< Terug naar vorige pagina

Project

Beatitudo Imperfecta: Een Anthologie van het Concept bij Aquino en in het Thomisme van de Renaissance (ca. 1550 - ca. 1650)

Thomas van Aquino (1225–1274) maakt het vermaarde onderscheid tussen perfect en imperfect geluk. Beide soorten geluk liggen in de perfectie van de menselijke natuur, maar perfect geluk is alleen mogelijk in het hiernamaals door het aanschouwen van de essentie Gods, terwijl imperfect geluk daarentegen ook in dit leven mogelijk is, hetzij door intellectuele deugd en het contemplatieve leven of morele deugd en het actieve leven. De focus van dit project ligt op het imperfecte geluk van dit leven en bevat vier collegiaal getoetste studies binnen het thema van dit geluk zoals weergegeven door Aquinas en zijn Renaissance-explicateurs (c. 1550–c. 1650). De opbouw van dit project weerspiegelt de wijze waarop Renaissance-Thomisten het imperfecte geluk van dit leven veelal aanschouwden. Zij geloofden dat dit geluk natuurlijk of bovennatuurlijk kon zijn, niet enkel natuurlijk, zoals veel geleerden dit momenteel zien. Dienovereenkomstig gaan de eerste twee studies hoofdzakelijk over imperfect bovennatuurlijk geluk, en de twee volgende over imperfect natuurlijk geluk.

 

Hoofdstuk 1 illustreert hoe Aquinas logischerwijs gebonden is aan imperfect bovennatuurlijk geluk. De gevolgde procedure omvat drie fases. In de eerste fase wordt een schematische voorstelling gemaakt van de logische divisie van imperfect geluk zoals deze geïmpliceerd wordt in de prima secundae, maar gebaseerd op de aanname dat dit geluk in essentie natuurlijk is. Imperfect geluk wordt daarom weergegeven als een in essentie natuurlijke genus die zich splitst in een contemplatieve en een actieve soort. In de volgende fase van de bewering wordt de initiële divisie zodanig bijgewerkt dat zij de woorden van Aquinas weergeven zoals aan het eind van de secunda secundae, waar hij de contemplatieve en actieve levens baseert op de geïnfundeerde theologische deugd der liefdadigheid. De eerste divisie wordt daardoor een splitsing van imperfect geluk als een in essentie natuurlijke genus die zich splitst in soorten die in essentie bovennatuurlijk zijn. In het laatste gedeelte van de bewering wordt deze laatste divisie geanalyseerd overeenkomstig het principe van Aquinas dat datgene dat tot de essentie van een genus behoort altijd voorspelbaar behoort te zijn voor de soort van de genus. Toepassing van dit principe toont aan dat de divisie, weergegeven in Aquinas’ woorden aan het eind van de secunda secundae, niet logisch is. Aangezien dit probleem van een onlogische divisie alleen kan worden opgelost door het poneren van een imperfect bovennatuurlijk geluk, is Aquinas logischerwijs aan dit geluk verbonden. Derhalve is aangetoond dat logische analyse zoals getoond in het deze eerste studie één van de belangrijkste leringen van Renaissance-Thomisten over imperfect geluk onderbouwt, namelijk dat er, binnen een Thomistisch eudaimonisme, een bovennatuurlijk geluk moet zijn dat wij in het leven kunnen bereiken.

 

Hoofdstuk 2 richt zich op het historische standpunt van Aquinas ten aanzien van imperfect bovennatuurlijk geluk. Het hoofddoel is duidelijk te maken wat precies op het spel staat bij de kwestie of Aquinas historisch gezien in dit geluk geloofde. Zou het enig verschil maken indien, in tegenstelling tot veel hedendaagse geleerden, Renaissance-Thomisten er eigenlijk gelijk in hadden dat Aquinas een bepaald soort geluk toekende aan het leven van geïnfundeerde deugd? Een tweede doel is het analyseren van enkele passages die men in het achterhoofd dient te houden bij het vaststellen van het historische standpunt van Aquinas. Deze tweede studie is dus uitsluitend verkennend; het bevat geen vaststelling van het historische standpunt van Aquinas, maar dient alleen ter sturing en motivatie van toekomstig werk dienaangaande. Met betrekking tot het eerste doel van de studie wordt aangevoerd dat de kwestie van Aquinas’ historische positie historische, leerstellige en methodologische implicaties heeft. Deze kwestie heeft effect op ons begrip omtrent Aquinas´ perceptie van Aristoteles’ Nicomachische Ethiek. De kwestie heeft ook gevolgen voor Aquinas´ leerstelling van tweevoudig geluk en zijn leerstelling over de verhouding tussen filosofie en theologie. Ook heeft deze kwestie gevolgen voor het gebruik van de commentaren op de Summa in Aquinas gerelateerd onderzoek. Voor de tweede taak van de studie worden Aquinas’ Summa en andere werken geraadpleegd, waaronder De veritate, De virtutibus cardinalibus, en het commentaar van Aquinas op de Psalmen. De analyse toont aan dat, hoewel er tekstuele problemen zijn met de manier waarop Renaissance-Thomisten de vraag over Aquinas’ historische positie beantwoorden, hun vraag toch nog steeds met tekstuele analyse ondersteund kan worden.

