< Terug naar vorige pagina

Project

Fytosanitair statuut van schadelijke organismen voor planten en plantaardige producten (STATREGO)

Centrale onderzoeksvraag/doel

Het doel van dit project is de juiste fytosanitaire status te bepalen van 13 welbepaalde plaaginsecten, één schadelijke plantenschimmel, één aaltje en één plantenvirus, en dat specifiek voor het Belgisch grondgebied. In globo vermoeden we dat zij een bedreiging kunnen vormen voor (delen van) de fruit- en groententeelt en de boomkwekerij. Het probleem is dat er voor deze ziekte- en plaagorganismen tot nu toe geen uitgebreide survey in België is opgezet en dat er geen gegevens voorhanden zijn omtrent hun status bij ons. Er is specifiek voor België ook nog geen systematisch wetenschappelijk literatuuronderzoek gebeurd dat bijkomende informatie aanlevert over de biologie, de waardplanten, de geografische verspreiding en het introductie- en vestigingspotentieel. Dit project brengt daar verandering in.  


Onderzoeksaanpak

Voor elk van de doelorganismen kiezen we relevante land- en tuinbouwbedrijven en risicoplaatsen, die we gedurende drie groeiseizoenen intensief opvolgen om op objectieve basis hun aanwezigheid (de status van de ziekte of plaag) in kaart te brengen. Concreet gaat het om de insecten Popillia japonica, Thrips setosus, Aromia bungii, Polygraphus proximus en een 7-tal niet-Europese Tephritidae (in de fruit- en groententeelt). Deze monitoren we met verschillende types van vallen en via bemonstering van verdacht plantenmateriaal. Daarnaast zetten we een survey op rond het aaltje Meloidogyne mali, in eerste instantie specifiek in olmenbestanden, maar met speciale aandacht voor aanplantingen met bomen uit het vroegere Nederlandse veredelingsprogramma tegen olmenziekte. Bij vastgestelde aanwezigheid plannen we ook bemonstering van  andere mogelijke waardplanten in de omgeving. Voor de schimmel Diplocarpon mali ontwikkelen we eerst een optimale surveytechniek, waaronder een specifieke kwantitatieve PCR (qPCR). De survey zelf plannen we in de appelteelt, op basis van symptomen en ascosporendetectie. Daarnaast onderzoeken we de effectiviteit van de in de appelteelt geregistreerde fungiciden tegen D. mali. En we bekijken de vatbaarheid van de voornaamste appelrassen voor deze schimmel. Bij de survey van het Tomato leaf curl New Delhi virus wordt vooral gefocust op Cucurbitaceae (courgette, komkommer, meloen) en Solanaceae (tomaat, paprika) onder glas. Deze survey koppelen we aan haarden van de tabakswittevlieg Bemisia tabaci (de overbrenger van het virus).


Relevantie/Valorisatie

Op het einde van dit project liggen deze resultaten op tafel: twee doelorganismen zijn in België lokaal vastgesteld: Thrips setosus en Meloidogyne mali. T. setosus is eind 2018 vastgesteld op één bedrijf in Destelbergen met hortensia onder glas. Een jaar later is deze tripsoort ook buiten de serre, meer bepaald op courgette in een moestuin vastgesteld. Het verschijnen van T. setosus in België lijkt zich voorlopig te beperken tot dit bedrijf en haar nabije omgeving. Op het moment van deze eerste vaststelling van de tripssoort in België was ze inmiddels reeds van de EPPO Alert lijst gehaald. M. mali werd aangetroffen in Grimminge, Geraardsbergen, op de locatie waar olmen uit het vroegere Nederlandse veredelingsprogramma tegen olmenziekte werden aangeplant. Op verschillende bomen werd ernstige knobbelvorming waargenomen op de wortels. Deze olmen zijn vermoedelijk reeds eind jaren 1970 aangeplant. Van deze olmen werd enkel stekmateriaal gebruikt en de bomen bevinden zich nog steeds op de originele plaats van aanplant. Gezien M. mali verder niet werd aangetroffen in België is de verspreiding waarschijnlijk beperkt tot één locatie.
Betreffende Diplocarpon mali hebben we alle technieken uitgewerkt voor de survey en werd de survey zelf volledig uitgevoerd, op een zeer uitgebreid aantal bladstalen. Een aantal luchtstalen werden ook geanalyseerd op de aanwezigheid van ascosporen. De pathogeen is niet vastgesteld. De huidige status labellen we als "absent: no pest records”. De rol van ascosporen in de cyclus van D. mali is in onze streken vermoedelijk beperkt. De inoculatietesten m.b.t. waardplantgevoeligheid gaven geen duidelijke lesies.
Wat de andere doelinsecten betreft, werd de bestaande monitoringsmethode in de loop van dit project verder verfijnd. Voor P. japonica en P. proximus staat de methode (valtype en lokstof) inmiddels volledig op punt. Voor A. bungii is in de loop van het laatste monitoringsjaar een selectieve monitoringsmethode bekomen, maar deze kon niet meer worden getest. Voor de niet-EU Tephritidae ontbreken voor heel wat doelsoorten specifieke lokstoffen, waardoor op een niet-selectieve manier dient gemonitord te worden. Op vlak van risicolocaties vormen lucht- en zeehavens, maar ook veilingen en composteerbedrijven belangrijke locaties die initieel over het hoofd werden gezien. In de mate van het mogelijke werd voor elk doelorganisme over gans België en in elke provincie gemonitord.  


Financiering
FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de voedselketen en Leefmilieu
Datum:1 apr 2018 →  31 okt 2020