< Terug naar vorige pagina

Project

Genetische Populatieschattingen

Voor de evaluatie van de staat van instandhouding (SVI) en voor de Passende Beoordeling is er nood aan schattingen van de grootte van populaties van 107 soorten van de Habitatrichtlijn en de Vogelrichtlijn, net zoals er nood is aan de monitoring van de toestand van deze soorten. Voor vele soorten zijn betrouwbare tellingen zeer moeilijk te verkrijgen en/of zeer arbeidsintensief.
Populatie-genetische technieken laten in principe toe om hier hulp te bieden, doordat je met een relatief beperkte staalname (25 tot 50 individuen) een schatting kan maken van de effectieve populatiegrootte. Ook voor soorten waarvoor tot voor kort enkel relatieve aantallen konden worden bepaald (bv. de catch per unit effort bij vismonitoring) is het mogelijk om schattingen van de effectieve grootte te doen aan de hand van genetische staalnames.
De snelheid waarmee genetische diversiteit verloren gaat staat in verhouding tot het aantal individuen dat deelneemt aan reproductie, en de variatie in hun aantal nakomelingen. Samen bepaalt dit de effectieve grootte van een populatie: de grootte van een theoretisch ideale populatie die even snel genetische diversiteit verliest als de bestudeerde populatie. De effectieve populatiegrootte is daardoor een directe maatstaf voor de totale populatiegrootte en de duurzaamheid van het voortbestaan van populaties (Frankham 1995; Frankham et al. 2014).
Binnen de Lokale Staat van Instandhouding (LSVI) versie 3 worden de effectieve grootte van populaties en de genetische verbondenheid tussen deelpopulaties gebruikt als extra criteria voor de bepaling van de gunstige SVI, al dan niet rechtstreeks bepaald of onrechtstreeks via andere indicatoren zoals minimaal areaal van een gunstige populatie en landschapsconfiguratie. Dit algemene principe wordt intussen ook door het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) en het maatschappelijk middenveld aanvaard, waardoor genetische criteria effectief gebruikt kunnen worden voor de evaluatie van populaties van beschermde soorten, en waardoor deze een basis vormen voor beleid omtrent behoud van habitatrichtlijnsoorten en prioritaire provinciale soorten. België is zo de eerste Europese lidstaat die genetische criteria effectief opneemt in de criteria voor de implementatie van de Habitatrichtlijn, zoals vereist door de laatste aanpassingen van diezelfde richtlijn.
Uit meta-analyses blijkt dat de effectieve grootte (Ne) gemiddeld genomen over alle soorten heen een factor 9 kleiner is dan de censusgrootte (Nc, het aantal getelde volwassen dieren), waardoor de effectieve grootte in principe kan gebruikt worden als een indicator voor de censusgrootte, daar waar deze informatie bovenop de effectieve grootte nodig zou zijn. Deze vermenigvuldigingsfactor is niet noodzakelijk vaststaand per soort, en er moet duidelijker bepaald worden hoe robuust dit is en van welke andere factoren deze relatie afhankelijk is.
Een belangrijk aandachtspunt voor het gebruik van genetische populatieschattingen is dat de populatiegrootte die geschat wordt die is van de populatie in een ecologische en evolutionaire zin: een min of meer homogene groep interagerende individuen. Dit komt niet noodzakelijk overeen met wat er volgens het wettelijke kader wordt beschouwd als de populatie in een gebied of deelgebied van een SBZ. In vele gevallen, en vooral bij zeer mobiele soorten, overstijgt de ecologische populatie een deelgebied van een SBZ, waardoor er met een genetische populatieschatting geen uitspraak kan gedaan worden op niveau van het SBZ-deelgebied, maar er hoogstens op een hoger geografisch niveau een uitspraak kan gedaan worden. Toch, de Europese rapportering vereist enkel een totaalbeeld van de SVI, niet zozeer de lokale SVI. Bovendien is het achterhalen of genenuitwisseling en dus migratie bestaat tussen (deel)populaties, van nut om lokale trends naar behoren in te schatten én om een passende beoordeling uit te voeren. Een lokale achteruitgang van een soort betekent immers niet noodzakelijk een achteruitgang van de totale metapopulatie, en omgekeerd.
Naast het gebruik van genetische technieken voor de bepaling van de (effectieve) populatiegrootte kunnen deze technieken ook gebruikt worden om zonder voorkennis een trendindicatie te bepalen van populaties (in de ecologische zin). Genetische technieken laten immers toe om na te gaan of populaties relatief tot een vroegere situatie (duidelijk) groter dan wel kleiner zijn, en/of ze huidig minder of meer genetisch verbonden zijn met andere populaties. Voor soorten of populaties waarvoor slechts sporadisch historische gegevens beschikbaar zijn, kan zulke genetische analyse een eerste trendbepaling toelaten en een negatieve trend detecteren vooraleer er andere indicaties beschikbaar zijn.
Datum:1 apr 2014 →  30 jun 2019
Trefwoorden:IHD, populaties, LSVI, populatiebeheer