< Terug naar vorige pagina

Project

Geen communicatie zonder woorden. Drie empirische studies met betrekking tot de rol van woordenschatkennis en -gebruik in luister- en spreektaken in het Frans

Het Europees Referentiekader voor Talen (ERK) is wellicht het belangrijkste beleidsdocument van de laatste jaren voor het vreemdetalenonderwijs in Europa. Het taalneutrale ERK beschrijft talige competenties voor alle Europese talen en dit binnen zes taalvaardigheidsniveaus (van A1 tot C2) op basis van descriptoren. Ondanks de populariteit van het ERK zijn de taalspecifieke invullingen empirisch onvoldoende gevalideerd omdat zij voornamelijk gebaseerd zijn op de meer intuïtieve beoordeling van taaldocenten. Bovendien is het verband tussen de talige competenties enerzijds en concrete taaltaken anderzijds nauwelijks onderzocht. Ten slotte ontbreekt het het ERK aan een eenduidig theoretisch kader op basis waarvan taalvaardigheid kan geconceptualiseerd worden. De vraag die men zich dus kan stellen is of het op dit moment wel mogelijk is om op een betrouwbare en valide manier een ERK-niveau aan een taaltaak en/of een vreemdetaalleerder toe te kennen.

Meer concreet onderzoekt dit proefschrift de relatie tussen woordenschatkennis en luistervaardigheid enerzijds, en tussen woordenschatkennis en woordenschatgebruik in spreekvaardigheid anderzijds. Aangezien woordenschat een sleutelfactor is bij het voorspellen van iemands taalvaardigheid, staat lexicon centraal in de drie empirische studies.

In de eerste studie gaan we na hoe sterk de relatie is tussen woordenschatkennis en luistervaardigheid voor Engels en Frans op het intermediair niveau (B1) (N = 199 Engels; N = 330 Frans). Verder gaan we na hoeveel woordenschat nodig is voor ‘adequate’ luistervaardigheid op het B1-niveau. Deze analyse is een replicatiestudie van Staehr (2009). Dit gebeurde aan de hand van een receptieve woordenschattest en een gestandaardiseerde luistervaardigheidstest (PET voor Engels, DELF voor Frans). De resultaten tonen aan dat er een sterke correlatie bestaat tussen de woordenschatkennis van leerlingen zowel voor Frans als voor Engels. Verder tonen de resultaten aan dat voor Engels ongeveer 1.000 woorden nodig zijn om tot adequaat luisterbegrip te komen, terwijl dat er voor Frans 2.000 zijn.

De tweede studie onderzoekt hoe de relatie tussen een receptieve en productieve woordenschattoets en het taalgebruik van vreemdetaalleerders eruit ziet bij spreekvaardigheid (N = 51). Hiervoor is een leerdercorpus, dat bestaat uit mondelinge taaltaken uitgevoerd door vreemdetaalleerders Frans, aangelegd en volledig geannoteerd. Hun taalgebruik werd gemeten aan de hand van (1) het aantal woorden, verschillende woorden (types) en lemma’s, (2) het lexicaal profiel van de gebruikte woorden en (3) de lexicale diversiteit van de gebruikte woorden. De resultaten tonen aan dat taalleerders die een grotere woordenschatkennis hebben, zowel receptief als productief, meer (verschillende) woorden gebruiken. Verder blijkt uit deze studie dat een productieve woordenschattoets een betere voorspeller is van woordenschatgebruik in gesproken taal dan een receptieve woordenschattoets.

In studie 3 gaan we dieper in op woordenschatgebruik en spreekvaardigheid. Vertrekkend van het leerdercorpus, waaraan ook dezelfde taken uitgevoerd door moedertaalsprekers toegevoegd werden, en de beoordeling van de beschikbare taaltaken door experten, wordt gekeken welke lexicale parameters het woordenschatgebruik van zowel moedertaalsprekers als vreemdetaalleerders Frans in twee interactieve spreektaken kunnen voorspellen (N = 27 L1, N = 51 L2). Die lexicale parameters die in globo relevant gebleken zijn, zijn het aantal woorden (tokens, types en lemma’s), het frequentieprofiel van de gebruikte woorden en de lexicale diversiteit (D, HD-D). Verder wordt het verschil in woordenschatgebruik door moedertaalsprekers en vreemdetaalleerders onderzocht alsook de relatie tussen scores op een receptieve en productieve woordenschattoets, die vreemdetaalleerders aflegden, en de score die experten toekenden aan hun mondelinge output in twee interactieve spreektaken. Volgens de resultaten heeft de lexicale diversiteit van de gesproken output de grootste voorspellende waarde voor  het inschatten van het bereikte taalvaardigheidsniveau, gevolgd door het aantal types en het aantal laagfrequente lemma’s die een spreker gebruikt. Uit de resultaten komt ook naar voor dat zowel moedertaalsprekers als vreemdetaalleerders zich in deze situaties beperken tot de 1.000 meest frequente woorden. Moedertaalsprekers gebruiken echter iets meer laagfrequente woorden dan vreemdetaalleerders en hun output is lexicaal gezien ook meer gevarieerd.

De studies in dit doctoraat dragen bij tot de empirische validering van de mondelinge taalcomponent (luisteren en spreken) voor Frans op het B1 niveau van het ERK. Bovendien wordt op deze manier bijgedragen aan de theorievorming in taalverwerving Frans door zowel receptieve als productieve woordenschattoetsen te gebruiken, op interactieve taaltaken te focussen in plaats van op monologale, en door Frans te onderzoeken bij leerlingen uit het secundair onderwijs. Tenslotte is hiermee een opstap gemaakt naar het uittekenen van de noodzakelijke componenten voor het adequaat voorspellen van het beheersingsniveau van vreemdetaalleerders.

Datum:1 okt 2014 →  17 jun 2019
Trefwoorden:lexical competence, second language acquisition, language proficiency
Disciplines:Theorie en methodologie van de literatuurwetenschappen
Project type:PhD project