te creëren in de naoorlogse periode. In plaats daarvan verschenen er gefragmenteerde discoursen die heel gediversifieerd waren in de Vlaamse versus Waalse taalgemeenschappen enerzijds en de groep van Joodse overlevenden versus de groep voormalige politieke gevangenen anderzijds.

 

Een selectie van 40 getuigenissen (in Nederlands en Frans) zal worden gemaakt, bestaande uit paren. Elk paar zal een mondelinge en een geschreven getuigenis bevatten van dezelfde verteller. Aangezien de getuigenissen werden herhaald op verschillende tijdstippen, zijn ze ook gesitueerd in en gerelateerd aan verschillende globale contexten en laten ze toe na te gaan hoe veranderende dominante discoursen invloed uitoefenen op – en invloed ondervinden van – de lokale opbouw van verhalen en identiteiten. Thematische focussen (bijvoorbeeld: de arrestatie van de verteller en diens deportatie) zullen worden geselecteerd, aangezien het corpus eerder groot is om een kwalitatieve micro-analyse uit te voeren.

 

De geselecteerde narratieven zullen vervolgens worden geanalyseerd op de drie niveaus van positioning. Voor niveau 1 en 2 zal de methode voorgesteld door Deppermann (2013) worden toegepast. Om positioning niveau 3 te bestuderen, zal ik gebruik maken van Bamberg’s beschrijving van dat niveau als een constructie die een (lokaal) antwoord geeft op de vraag: ‘Wie ben ik?’ (Bamberg 1997b: 337). Membership Categorization Analysis (MCA) en het principe van indexicaliteit zullen worden gebruikt om discursieve analyses uit te voeren van de vertellers hun identiteitswerk.

 

Een nieuwe aanpak zal ook worden toegevoegd aan de bestaande onderzoeksmethoden. Ten eerste wordt gesteld dat wanneer een onderwerp door andere disciplines al uitvoerig is bestudeerd, zoals WO II, de sociolinguïstische onderzoeker die studies kan gebruiken om inzicht te krijgen in de potentiële dominante discoursen die circuleren over dat onderwerp (Van De Mieroop 2011). Een uitgebreid historisch literatuuroverzicht zal daarom worden uitgevoerd en gebruikt als een toetssteen voor de sociolinguïstische analyses. Ten tweede wordt verondersteld dat door comparatieve dimensies te integreren in het corpus, een dieper inzicht in de gelaagdheid van de interactie tussen tekst en context kan worden voorzien. De ‘herhaalde narratieven’ zullen daarom worden onderworpen aan een analyse met aandacht voor het verschil tussen geschreven en gesproken teksten, sociale groepen en de diachrone dimensie.

 

Het project tracht dus inzicht te verkrijgen in nieuwe manieren om de dialectische relatie te onderzoeken tussen de discursieve opbouw van verhalen en identiteiten enerzijds, en ‘grote D’-discoursen anderzijds.

 

Referenties

 

Bamberg, M. (1997a) 'Positioning between structure and performance', Journal of Narrative and Life History, 7: 335-342.

– – (1997b) 'Language, concepts and emotions: the role of language in the construction of emotions', Language sciences, 19(4): 309-340.

De Fina, A. (2013) 'Positioning level 3: Connecting local identity displays to macro social processes', Narrative Inquiry, 23(1): 40-61.

Deppermann, A. (2013) 'Editorial: Positioning in narrative interaction', Narrative Inquiry, 23(1): 1-15.

Gee, J.P. (1999) An introduction to discourse analysis: Theory and method, London / New York: Routledge.

Georgakopoulou, A. (2013) 'Building iterativity into positioning analysis: A practice-based approach to small stories and self', Narrative Inquiry, 23(1): 89-110.

Van De Mieroop, D. (2011) 'Identity negotiations in narrative accounts about poverty', Discourse & Society, 22(5): 565-591.

Datum:1 okt 2016 →  18 mei 2020
Trefwoorden:Interactional Sociolinguistics, Identity, Second World War (WW II), Positioning Analysis, Indexicality, Testimony, Membership Categorization Analysis (MCA), Narrative, Discourse
Disciplines:Theorie en methodologie van de literatuurwetenschappen
Project type:PhD project