 

In hoofdstuk 3 wordt het standpunt verdedigt dat, hoewel tegenwoordig niet populair, gewoon was onder Renaissance-Thomisten: natuurlijk geluk in dit leven is onmogelijk zonder een leven van bovennatuurlijke genade. Deze zienswijze wordt verdedigd door middel van de verdediging van zijn fundament, en bevat een onderbouwende stelling die in het verleden door geleerden bediscussieerd is, maar waartegen serieus bezwaar gemaakt kan worden. Volgens de stelling zijn de heiligende genade van God (gratia gratum faciens) en de bovennatuurlijke finaliteit beiden noodzakelijk voor iemands verworven deugden om verenigd te zijn door voorzichtigheid. De heiligende genade is nodig voor de heling die zij teweeg brengt voor de “gevallen natuur” die anders niet in staat is alle verplichte werken des deugd te verrichten, en bovennatuurlijke finaliteit is noodzakelijk omdat, zonder een oriëntatie op iemands bovennatuurlijke doel, men niet kan worden geordend naar iemands natuurlijke doel, zoals verenigd verworven deugd vooronderstelt. Er ontstaat een probleem met deze deugd vanwege het feit dat Aquinas noodzakelijke en essentiële predicatie gelijkstelt. Daarom lijkt het dat vroege Thomisten moesten veronderstellen dat verenigd verworven deugd in essentie bovennatuurlijk is, hoewel dit niet coherent is. Om deze Thomisten te verdedigen worden er drie metafysische onderscheidingen gebruikt—die van morele en absolute noodzakelijkheid, per se en per accidens efficiënte causaliteit (met de nadruk op het idee van removens prohibens), en intrinsieke en extrinsieke finaliteit. Tezamen verklaren deze onderscheidingen waarom vroege Thomisten vrij zijn van last ten aanzien van de modale en causale niveaus van hun deugdthesis, waarbij weer wordt aangetoond dat hun zienswijze op natuurlijk geluk in dit leven, dat afhankelijk is van hun deugdthesis heidsleer, met metafysische analyse onderbouwd kan worden. Tezamen verklaren deze kenmerken waarom vroege Thomisten vrij zijn van last ten aanzien van de modale en causale niveaus van hun deugdstelling, waarbij weer wordt aangetoond dat hun zienswijze op natuurlijk geluk in dit leven, dat afhankelijk is van hun deugdzaamheidsleer, met metafysische analyse onderbouwd kan worden.

 

Hoofdstuk 4 wendt zich tot een Thomistische controverse over imperfect natuurlijk geluk. Hoewel geen enkele Thomist radicaal genoeg was om te ontkennen dat Aquinas ooit over dit soort geluk sprak, waren er veel bereid om de mogelijkheid daarvan te betwijfelen. Kon men echt natuurlijk gelukkig zijn? Dit is een vraag die de Thomisten in de late Renaissance op drie manieren verdeelde. Sommige sceptici, zoals de Jezuit Gabriel Vázquez, beweerden dat natuurlijk geluk categorisch onmogelijk is. Andere sceptici dachten net als de Augustijnse kluizenaar Gil da Presentação, die geloofde dat natuurlijk geluk in een verheven staat niet mogelijk is. De meeste Thomisten waren het echter oneens met beide vormen van scepsis, zoals de zeventiende-eeuwse meest eminente Spaanse Thomist Pedro de Godoy (1608–1677). Het doel van deze studie is te onderzoeken hoe Godoy zichzelf verdedigt met het oog op de blootlegging van zijn methode en originaliteit. Geconstateerd wordt dat de argumenten van Godoy, zeven in getal, tamelijk divers zijn, waarbij een aantal gebaseerd zijn om de menselijke geschiedenis, zoals de filosofen van de oudheid, of op menselijke ervaring, zoals ons verlangen naar geluk. Andere argumenten zijn gebaseerd op de mogelijkheid van andere werelden, de engelen, en de kennis en liefde van God. Nadere bestudering laat echter zien dat Godoy voornamelijk argumenten aanvoert op basis van één ding—het verband van geluk met de menselijke psychologie, aangezien hij herhaaldelijk een beroep doet op de natuurlijke vermogens van het intellect en de wil. Dus het was voornamelijk door psychologische analyse dat Godoy zichzelf verdedigde en, waar het gaat om de reële mogelijkheid van natuurlijk geluk, leidde de Thomist School in het behoud van één van haar meest populaire leringen.

 

Samen helpen de werken van deze anthologie uit te leggen hoe onderbouwing gevonden kan worden voor sommige van de meest karakteristieke leringen van de Renaissance-Thomisten over imperfect geluk. Onderbouwing wordt gevonden middels logische, psychologische, tekstuele en metafysische analyse. Begrip van de verschillende manieren waarin de leringen van imperfect geluk van vroege Thomisten onderbouwd kan worden is waardevol. Het biedt hulp bij de vaststelling van de methodologische opties voor de uitleg van deze leringen, bijgevolg verduidelijking hoe beter de Renaissance en hedendaagse lezingen van Thomas over het menselijk geluk in dialoog te brengen.

Datum:18 sep 2014 →  28 jan 2019
Trefwoorden:Aquinas, Thomism, Renaissance, Happiness, Virtue
Disciplines:Theorie en methodologie in de filosofie
Project type:PhD project