< Terug naar vorige pagina

Project

De rol van EU-delegaties in klimaat- en energiediplomatie binnen een gecontesteerde wereldorde.

Dit proefschrift richt zich op de manier waarop de delegaties van de Europese Unie (EU), als de quasi-ambassades van de EU op meer dan 140 locaties over de hele wereld, de klimaat- en energiediplomatie van de EU uitvoeren. Door de EU-delegaties in het middelpunt van de analyse te plaatsen, biedt het onderzoek nieuwe inzichten in hoe de EU-diplomatie 'in het veld' werkt, namelijk op een meer continue en alomvattende manier, vergeleken met topdiplomatie of de specifieke activiteiten van in Brussel gevestigde actoren (bijv. de Hoge Vertegenwoordiger, voorzitters van de Europese Raad of de Europese Commissie). De doelstellingen van dit proefschrift zijn tweeledig. Ten eerste brengt het onderzoek systematisch en volledig de output van de delegaties in kaart, d.w.z. activiteiten en boodschappen. Ten tweede verklaart het de variantie van de activiteiten en boodschappen van de delegaties. Daartoe werd in het onderzoek gebruik gemaakt van een mixed methods opzet, waarbij twee verschillende onderzoeksfasen werden uitgevoerd. De eerste fase van het onderzoek was gebaseerd op 66 online interviews met diplomaten bij EU-delegaties over de hele wereld, waarbij de inzichten in de activiteiten en boodschappen van de delegaties werden bestudeerd met behulp van kwalitatieve inhoudsanalyse en kwalitatieve vergelijkende analyse (QCA). De tweede fase van het onderzoek was gebaseerd op de diepgaande studie van de activiteiten en boodschappen van drie delegaties en de externe perceptie daarvan, met name Nigeria, Bosnië en Herzegovina en Australië, door middel van casestudyonderzoek.

De belangrijkste bevindingen van dit proefschrift zijn dat de delegaties klimaat- en energiediplomatie op verschillende manieren en door middel van een verscheidenheid aan activiteiten en boodschappen uitvoeren. Wat activiteiten betreft, werken delegaties samen met kantoren van EU-lidstaten die aanwezig zijn in de lokale context van het gastland en met niet-EU-actoren die aanwezig zijn in het gastland (bijv. kantoren van de Verenigde Naties). Ze bouwen relaties uit met de regering van het gastland en met het bredere publiek van het gastland (bv. door contacten met actoren uit het maatschappelijk middenveld, media-activiteiten). Ze voeren projecten uit. Ze brengen ook verslag uit aan Brusselse actoren en informeren zo de besluitvorming en het beleid in Brussel. Deze activiteiten variëren in aard en intensiteit, bijvoorbeeld omdat sommige activiteiten meer inspanning vergen dan andere (d.w.z. tijd, expertise, financiële middelen). Bovendien voeren sommige delegaties veel activiteiten uit, terwijl andere er aanzienlijk minder uitvoeren, waaruit blijkt dat de implementatie van klimaat- en energiediplomatie in kwantiteit verschilt. Bovendien hanteren de delegaties verschillende boodschappen op het gebied van klimaat, energie en aanverwante beleidsdomeinen. Deze hebben vooral betrekking op de bevordering van klimaatambities en de energietransitie, maar ook op boodschappen zoals groene economie en natuurlijk kapitaal en bredere domeinen zoals duurzame mobiliteit. Een belangrijke bevinding is dat de meeste boodschappen verschillende sectoren doorkruisten, maar toch vaak als synergetisch werden ervaren. Over het algemeen was er een tendens om prioriteit te geven aan boodschappen van klimaatdiplomatie boven energiediplomatie.

Om variantie in wat delegaties doen in partnerlanden te verklaren, werd in het proefschrift een conceptueel model gebruikt dat is gebaseerd op het concept van actorness en Foreign Policy Analysis (FPA), gecentreerd rond capability, presence en opportunity. De toepassing van dit verklaringsmodel door middel van QCA en casestudyonderzoek wees uit dat er niet één factor is die de activiteitenniveaus van delegaties verklaart, maar dat er eerder sprake is van een wisselwerking tussen verschillende verklarende factoren. Dit omvat factoren zoals een hoge motivatie op het niveau van de individuele diplomaat, het hebben van een zeer betrokken delegatiehoofd die klimaat- en energiediplomatie binnen de delegatie promoot, de beschikbaarheid van voldoende themaspecifieke financiering in het partnerland, de locatie in een meer democratische landencontext die het mogelijk maakt om meer activiteiten uit te voeren ten aanzien van meerdere belanghebbenden, enz. Hoewel de bevindingen het nut van het multifactoriële model aantoonden, werden er ook beperkingen van de gekozen aanpak geïdentificeerd, bijvoorbeeld met betrekking tot de verschillen tussen de activiteiten van de EU en die in het kader van bredere Europese coördinatie (zie patronen van Europese samenwerking in het buitenland) en de relevantie van lokale percepties van de rol die de EU zou kunnen (of moeten) spelen in het gastland (zie de relevantie van een decentring perspectief op EU-diplomatie).

Het onderzoek heeft op vijf manieren relevante inzichten en literatuurbijdragen opgeleverd. Ten eerste bevordert de studie het academisch inzicht in de manier waarop EU-delegaties over de hele wereld werken (en gaat verder dan studies van afzonderlijke landen/regio's). Het biedt dus een empirische bijdrage aan het verdiepen van het begrip van de academische wereld van delegaties als afzonderlijke actoren binnen de EU-diplomatie. Ten tweede biedt de studie een relevante empirische en conceptuele bijdrage met betrekking tot de opkomst van sectorale diplomatie binnen de EU, inclusief inzichten in de implementatie van klimaat- en energiediplomatie voor beleidsmakers. Ten derde biedt de studie een conceptuele bijdrage door het concept van actorness te koppelen aan inzichten van FPA. Het ontwikkelde conceptuele model is nuttig voor toekomstige conceptuele reflectie en empirische toetsing in onderzoek naar actorness en stimuleert verdere uitwisselingen tussen FPA en Europese Studies. Ten vierde draagt de studie bij aan het lopende conceptuele en beleidsdebat over hoe studies naar het buitenlands beleid en de impact van de EU 'in het veld' kunnen worden geëvalueerd. Met name door de veldwerkinzichten neemt het proefschrift het verschil dat de lokale context van EU diplomatie maakt serieus. Ten vijfde illustreert de onderzoeksaanpak de meerwaarde van de gekozen mixed methods opzet, onder andere door de verschillende dataverzamelings- en data-analysestrategieën, waaronder de kracht van QCA voor het bestuderen van complexe fenomenen met een multifactorieel conceptueel model.

Datum:5 jul 2019 →  31 jan 2024
Trefwoorden:European foreign policy, EU Delegations, climate diplomacy, energy diplomacy
Disciplines:Internationale politiek
Project type:PhD project