< Terug naar vorige pagina

Publicatie

Autonomie-ontwikkeling in de adolescentie

Boekbijdrage - Hoofdstuk

Niels is een 15-jarige adolescent. De weg die hij dagelijks moet afleggen naar de middelbare school is behoorlijk gevaarlijk. Daarom wil zijn moeder hem, net zoals in de basisschool, dagelijks met de auto naar school brengen. Toch rijdt Niels elke dag met de fiets naar school. Niet omdat hij de mening van zijn moeder niet respecteert. Maar, hij vindt zichzelf een veilige fietser en hij geniet echt van de dagelijkse fietstocht. Bovendien vindt Niels het persoonlijk erg belangrijk om op die manier zijn steentje bij te dragen aan een schoner milieu. En door met de fiets te rijden kan Niels ook elke dinsdag een stuk met zijn nieuwe vriendinnetje naar de school fietsen, maar dat hoeft zijn moeder natuurlijk (nog) niet te weten. Laat het duidelijk zijn, Niels is behoorlijk autonoom. Maar, wat is autonomie? Wat betekent het in de adolescentie? In de psychologie, maar ook in de filosofie, economie en sociologie buigen wetenschappers zich al decennia lang over deze vraag. Ze zijn het er allemaal over eens dat autonomie ontwikkelen een belangrijke ontwikkelingstaak is in de adolescentie (Soenens, Vansteenkiste & Van Petegem, 2018) maar debatteren vaak over de vraag of deze toenemende autonomie bij jongeren altijd een goede zaak is, of dat dit afhangt van de timing van de ontwikkeling van autonomie (Wat als jongeren te vroeg autonoom worden?), of van de hoeveelheid autonomie (Kan een jongere té autonoom zijn?), of van de culturele context (Is autonomie alleen goed voor Westerse jongeren?). Om deze vragen goed te beantwoorden dienen we de precieze betekenis van autonomie in de adolescentie te verhelderen. In het gedrag van Niels ontwaren we alvast twee verschillende aspecten van autonomie. Enerzijds maakt Niels duidelijk dat hij zelf een beslissing kan nemen, los van zijn moeder. Hij vindt ook dat zijn moeder het niet moet weten dat hij een nieuw vriendinnetje heeft. Niels wordt geleidelijk meer onafhankelijk van zijn moeder. Anderzijds zien we dat Niels naar school fietst, niet om zich af te zetten tegenover zijn moeder, maar gewoon omdat hij dit zelf persoonlijk belangrijk vindt en er bovendien van geniet. Niels ervaart in zijn gedrag een gevoel van vrijwilligheid en psychologische keuzevrijheid. Deze twee aspecten van autonomie in de adolescentie (onafhankelijkheid en vrijwillig functioneren) worden duidelijk van elkaar onderscheiden en gedefinieerd in het eerste deel van dit hoofdstuk (9.2). Vervolgens gaan we in 9.3 in op de ontwikkeling van beide aspecten van autonomie, door te verwijzen naar theorieën en empirisch onderzoek op dit gebied. In 9.4 bespreken we onderzoek waaruit blijkt dat autonomie en de ontwikkeling ervan mogelijk een bron is voor het welbevinden en positief functioneren van jongeren, zowel autonomie als onafhankelijkheid als autonomie als vrijwillig gedrag. In 9.5 dieper in op contexten die de ontwikkeling van autonomie bij jongeren bevorderen, of juist hinderen. We focussen daarbij op de rol van het gezin en concreet de opvoeding van de ouders, maar ook op omgevingsinvloeden van buiten het gezin (vb. leeftijdgenoten). Tot slot vragen we ons in 9.6 af of autonomie een privilege is voor Westerse jongeren.
Boek: Psychologie van de adolescentie : basisboek
Edition: 26ste druk
Pagina's: 181 - 206
ISBN:9789006105612
Jaar van publicatie:2019
Toegankelijkheid:Closed