Project
De interpretatie van de Codex Canonici Iuris 1983 met inachtneming van het mysterie van de kerk
Het Tweede Vaticaanse Concilie gaf aan dat bij het onderwijs van het kerkelijke recht rekening gehouden moet worden met het mysterie van de Kerk, zoals uiteengezet in de dogmatische constitutie Lumen gentium (Optatam totius, n. 16). Ook paus Paulus VI en Johannes Paulus II benadrukten dat het kerkelijke recht gegrondvest is op het mysterie van de Kerk.
Klaus Mörsdorf (1909-1989), Antonio Maria Rouco Varela (° 1936), Eugenio Corecco (1931-1995), Remigiusz Sobański (1930-2010) en Ludger Müller (1952-2013) beantwoordden deze conciliaire en pauselijke oproep. Deze Duitstalige canonisten waren het niet eens met de toepassing van de rechtsdefinitie van de heilige Thomas van Aquino - een redelijke ordening gericht op het gemene belang (Summa Theologiae, Ia IIae, q. 90, a. 4) - op het kerkelijke recht. Ze vertrekken van onderscheiden assumpties met betrekking tot de filosofische en theologische natuur van analogie, en met betrekking tot het nut ervan voor het kerkelijke recht. De theorieën van deze canonisten over de fundamenten van het kerkelijke recht leiden eveneens tot enkele praktische beginselen voor de interpretatie van de Codex Iuris Canonici van 1983.
In deze scriptie zullen twee vragen worden beantwoord. Ten eerste, wat zijn de implicaties van de doctrine van het Mysterie van de Kerk voor het identificeren van de rationele basis van het kerkelijke recht en het algemeen belang van de Kerk waartoe het kerkelijke recht gericht is? Ten tweede: welke praktische beginselen voor de interpretatie van de CIC 1983 volgen uit het vereiste dat het kerkelijke recht begrepen moet worden in het licht van het mysterie van de Kerk?