< Terug naar vorige pagina

Project

De retoriek van honger en overvloed. Het Belgische agro-voedselbeleid, ca. 1930-1955

Eeuwenlang waren mensen voor hun voedselvoorziening afhankelijk van de lokale of regionale markt. Vanaf de late negentiende eeuw namen de wereldwijde landbouwproductie, de internationale handel in voedingswaren en de voedingsindustrie een hoge vlucht. Dit was voor de Europese regeringen wennen: zij moesten hun agro-voedselpolitiek drastisch aanpassen aan de uitdagingen van de zich globaliserende markt.

Hoe deed België dit, een klein en dichtbevolkt land dat bijzonder marktgevoelig was? Dit proefschrift legt de sociale spanningen en politieke discussies bloot omtrent de vraag naar en het aanbod aan voedsel tijdens de cruciale maar nog onontgonnen periode 1930-1955. Het debat in regeringen, parlement, politieke partijen en belangengroepen van producenten en consumenten over 'de volksvoeding' (kwantiteit, kwaliteit, diversiteit en voedselveiligheid) werd in die tijdspanne sterk getekend door de twee wereldoorlogen, de crisis van de jaren 1930 en de Koude Oorlog.

Concreet staan in het proefschrift twee onderzoeksvragen centraal. Ten eerste: was er in België sprake van een agro-voedselbeleid in het belang van de boer of van de consument? Tot voor kort, benaderden historici die periode vanuit twee quasi gescheiden historiografische tradities: de historiografie rond landbouw, landbouwbeleid en landbouwersverenigingen enerzijds, en de geschiedschrijving over consumptie en de consumentenbeweging anderzijds. Dit proefschrift slaat de brug tussen die twee tradities. Het onderzoekt de spanning, de compromissen en de relaties tussen de belangengroepen van de consument (de vakbonden, medici,  sociologen etc.) en die van de landbouwer (landbouwersverenigingen, landbouwexperts etc.). Het Parlement was de politieke arena waar die belangengroepen hun achterban verdedigden. De parlementaire handelingen zijn daarom de belangrijkste bron voor dit onderzoek.

De tweede onderzoeksvraag vertrekt vanuit het conceptueel kader van de civil society-theorie (Putnam, Zijderveld, Trentmann). Die theorie is relevant voor de analyse van de relatie en de spanningen tussen de woordvoerders van boeren- en consumentenbelangen en ontrafelt de veronderstelde – maar vaak veeleer vage – scheidingslijnen tussen het politieke veld (de staat), het economische veld (de markt) en het middenveld of civil society (de belangengroepen). Hoe evolueerden de relaties tussen die drie velden van 1930 tot 1955? De goede samenwerking tussen de Belgische Boerenbond en de staat – opgebouwd sinds het einde van de negentiende eeuw – bleef behouden: de vereniging ontving subsidies en zijn expertise en knowhow werd gebruikt in de beleidsvoering. Nieuwe verenigingen, zoals de Alliance Agricole Belge en de Union Professionnelles Agricole bouwden een gelijkaardig partnerschap op, terwijl het Boerenfront zich via de organisatie van stakingen tegen de staat afzette. Voor ‘de consument’ was er geen sprake van een goed georganiseerde belangengroep. De stem van de consument was daardoor vrij afwezig in het politieke debat en in adviesorganen.

Ondanks de betere organisatie van ‘de landbouwgroep’, namen de opeenvolgende regeringen tussen 1930 en 1955 het consumentenbelang wel in acht. Ze deden dit vanuit diverse, fluctuerende motieven: om de orde te bewaren, in het kader van een deflatiebeleid of om de vraag aan te wakkeren ten gunste van de nationale economie. Dit onderzoek besluit dat het Belgische agro-voedselbeleid nooit de uitkomst was van de invloed van één enkele belangengroep, maar juist het resultaat van een veranderende krachtverhouding tussen groepen. De Belgische regeringen manoeuvreerden zich voor het agro-voedselbeleid bewust tussen de belangen van de consument, de producent en de industrie (voedingsindustrie, toeleverende industrie etc.) en hielden zo de kerk in het midden.

Datum:1 nov 2014 →  18 nov 2019
Trefwoorden:civil society
Disciplines:Curatoriële en aanverwante studies, Geschiedenis, Andere geschiedenis en archeologie, Kunststudies en -wetenschappen, Artistiek ontwerp, Audiovisuele kunst en digitale media, Erfgoed, Muziek, Theater en voorstelling, Visuele kunsten, Andere kunsten, Productontwikkeling, Studie van de regio's
Project type:PhD project