< Terug naar vorige pagina

Project

Interne en externe strategieën van de Europese Commissie bij internationale handelsbesprekingen - Een empirische analyse van de onderhandelingen tussen de Europese Gemeenschap en Japan over vrijwillige uitvoerbeperkingen in de jaren tachtig tot begin jaren negentig

Het doel van dit proefschrift is het analyseren van de interne en externe strategieën van de Europese Commissie tijdens de bilaterale handelsbesprekingen van de Europese Gemeenschap (EG) over vrijwillige exportbeperkingen (VER's) met Japan in de jaren tachtig tot begin jaren negentig. Hoewel VER’s toenemen in de internationale handelspolitiek van de jaren 1980 tot het begin van de jaren 1990, richt het onderzoek naar de handelspolitiek van de Europese Unie (EU) zich bijna uitsluitend op multilaterale en bilaterale onderhandelingen van formele handelsovereenkomsten, en wordt er verrassend weinig aandacht besteed aan de onderhandelingen van de EC over VER's als informele handelsregelingen.

Om deze leemte in het empirisch onderzoek aan te pakken, worden in dit proefschrift  de volgende twee bilaterale VER-onderhandelingen met Japan besproken als typische voorbeelden van de VER-onderhandelingen van de EG: De Japanse VER's op EG-niveau voor tien producten overeengekomen in 1983 (casus 1 - Hoofdstuk 3), en de EG-Japan Automobile Arrangement ("Elements of Consensus") overeengekomen in 1991 (casus 2 - Hoofdstuk 4). Op basis van bestaande rationeel-institutionalistische debatten geïnspireerd door de principaal-agent (P-A) theorie en de speltheorie met twee niveaus, onderzoekt dit proefschrift de interne framingstrategie van de Europese Commissie ten opzichte van de EG-lidstaten en haar externe 'gebonden handen' (‘tied-hands’) strategie ten opzichte van Japan (Hoofdstuk 2). Methodologisch maakt dit proefschrift, in tegenstelling tot bestaande empirische studies over de recente handelsbesprekingen van de EU, gebruik van kwalitatieve gegevens uit recent openbaar gemaakte historische documenten in EU- en Japanse archieven, die uitgebreide onderhandelingsverslagen bevatten voor het traceren van het proces van de twee casussen (hoofdstuk 2). Uit dit onderzoek komen twee belangrijke empirische bevindingen naar voor:

Ten eerste, in tegenstelling tot de onderhandelingen van formele handelsovereenkomsten waar de vertegenwoordiging van de EU door de Europese Commissie als vanzelfsprekend wordt beschouwd, onthult dit proefschrift de mechanismen waarbij de Europese Commissie de EG namens de Raad vertegenwoordigt in VER-onderhandelingen met Japan. In casus 1 accepteerden de EG-lidstaten de vertegenwoordiging door de Europese Commissie omwille van de effectieve interne framing strategie van de Europese Commissie met als uitgangspunt de eenheid van de EG. In casus 2 bleef de Europese Commissie de EG vertegenwoordigen omdat het idee van eenheid van de EG een geïnternaliseerd principe werd tussen de EG-lidstaten na de lancering van de interne Europese markt.

Ten tweede onderzoekt dit proefschrift de handelsbesprekingen van de Europese Commissie niet alleen met het onderhandelingsmandaat van de Raad, maar ook zonder dit mandaat. Dit laatste is niet mogelijk bij de onderhandelingen  van formele handelsovereenkomsten. In casus 1 besloot de Raad over het gezamenlijke standpunt van de EG op basis van haar onderhandelingsmandaat, na de effectieve interne framingstrategie van de Europese Commissie met het idee van de eenheid van de EG. Door de effectieve externe 'gebonden handen' strategie van de Europese Commissie kwam Japan de VER's op EG-niveau overeen met de Europese Commissie. De onderhandelingspositie van de Europese Commissie was dus sterk. Daarentegen voerde de Europese Commissie in casus 2 gelijktijdig interne en externe onderhandelingen met EG-lidstaten en Japan zonder onderhandelingsmandaat van de Raad. Intern was de strategie van de Europese Commissie met het idee van eenheid van de EG niet effectief ten opzichte van de EG-lidstaten, omdat de lidstaten een counter-framing strategie aannamen. Naar buiten toe was de 'stok en wortel'-strategie van de Europese Commissie niet effectief tegenover Japan, omdat Japan de interne verdeeldheid van de EG erkende en zijn eigen economische voorkeuren uitsprak. De onderhandelingspositie van de Europese Commissie was dan ook zwak.

Deze empirische bevindingen hebben de volgende implicaties voor de studie van het EU-handelsbeleid (hoofdstuk 5). Wat de interne strategie van de Europese Commissie betreft, hadden ten eerste, naast de institutionele regels van de EG, de framingstrategie van de Europese Commissie en de reacties van de EG-lidstaten een cruciale invloed op de gezamenlijke positie van de EG ten opzichte van Japan – of het gebrek daaraan. Ten tweede, als een idee eenmaal sterk geïnternaliseerd is door deelnemers (EG-lidstaten) en een spelregel is geworden, kunnen rationele deelnemers met eigenbelang het idee strategisch interpreteren en gebruiken om hun eigen doel te bereiken. Dit zou het oorspronkelijke doel van een speler (de Europese Commissie) in de weg kunnen staan. Wat betreft de externe strategie van de Europese Commissie, ten eerste, terwijl de ex ante consensuele besluitvorming van de Raad derde landen zou kunnen doen erkennen dat de Europese Commissie weinig concessies kan doen, zou de ex post consensuele besluitvorming de flexibele toegeving van de Europese Commissie kunnen signaleren. Ten tweede kan het ontbreken van een gemeenschappelijk standpunt van de EU het beeld dat derde landen van de EU hebben negatief beïnvloeden.

Datum:17 apr 2019 →  17 apr 2023
Trefwoorden:Japan, European Community (EC), European Commission, European Union (EU), international trade negotiations, voluntary export restraints
Disciplines:Internationale politiek, Politieke economie, Nationale politiek niet elders geclassificeerd, Politiek van de Europese Unie
Project type:PhD project