< Terug naar vorige pagina

Project

Ontwikkelen van een model voor het schatten van de zetmeel- en eiwitafbreekbaarheid van maïs in functie van de inkuilduur (MELKZET)

Centrale onderzoeksvraag/doel
Hoe varieert de zetmeel- en eiwitafbreekbaarheid in de pens van zowel kuilmaïs als vochtig ingekuild maïsgraan (CCM) naargelang de inkuilduur en naargelang de beter gekende invloedsfactoren zoals genotype (dent versus flint maïs) en rijpheidsstadium? Bedoling van ILVO en Hogent met dit empirisch onderzoek is om een gevalideerd model op te stellen met eenvoudige parameters, zodat de (melk)veehouder preciezer de voederwaarde en het risico op pensverzuring kan inschatten. Kuilmaïs en vochtig maïsgraan bevatten respectievelijk één derde en twee derden zetmeel. Uit eerder onderzoek is geweten dat de plaats in het dier (pens of dunne darm) waar het zetmeel wordt afgebroken (verteerd) gevolgen heeft voor de aard en hoeveelheid nutriënten.

Onderzoeksaanpak
De Hogeschool Gent legt microkuilen aan met 6 kuilmaïs- en 2 korrelmaïsrassen, geoogst bij 2 drogestofgehaltes. Ze worden geopend na respectievelijk 1, 2, 4, 6, 8, 10 en 12 maanden bewaren. ILVO bepaalt de zetmeel- en eiwitafbreekbaarheid van het uitgekuilde materiaal via de nylonzakjesmethode bij koeien voorzien van een pensfistel. Vervolgens gaan we na in welke mate eenvoudige parameters gecorreleerd zijn met de in vivo zetmeelbestendigheid (BZET) en eiwitbestendigheid (BRE). Potentiële parameters voor het schatten van de zetmeelbestendigheid zijn het droge stof en zetmeelgehalte, de zetmeeluitwasbaarheid, de ammoniakfractie en het aantal inkuildagen. De ontwikkelde modellen worden gevalideerd met kuilmaïsmonsters van praktijkbedrijven.

Relevantie/Valorisatie
Dit zijn de resultaten: Voor kuilmaïs varieert BZET van 13 tot 40% en BRE van 24 tot 48%. Voor vochtig maïsgraan varieert BZET van 8 tot 34% en BRE van 14 tot 43%. Tussen de 6 kuilmaïsrassen varieert de gemiddelde BZET van 24 tot 29% en per percent hoger droge stofgehalte neemt BZET met 0.5%-eenheden toe. De inkuilduur blijkt een veel sterkere invloed te hebben op BZET en BRE dan het maïsras of het rijpheidstadium bij de oogst. Per maand langer inkuilen neemt de BZET van zowel kuil- als korrelmaïs af met 1.3%-eenheden. De BRE neemt per maand langere inkuilduur af met 1.1%-eenheden voor kuilmaïs en met 1.4%-eenheden voor vochtig maïsgraan. Om een goede schatting te kunnen maken van BZET en BRE dient naast het aantal inkuildagen ook het droge stofgehalte van de maïskorrel bij de oogst (indicator van zowel het zetmeeltype als het rijpheidstadium) in rekening gebracht te worden. Praktisch betekent dit dat bij een langere inkuilduur de energiewaarde van maïs afneemt en het risico op acidose toeneemt. Dat is vooral van belang bij een groot aandeel maïskuil in het rantsoen. De onderzoekers maken de resultaten bekend via een rapport, via de vakpers en via voordrachten.

Externe partner(s)
Hogeschool Gent
Datum:16 sep 2013 →  15 sep 2015